In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. wegens onrechtmatige daad en schending van zorgplicht in het kader van effectenleaseovereenkomsten. De eisers hebben op 30 maart 2001 aandelenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia, waarbij zij aanzienlijke bedragen hebben betaald en slechts een klein deel daarvan als dividend hebben ontvangen. De eisers stellen dat Dexia hen onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's van de overeenkomsten, waaronder het risico van een restschuld, en dat Dexia niet heeft voldaan aan haar zorgplicht door niet adequaat onderzoek te doen naar hun financiële situatie.
Dexia heeft de onrechtmatigheid van haar handelen niet betwist, maar voert aan dat de vordering van eisers is verjaard en dat zij zelf ook een deel van de schade moet dragen vanwege eigen schuld. De kantonrechter oordeelt dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden door niet te waarschuwen voor het risico van een restschuld en dat zij daarom aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade. De rechter wijst de vordering van eisers toe en veroordeelt Dexia tot betaling van een schadevergoeding van € 44.077,05, te vermeerderen met wettelijke rente. De vorderingen in reconventie van Dexia worden afgewezen, omdat zij geen belang meer heeft bij een beslissing over de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten.
De uitspraak benadrukt de bijzondere zorgplicht van financiële instellingen bij het aangaan van effectenleaseovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van deze zorgplicht. De rechter stelt vast dat Dexia niet alleen aansprakelijk is voor de schade, maar ook dat de vordering van eisers niet is verjaard, omdat zij tijdig heeft geklaagd en de verjaring is gestuit. De zaak onderstreept de noodzaak voor financiële instellingen om zorgvuldig om te gaan met de advisering van klanten, vooral wanneer er sprake is van tussenpersonen zonder de vereiste vergunning.