In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2020, gaat het om een geschil tussen twee buren over de verwijdering van een gemeenschappelijke dakgoot en de afvoer van warme lucht van een wasdroger. Eiser, wonende aan [adres 1], stelt dat gedaagde, wonende aan [adres 2], onrechtmatig heeft gehandeld door de oude dakgoot te verwijderen zonder toestemming en door de nieuwe dakgoot 50 cm hoger te plaatsen. Eiser vordert onder andere schadevergoeding en herstel van de oude situatie. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de oude dakgoot eigendom was van haar woning en dat de nieuwe situatie juist verbeterd is.
De rechtbank oordeelt dat de oude dakgoot een bestanddeel was van de woning van gedaagde en dat eiser geen eigenaar was van de dakgoot. De rechtbank concludeert dat gedaagde zich niet onrechtmatig heeft gedragen door de dakgoot te verwijderen. Ook de vordering van eiser met betrekking tot de luchtafvoer wordt afgewezen, omdat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan. De rechtbank wijst alle vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de juridische aspecten van eigendom, onrechtmatige daad en erfdienstbaarheid, en hoe deze van toepassing zijn in burenrelaties. De rechtbank bevestigt dat de afwatering van een dakgoot constructief is afgestemd op de woning waar deze aan is bevestigd, en dat de afvoer van lucht van een wasdroger niet automatisch leidt tot het ontstaan van een erfdienstbaarheid.