GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.225.941/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/462533 / HA ZA 14-1092
inzake
Vereniging Woekerpolis.nl,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: de Vereniging,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. B.M. van Wijk te Rotterdam.
1.1 Bij exploot van 5 oktober 2017 is de Vereniging in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 19 juli 2017.
1.2 Bij memorie van grieven, tevens akte vermeerdering eis, heeft de Vereniging vijftien grieven tegen het vonnis aangevoerd en een aantal producties overgelegd.
1.3 Vervolgens heeft de Stichting Wakkerpolis (aanvankelijk met een aantal andere partijen) bij incidentele memorie gevorderd om te mogen tussenkomen (en aanvankelijk ook om zich als partij te mogen voegen). Die vordering is bij arrest van 18 december 2018 afgewezen.
1.4 Na dit incident heeft NN bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden.
1.5 Vervolgens heeft de Vereniging een akte uitlating producties genomen en NN een antwoordakte.
1.6 Op 20 januari 2020 hebben partijen hun zaak bepleit, de Vereniging door haar procesadvocaat en door mr. M. Kooiman en NN door haar procesadvocaat die zich daarbij hebben bediend van pleitnotities. Voorafgaand aan de zitting heeft NN een (omvangrijke) akte met producties ingediend, waarop de Vereniging voorafgaand aan de zitting bij akte uitlating producties en akte overlegging producties ten behoeve van het pleidooi heeft gereageerd.
1.7 Ten slotte hebben partijen arrest verzocht aan de hand van het voor het pleidooi overgelegde dossier.
2. De rechtbank heeft in haar vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten vastgesteld en onder 2.7 tot en met 2.19 relevante wet- en regelgeving genoemd. Tegen het onder 2.5 vastgestelde feit heeft de Vereniging in grief 2 bezwaar gemaakt, waarop hierna zal worden ingegaan.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1 De Vereniging is opgericht op 6 maart 2012. Uit haar statuten blijkt dat zij als doel heeft om de belangen te behartigen van personen die door woekerpolissen schade hebben geleden. Met woekerpolissen bedoelt de Vereniging onder meer beleggingsverzekeringen.
3.2 Een beleggingsverzekering is een levensverzekering waarbij de verzekeringnemer aan de verzekeraar een bedrag betaalt (de bruto premie) in ruil voor een toekomstige uitkering bij overlijden of bij het leven van de verzekerde. De premie kan ineens worden voldaan of periodiek. De vermogensopbouw vindt plaats door belegging van de premie.
3.3 NN heeft vanaf de tweede helft van 1992 tot eind 2008 beleggingsverzekeringen aan particulieren verkocht. De verzekeringen waar het in deze procedure om gaat heten Flexibel Verzekerd Beleggen (FVB-verzekeringen). Zij werken volgens het Universal Life Principe. Dat houdt in dat de bruto premie helemaal wordt belegd en dat vervolgens vanuit de beleggingen de kosten en de risicopremies worden voldaan door die beleggingen weer te verkopen. De verzekering keert uit bij overlijden vóór de einddatum van de verzekering of in leven zijn op de einddatum. Voor de uitkering bij overlijden vóór de einddatum is een overlijdensrisicopremie verschuldigd. Dat is geen vaste premie: zij wordt steeds opnieuw berekend door de waarde van de beleggingen te vergelijken met het te dekken overlijdensrisico. Over het verschil in waarde wordt de premie berekend. De hoogte van de uitkering bij in leven zijn op de einddatum is afhankelijk van het resultaat van de beleggingen. Het is mogelijk dat er geen uitkering plaatsvindt. Dat gebeurt als de kosten en inhoudingen hoger zijn dan de betaalde premies. Als dat gebeurt tijdens de looptijd, dus voordat de einddatum is bereikt, wordt de verzekering beëindigd en vervalt ook de overlijdensrisicodekking.
3.4 Op de FVB-verzekeringen waren de Voorwaarden voor Verzekeringen van toepassing; ze worden hierna Voorwaarden genoemd. De Voorwaarden zijn van 31 augustus 1990; in 2001 zijn ze aangepast. Hier volgen enkele artikelen uit de Voorwaarden.:
Artikel 1 (in 1990 en in 2001):
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
(...)
Fonds:
een door de Maatschappij aangewezen beleggingsmedium;
beheerder:
de rechtspersoon belast mét het beheer over en de: administratie
van de onderscheidene fondsen;
participatie:
de eenheid waarin de mate van gerechtigdheid in het vermogen van
een fonds wordt uitgedrukt; (…)
beleggingsdeel:
het deel van de betaalde premie dat in participaties wordt belegd;
participatiewaarde:
de waarde van één participatie in guldens;
aankoopprijs:
de participatiewaarde, verhoogd met een percentage van die waarde;
(...)
verkoopprijs:
de participatiewaarde verlaagd met een percentage van die waarde;
(...).
Artikel 3A (in 1990 en in 2001):
1. De omrekening van het beleggingsdeel in participaties geschiedt:
a. tegen de aankoopprijs welke geldt op de dag volgend op de premievervaldag indien de (enige) premie vóór of op de premievervaldag door de Maatschappij is ontvangen;
b. in alle andere gevallen tegen de aankoopprijs welke geldt op de dag volgend op de dag waarop de (enige) premie door de Maatschappij is ontvangen;
2. De bepaling van de guldenswaarde van in participaties luidende uitkeringen bij leven op de einddatum geschiedt tegen de verkoopprijs welke geldt op de einddatum van de verzekering;
3. De bepaling van de guldenswaarde van in participaties luidende uitkeringen op een vaste datum geschiedt tegen de verkoopprijs welke geldt op de datum waarop de betreffende uitkering opeisbaar wordt;
4. De bepaling van de guldenswaarde van in participaties luidende uitkeringen bij overlijden
geschiedt tegen de verkoopprijs welke geldt op de datum van overlijden (...).
Artikel 3C (in 1990 en in 2001):
(...)
5. De beheerder ontvangt maandelijks, per fonds, voor het door hem gevoerde beheer een beheerloon dat per de laatste werkdag van de betreffende maand wordt onttrokken aan het betreffende fondsvermogen.
6. Kosten welke uit het beheer c.q. de bewaring van een fonds kunnen voortvloeien, zoals die terzake van bewaring van beleggingen, administratie, ten laste van het fonds geheven belastingen en rechten, jaarverslagen, deskundigen, publikaties en dergelijke, worden, voor zover mogelijk, ten laste van het fondsvermogen van dat fonds gebracht.
(...)
Artikel 3D (in 1990 en in 2001):
1. Op de voor de verzekeringnemer uitstaande participaties in de door hem aangegeven fondsen zal iedere kalendermaand een vergoeding voor de door de Maatschappij in verband met deze verzekering gemaakte administratie- en beheerkosten in mindering worden gebracht, alsmede de over de betreffende kalendermaand verschuldigde overlijdens- risicopremie.
(...)
Artikel 6 (in 1990 en in 2001):
1. Indien de verzekering overlijdensrisico dekt, worden bij overlijden van de verzekerde niet de verzekerde uitkeringen doch wordt de afkoopwaarde, berekend op het onmiddellijk aan dat overlijden voorafgaande tijdstip, aan de begunstigde uitgekeerd:
a. indien de verzekerde overlijdt tijdens of tengevolge van enige niet-Nederlandse krijgs- of
gewapende dienst;
b. indien de verzekerde overlijdt door zelfmoord of tengevolge van een poging daartoe, tenzij de premies over 2 jaren zijn voldaan en bovendien 2 jaren zijn verlopen na de aanvang van het risico.
2. Indien bij overlijden als bovenbedoeld, op het tijdstip onmiddellijk aan dat overlijden
voorafgaand, geen recht op afkoop bestaat doch wel op een premievrije verzekering, zullen de verzekerde uitkeringen worden verminderd volgens de bij de Maatschappij hiervoor gebruikelijke regelen.
Artikel 14 (in 1990 en in 2001):
2. De berekening van de afkoopwaarde en de premievrije waarde geschiedt volgens de bij de
Maatschappij gebruikelijke regelen, waarbij voor de berekening van de afkoopwaarde zal worden uitgegaan van de per de dag volgend op de dag van ontvangst door de Maatschappij van het schriftelijke afkoopverzoek geldende verkoopprijs dan wel van de per de dag volgend op de door de verzekeringnemer gewenste afkoopdatum geldende verkoopprijs, mits deze datum later is gelegen dan de dag volgend op de dag van ontvangst door de Maatschappij van het afkoopverzoek.
Artikel 15 (in 1990 en in 2001):
1. De verzekeringnemer heeft gedurende het leven van de verzekerde, het recht de in een bepaald fonds ten behoeve van hem uitstaande participaties geheel of gedeeltelijk te doen omzetten in participaties in een of meerdere andere, te zijner keuze staand(e) fonds(en).
2. De in het vorige lid bedoelde omzetting vindt plaats door de omzettingswaarde, zijnde de guldenswaarde van de uit het betreffende fonds om te zetten participaties, verminderd met de voor de omzetting verschuldigde omzettingskosten, om te rekenen in participaties in het (de) door de verzekeringnemer aangegeven fonds(en).
3. Bij de berekening van de omzettingswaarde respectievelijk bij de omrekening van de
omzettingswaarde verminderd met de omzettingskosten in participaties in het (de) door de
verzekeringnemer aangegeven fonds(en) zal worden uitgegaan van de per de dag (de
omzettingsdatum) volgend op de dag van ontvangst door de Maatschappij van het schriftelijke omzettingsverzoek geldende participatiewaarde respectievelijk geldende
aankoopprijs (-prijzen) dan wel van de per de door de verzekeringnemer gewenste omzettingsdatum geldende participatiewaarde respectievelijk geldende aankoopprijs (- prijzen) mits deze datum later is gelegen dan de dag volgend op de dag van ontvangst door de Maatschappij van het omzettingsverzoek.
Artikel 22 (1990 en in 2001):
Kosten, in verband met de verzekering gemaakt, daaronder begrepen kosten van werkzaamheden door de Maatschappij verricht ter wijziging van de polis, kunnen in rekening worden gebracht aan de verzekeringnemer.
3.5 Op (beleggings-)verzekeringen waren in de loop der tijden verschillende (Europese) regels van toepassing die bepaalden welke informatie verzekeraars moesten geven en welke waarschuwingen.
In chronologische volgorde volgen hier de toepasselijke regels en de inhoud van offertes van NN in die tijd:
IA. Regelgeving van 1992 tot 1996:
( i) Op 10 november 1992 vaardigde de Europese Unie Richtlijn 92/96/EEG uit (de Derde Levensrichtlijn). Deze richtlijn coördineerde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot het levensverzekeringsbedrijf.
Artikel 31 daarvan luidde:
1. Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage II, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.
2. De verzekeringnemer dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te worden ingelicht over elke wijziging van de in bijlage II, onder B, vermelde gegevens.
3. De Lid-Staat van de verbintenis mag van de verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij aanvullende gegevens naast de in bijlage II vermelde gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.
4. De toepassingsvoorschriften betreffende dit artikel en bijlage II worden door de Lid- Staat van de verbintenis vastgesteld.
Bijlage II bij de Derde Levensrichtlijn noemt de inlichtingen die aan de verzekeringnemer moeten worden verstrekt. Daar staat in:
AAN DE VERZEKERINGNEMER TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN
De volgende inlichtingen, die hetzij voor de sluiting van de overeenkomst (A) hetzij
gedurende de looptijd ervan (B) aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld,
moeten duidelijk, nauwkeurig en schriftelijk worden verstrekt in een officiële taal van de
Lid-Staat van de verbintenis.
(...)
A. Vóór de sluiting van de overeenkomst
(...)
Inlichtingen betreffende de verbintenis
a.4 Omschrijving van elke verzekeringsdekking en keuzemogelijkheid
a.5 Looptijd van de overeenkomst
a.6 Wijze van beëindiging van de overeenkomst
a.7 Wijze en duur van betaling van de premies
a.8 Wijze van berekening en toewijzing van winstdelingen
a.9 Gegevens over de afkoop- en premievrije waarden en in hoeverre deze zijn
gegarandeerd
a.10 Inlichtingen over de premies voor iedere verzekeringsdekking, zowel de hoofddekking als de aanvullende dekkingen, indien zulke inlichtingen dienstig blijken
(ii) Artikel 31 van de Derde Levensrichtlijn is in Nederland (via artikel 51 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf) geïmplementeerd in de Regeling Informatieverstrekking aan Verzekeringnemers die op 1 juli 1994 in werking is getreden (RIAV 1994).
Daarvan is vooral artikel 2 lid 2 van belang:
Voor zover de in dit lid bedoelde informatie niet uit de algemene of bijzondere polisvoorwaarden blijkt, draagt de verzekeraar er tevens zorg voor dat de verzekeringnemer schriftelijk in kennis wordt gesteld van:
(...)
b. een omschrijving van de uitkering of uitkeringen waartoe de verzekeraar zich verplicht;
(...)
h. de premie verschuldigd voor de hoofddekking en, indien de overeenkomst voorziet in een of meer nevenuitkeringen, de premies die voor ieder van de nevenuitkeringen verschuldigd zijn;
(...)
(iii) In 1995 werd aan de Minister van Financiën door de Tweede Kamer een vraag gesteld over de inhoud van de door het RIAV 1994 verplichte informatiestrekking (Kamerstukken II 1995/1996, 24 456, nr. 12, blz. 7):
Zijn verzekeringsnemers op basis van de Regeling informatieverstrekking
aan verzekeringsnemers 1994 ook verplicht inzicht te geven in de
opbouw van de kosten die de betreffende financiële instelling (verzekeraar,
bank, tussenpersoon) precies maken bij de samenstelling van financiële produkten?
Waarom acht de regering aanpassingen van deze Regeling noodzakelijk? Wat is de stand van zaken? (zie ook antwoord op vragen van Witteveen-Hevinga c.s. d.d. 30 mei l996).
De Minister antwoordde het volgende (Kamerstukken, blz. 16):
De Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1994 is gebaseerd op artikel 51 van de wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en vloeit voort uit de derde schadeverzekerings- en de derde Levensverzekeringsrichtlijn. De regeling regelt de (pre)contractuele verhouding tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. Verzekeraars zijn, evenmin als de produ- centen van andere (financiële) producten niet verplicht inzicht te geven in de kostenstructuur.
De laatste jaren worden er steeds meer levensverzekeringsproducten aangeboden waarbij het rendementsrisico direct door de verzekeringnemer wordt gelopen. Vanwege deze ontwikkeling werd het in brede kring noodzakelijk geacht dat in informatieverstrekking aan de consument de risico’s die voor hem aan dergelijke levensverzekeringsproducten zijn
verbonden voldoende worden belicht. In dit verband is recent door het Verbond van Verzekeraars de gedragscode rendementsprognoses vastgesteld. In deze gedragscode wordt een aantal eisen geformuleerd waaraan informatieverstrekking aan de consument betreffende de genoemde producten moet voldoen. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van Witteveen-Hevinga c.s., is het doel van deze gedragscode de consument inzicht te verschaffen in de wijze waarop rendement en risico van beleggingen van invloed zijn op toekomstige uitkeringen uit levensverzekeringen en spaarkasovereenkomsten. Deze gedragscode wordt door ondergetekende vanuit het oogpunt van consumentenbelang positief gewaardeerd. Het kabinet acht het wenselijk om, los daarvan, te bezien of er aanleiding bestaat om aan alle op de Nederlandse markt actieve levensverzekeraars bepaalde voorschriften te geven die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de wezenlijke bestanddelen van de
verzekeringsovereenkomst.
IB. Contractdocumentatie in de periode 1992-1996
Vóór 1997 vermeldde NN in haar offertes alleen een prognose van de eindwaarde. Daar stond dan bij:
Bij de berekening van de prognosebedragen is uitgegaan van veronderstelde
- d.w.z. niet gegarandeerde - constante jaarlijkse rendementspercentages.
Het Prospectus vermeldde in deze periode:
Een deel van de betaalde premie(s) (het risicodeel) wordt bestemd voor het dekken van het overlijdensrisico. (…).
Een ander deel van de premie(s) dient ter dekking van de kosten van de bedrijfsvoering, onder te verdelen in de zogenaamde eerste en doorlopende kosten.
Het overblijvende deel van de premies (het beleggingsdeel) wordt door de maatschappij belegd in één of meer beleggingsfondsen.
IIA. Regelgeving vanaf 1997 tot 1 oktober 1998
(iv) Vanaf 1996 heeft het Verbond van Verzekeraars verschillende opeenvolgende
versies van de Code Rendement en Risico (de CRR) vastgesteld, een gedragscode voor
informatieverstrekking over onder meer beleggingsverzekeringen.
De CRR 1996 gold vanaf 1 januari 1997 voor offertes en bevatte de volgende richtlijnen:
RICHTLIJNEN VOOR DE INFORMATIE OMTRENT VOORBEELDEN
(...)
Voor te communiceren voorbeeldpercentages dient een bandbreedte te worden aangehouden welke relevant is voor het beleggingsrisico.
voorbeeldkapitaal
Er dienen ten minste twee voorbeeldkapitalen te worden gegeven, gebaseerd op voorbeeldpercentages gelegen binnen de bandbreedte, waaronder in elk geval de laagste en de gemiddelde waarde. Bij elk voorbeeld moet het daarin voor de berekening toegepaste
voorbeeldpercentage worden vermeld. Indien het voorbeeldpercentage c.q. het voorbeeldkapitaal wordt berekend op basis van het produktrendement, dient zulks uitdrukkelijk te worden vermeld. In dat geval dient tevens (de bandbreedte van) het achterliggende fondsrendement te worden genoemd.
Voor de bepaling van de bandbreedte zal een toe te passen rekenvoorschrift worden vastgesteld.
( v) De Pensioen- & Verzekeringskamer (de Verzekeringskamer) heeft in april 1998 een rapport uitgebracht in samenwerking met de Consumentenbond (PVK Studies 14: Informatieverstrekking aan verzekeringnemers). In de samenvatting staat:
De Verzekeringskamer geeft de Minister van Financiën in overweging om de
Regeling (de RIAV 1994, toevoeging hof) aan te passen in de volgende opzichten:
1. De informatieverstrekking over de afkoop- en premievrije waarde dient
aangescherpt te worden.
2. Bij beleggingsverzekeringen dienen geen onrealistische verwachtingen
geschapen te worden en dient inzicht in het beleggingsrisico gegeven te
worden.
3. Bij beleggingsverzekeringen verbonden aan een beleggingsfonds dient
de verzekeraar aan de verzekeringnemer een prospectus en een
verantwoording over het gevoerde beheer van het beleggingsfonds ter
beschikking te stellen.
4. De informatie dient duidelijk en nauwkeurig te zijn, in het bijzonder
over de doorberekening van kosten ten laste van de verzekeringnemer.
Over de voorgestelde wijziging van artikel 2 lid 2 RIAV 1994 zei de Verzekeringskamer::
De krachtens dit artikel te verstrekken informatie dient duidelijk en nauwkeurig te zijn. In het bijzonder dienen in getoonde rekenvoorbeelden eventuele kosten ten laste van de verzekeringnemer op correcte wijze verwerkt te zijn. Alle bij de verzekeringnemer naast de bruto premie in rekening te brengen kosten dienen uitdrukkelijk en limitatief te zijn weergegeven.
(vi) Op 2 april 1998 rapporteerde de Minister van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer 1997-1998, 25 600-IXB, nr. 19) over enkele initiatieven om de informatieverstrekking aan verzekeringnemers te verbeteren en bood daarbij het rapport aan van de Verzekeringskamer.
De Minister schreef: