ECLI:NL:RBROT:2020:553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/10/564391 / HA ZA 18-1196
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot levering van vee en de gevolgen daarvan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de handel in vee en een groothandel in vleesproducten. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J. Tijman, vordert betaling van een openstaand bedrag van € 58.027,55 van de gedaagde, die de overeenkomst tot levering van lammeren en geiten betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in augustus 2017 een overeenkomst hebben gesloten voor de levering van 1.000 lammeren en vier stieren. De eiseres heeft 839 lammeren geleverd, waarvoor een bedrag van € 130.045,- in rekening is gebracht. De gedaagde heeft contante betalingen gedaan, maar heeft ook een deel van de vordering betwist op basis van vermeende tekortkomingen in de levering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over tekortkomingen en dat de eiseres recht heeft op betaling van het openstaande bedrag. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564391 / HA ZA 18-1196
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.J. Tijman te Ede,
tegen
[naam gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Leenen te Den Haag.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 oktober 2018, met producties,
- het herstelexploot van 23 oktober 2018,
- het vonnis van 14 november 2018, waarin de kantonrechter de zaak heeft verwezen naar de rolzitting van de handelskamer,
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
- de brief van de rechtbank van 20 maart 2019, waarin partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de akte overlegging aanvullende productie van [naam gedaagde] , met een productie,
- de spreekaantekeningen voor de comparitie van mr. Leenen,
- het proces-verbaal van de comparitie van 29 mei 2019,
- de brief van mr. Leenen van 16 juli 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Tijman van 19 juli 2019 met een reactie op de brief van mr. Leenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[naam eiseres] houdt zich bezig met de handel in en de im- en export van vee. [naam gedaagde] exploiteert een groothandel in vleesproducten en handelt onder meer in halal geslacht vlees.
2.2.
In augustus 2017 hebben partijen een overeenkomst gesloten tot levering door [naam eiseres] aan [naam gedaagde] van 1.000 lammeren en vier stieren. Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft [naam eiseres] 839 lammeren afgeleverd bij een door [naam gedaagde] aangewezen slachthuis te Budel. Op 2 oktober 2017 heeft [naam eiseres] voor deze levering een bedrag van (839 x € 155,- per lam =) € 130.045,- aan [naam gedaagde] in rekening gebracht.
2.3.
Op enig moment daarna heeft [naam eiseres] 25 geiten aan [naam gedaagde] geleverd. Op 5 april 2018 heeft [naam eiseres] voor die levering een bedrag van € 1.482,55 aan [naam gedaagde] gefactureerd.
2.4.
[naam gedaagde] heeft contante betalingen gedaan aan [naam eiseres] op achtereenvolgens 28 augustus 2017 (€ 40.000,-), 2 oktober 2017 (20.000,-), 15 december 2017 (€ 4.000,-), 25 januari 2018 (€ 2.000,-), 22 februari 2018 (€ 2.000,-), 20 maart 2018 (€ 1.500,-), 25 mei 2018 (€ 1.500,-), 23 juni 2018 (€ 1.500,-) en 4 augustus 2018 (€ 1.000,-) tot per saldo € 73.500,-.
2.5.
Bij brief van de advocaat van [naam eiseres] van 28 september 2018 is [naam gedaagde] tevergeefs gesommeerd tot betaling van in hoofdsom (€ 130.045,- + € 1.482,55 - € 73.000,- =) € 58.027,55, vermeerderd met rente en kosten. Op 8 oktober 2018 heeft [naam eiseres] tot zekerheid van verhaal voor haar vordering beslag laten leggen op het aandeel van [naam gedaagde] in zijn woning te Schiedam.
2.6.
Bij brief van de advocaat van [naam gedaagde] van 4 februari 2019 is tegenover [naam eiseres] - kort samengevat - verklaard dat de overeenkomst tot levering van de lammeren gedeeltelijk wordt ontbonden en die tot levering van de geiten - voor zover sprake is van een overeenkomst - geheel, wegens tekortschieten door [naam eiseres] in de nakoming van haar verbintenissen uit die overeenkomsten.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert dat [naam gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 63.545,22, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 58.027,55 vanaf 29 september 2018, met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van het geding, waaronder die van het beslag, met nakosten en met rente over de kosten en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
in reconventie
3.3.
[naam eiser] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt bepaald dat hij van zijn betalingsverplichting jegens [naam verweerster] is bevrijd, en dat het beslag op zijn huis wordt opgeheven, met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van het geding.
3.4.
[naam verweerster] heeft de vordering gemotiveerd bestreden.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie voorts

de lammeren
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de contante betalingen van [naam gedaagde] tot per saldo € 73.500,- aan de lammeren moeten worden toegerekend. Daarmee staat op de factuur van 2 oktober 2017 nog een bedrag open van (€ 130.045 - € 73.500,- =) € 56.545,-.
4.2.
[naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij van zijn verplichting tot betaling van dat bedrag is bevrijd. Hij heeft daarbij het oog op art. 6:60 BW (cva in conventie tevens eis in reconventie onder 99). De daar bedoelde situatie doet zich echter niet voor. Het punt is niet dat [naam gedaagde] wel wil, maar niet kan betalen omdat [naam eiseres] de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent, of doordat een ander beletsel van haar zijde opkomt (art. 6:58 BW); het punt is dat [naam gedaagde] juist níet wil betalen.
4.3.
Wellicht dat [naam gedaagde] heeft bedoeld te betogen dat hij van zijn betalingsverplichting is bevrijd door de ontbindingsverklaring bij brief van 4 februari 2019, of door verrekening met een tegenvordering op [naam eiseres] tot schadevergoeding. Alsdan gaat het erom of de verklaring van 4 februari 2019 door tekortschieten van [naam eiseres] wordt gerechtvaardigd en of alsdan de uit een ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen over en weer zijn vereffend door de betaling van [naam gedaagde] van € 73.500,-, althans of [naam gedaagde] door tekortschieten van [naam eiseres] schade heeft geleden die kan worden begroot op het op de factuur van [naam eiseres] van 2 oktober 2017 openstaande bedrag van € 56.545,-.
4.4.
[naam gedaagde] verwijt [naam eiseres] aan tekortkomingen dat i) lammeren te laat zijn geleverd en voorts dat ii) lammeren uit het Verenigd Koninkrijk zijn geleverd; alsmede iii) lammeren ouder dan twaalf maanden; en iv) lammeren met ondergewicht. Hij stelt dat daardoor de lammeren minder waard waren, althans dat hij daardoor geen of veel minder winst heeft gemaakt dan hij bij deugdelijke nakoming door [naam eiseres] zou hebben gemaakt (cva in conventie tevens van eis in reconventie onder 70) en voorts dat hij schade heeft geleden bestaande in vanwege de te late levering vergeefs gemaakte kosten voor materieel (cva in conventie tevens van eis in reconventie onder 76).
4.5.
Bij de verdere beoordeling wordt vooropgesteld dat volgens de hoofdregel van art. 150 Rv [naam gedaagde] de bewijslast heeft van de gegrondheid van de door hem gestelde tekortkomingen, alsmede van de waarde die de lammeren voor hem op het moment van levering in de gegeven omstandigheden werkelijk hebben gehad (art. 6:272 lid 2 BW), althans van de omvang van zijn schade.
4.6.
Voorafgaand aan een inhoudelijke beoordeling verdient opmerking dat de door [naam gedaagde] daartoe betrokken stellingen moeilijk zijn te rijmen met de door hem verrichte deelbetalingen tot per saldo € 73.500,- en het late tijdstip van zijn klachten op 4 februari 2019; dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn stellingen. Maar wat daar ook van zij, in ieder geval is mede op grond van het verhandelde ter comparitie en de desbetreffende producties voldoende aannemelijk geworden dat [naam eiseres] de eerste partij van 248 lammeren al op 31 augustus 2017 in de namiddag bij het slachthuis heeft afgeleverd. De tweede partij van 392 lammeren is blijkens de desbetreffende producties op 1 september 2017 om 8:51 uur bij het slachthuis aangekomen. Voldoende aannemelijk is dat deze tweede levering en de daarop volgende derde en vierde levering pas gelost zijn kunnen worden toen de capaciteit van het slachthuis en de controles van de toezichthoudende instanties (inspecteurs van de NVWA / dierenartsen) dat toelieten. Voor zover bij het lossen van de lammeren vertragingen zijn opgetreden, lag dat kennelijk aan capaciteitsgebrek van het slachthuis en/of aan vertragingen in de uitvoering van bedoelde controles. Dat zijn - behoudens andersluidende afspraken waarvan niet is gebleken - omstandigheden die voor rekening komen van [naam gedaagde] als de partij in wiens opdracht en voor wiens rekening de lammeren moesten worden geslacht. Die omstandigheden kwalificeren daarmee als schuldeisersverzuim aan de zijde van [naam gedaagde] . Dat staat aan het intreden van verzuim aan de zijde van [naam eiseres] in de weg (art. 6:61 lid 2 BW). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de klacht van [naam gedaagde] dat de papieren van de lammeren niet in orde waren genoegzaam is ontzenuwd (cva in reconventie onder 25). Het eerste verwijt dat de lammeren te laat zouden zijn geleverd - wat er van de daartoe gestelde afspraak ook zij - gaat dus niet op.
4.7.
Verder is in het licht van de gemotiveerde betwisting van [naam eiseres] - en bij gebreke van en gespecificeerd bewijsaanbod op dat punt - niet komen vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat uitsluitend Nederlandse lammeren zouden worden geleverd en lammeren van nog geen twaalf maanden oud. Bij die stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat een deel van de lammeren vanwege hun herkomst uit het Verenigd Koninkrijk en/of vanwege hun leeftijd niet aan de overeenkomst hebben beantwoord. Tot slot heeft ook het verwijt dat lammeren met ondergewicht zijn geleverd geen succes, omdat gesteld noch is gebleken waaruit de tekortkoming heeft bestaan, oftewel wat het gewicht van de door [naam eiseres] geleverde lammeren is geweest. De enkele stelling dat partijen zijn overeengekomen dat de lammeren tenminste 19 kilo aan
slachtvlees moesten opleveren - wat daar bij betwisting overigens van zij: volgens [naam eiseres] hebben partijen
karkasgewicht bedoeld - is daartoe uiteraard onvoldoende, want zegt niets over het gewicht waar het hier om gaat.
4.8.
Bij dit alles komt dat de stellingen van [naam gedaagde] onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een waarde- of schadebegroting. Weliswaar zijn in de cva in conventie tevens van eis in reconventie diverse bedragen voorgerekend ter illustratie van wat de lammeren voor [naam gedaagde] hebben opgebracht (cva in conventie tevens van eis in reconventie onder 32, 33 en 36), maar de grondslagen van die berekeningen zijn niet onderbouwd of anderszins objectief controleerbaar, anders dan aan de hand van een aantal verkoopfacturen. Daarmee is echter niet gezegd - en dat is waar het om gaat - wat de lammeren zouden hebben opgebracht als de gestelde tekortkomingen - als al waar - worden weggedacht. Daartoe volstaat niet de blote stelling van [naam gedaagde] dat hij de beweerdelijk te laat geleverde lammeren voor gemiddeld € 75,- minder per lam heeft verkocht (cva in conventie tevens van eis in reconventie onder 75); die stelling vraagt om een toelichting en onderbouwing die ontbreekt. Tot slot komen de beweerdelijk - vanwege een te late levering - vergeefs gemaakte kosten voor materieel sowieso niet voor vergoeding in aanmerking omdat die kosten als de te late levering wordt weggedacht - oftewel bij een tijdige levering - ook zouden zijn gemaakt.
4.9.
Een afzonderlijk verwijt houdt nog in dat niet 1.000 maar 839 lammeren zijn geleverd en dat de vier koeien niet zijn geleverd, waardoor schade is geleden bestaande in gederfde winst (cva in conventie tevens van eis in reconventie onder 70). [naam eiseres] heeft daartegen ingebracht dat [naam gedaagde] die lammeren en stieren had afbesteld vanwege de vertragingen bij het lossen van de lammeren bij het slachthuis. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, gelet op wat hiervoor omtrent de gang van zaken bij het lossen is overwogen. Daarmee is sprake van een nadere afspraak tussen partijen die aan het hier bedoelde tekortschieten van [naam eiseres] in de weg staat. Daarenboven is de op dit punt beweerdelijk geleden schade niet gespecificeerd, laat staan genoegzaam toegelicht of onderbouwd. Ook dit verwijt gaat dus niet op.
4.10.
Een tweede afzonderlijk verwijt ziet op de in rekening gebrachte prijs van € 155,- per lam. Volgens [naam gedaagde] moet die prijs op € 140,- per lam worden gesteld, zodat de vordering van [naam eiseres] met 839 x € 15,- = € 12.585,- moet worden verminderd. [naam gedaagde] voert daartoe aan dat partijen een prijs zijn overeengekomen van € 155,- voor 25 kilo slachtvlees en van € 140,- voor 19 kilo slachtvlees; een variabele prijs dus, afhankelijk van het gewicht van ieder afzonderlijk lam. Die uitleg is echter niet aannemelijk, want brengt mee dat na het slachten van ieder afzonderlijk lam opgaaf had moeten worden gedaan van de opbrengst aan slachtvlees. Nu het slachten in opdracht en voor rekening van [naam gedaagde] heeft plaatsgehad, had het op zijn weg gelegen om die opgaaf te doen. Gesteld noch is gebleken dat dit is gebeurd. De meer voor de hand liggende uitleg is dan dat partijen een prijs van € 155,- per lam zijn overeengekomen waarbij de kans dat het slachtgewicht van het ene lam wat hoger ligt en van het andere wat lager voor lief is genomen, met dien verstande dat partijen een bandbreedte van tussen de 19 en 25 kilo
karkasgewicht zijn overeengekomen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat ervaringsdeskundigen waartoe partijen mogen worden gerekend - [naam gedaagde] noemt zichzelf een vakman en zit naar eigen zeggen al 23 jaar in het vak - heel goed in staat zijn om op het oog te kunnen inschatten of het
karkasgewicht van een lam ergens tussen de 19 en 25 kilo ligt.
4.11.
Op het voorgaande stranden het verweer in conventie en de vordering in reconventie, althans wat de lammeren betreft. De vordering tot betaling van in hoofdsom € 56.545,- vermeerderd met - als verder niet weersproken - de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 30 dagen na de factuurdatum van 2 oktober 2017, ligt dus voor toewijzing gereed.
de geiten
4.12.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Vaststaat dat [naam eiseres] 25 geiten aan [naam gedaagde] heeft aangeboden en dat [naam gedaagde] de geiten heeft aanvaard. Daarmee is er een overeenkomst. Dat het daarbij zou zijn gegaan om een schenking komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Het wordt dan ook ervoor gehouden dat het een koopovereenkomst betreft. Daaraan doet niet af dat partijen - als al waar - geen koopsom zijn overeengekomen. In dat geval is namelijk sprake van een leemte die naar de aard van de overeenkomst overeenkomstig de wet, gewoonte of eisen van redelijkheid en billijkheid moet worden ingevuld (art. 6:248 lid 1 BW). Dat betekent voor dit geval dat [naam gedaagde] een redelijke - in de branche gebruikelijke - prijs verschuldigd is. De prijs waarvan [naam eiseres] in dit geding de betaling vordert van (€ 1.482,55 / 25 =) € 59,30 per geit komt de rechtbank niet onredelijk of ongebruikelijk voor; er zijn geen aanwijzingen dat dit anders is. Vervolgens is de vraag of [naam gedaagde] op goede grond zich tegen betaling kan verzetten. [naam gedaagde] voert daartoe als grond aan dat de geiten non-conform waren, want te vet. Hij onderbouwt dat met foto’s. Hij stelt dat daarom de overeenkomst door de verklaring van 4 februari 2019 is ontbonden, in dier voege dat [naam eiseres] de geiten - die inmiddels bij hem in de diepvries liggen - weer kan komen ophalen en hijzelf van zijn betalingsverplichting is bevrijd.
4.13.
Het betoog heeft geen succes, al is het maar omdat het bij non-conformiteit niet alleen gaat om wat is geleverd maar ook om wat op grond van de overeenkomst te dienaanzien mocht worden verwacht. [naam gedaagde] heeft echter - alhoewel dat op zijn weg lag - daaromtrent niets gesteld. Bij die stand van zaken kan dus niet worden vastgesteld dat de geiten non-conform waren, want niet aan de overeenkomst hebben beantwoord. Daarenboven lenen foto’s zich naar hun aard bezwaarlijk voor een vaststelling aangaande vetgehaltes van slachtvlees, te minder als - zonder toelichting die ontbreekt - niet kan worden vastgesteld wat ter zake de norm is. Los van dit alles gaat het uiteraard niet aan om de conformiteit van geiten bijna een jaar na aflevering en nadat de geiten zijn geslacht en in de diepvries beland voor het eerst ter discussie te stellen, maar dit ter zijde.
4.14.
Daarmee stranden ook het verweer in conventie en de eis in reconventie waar het de geiten betreft. Het bedrag van € 1.482,55 voor de geiten, vermeerderd met - als verder niet weersproken - de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 30 dagen na de factuurdatum van 5 april 2018, ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.15.
De slotsom is dat het door [naam eiseres] in hoofdsom per saldo gevorderde bedrag van € 58.027,55 met rente en kosten als na te melden zal worden toegewezen. Uit het procesdossier blijkt dat [naam eiseres] ten minste één brief aan [naam gedaagde] heeft gestuurd waarin [naam gedaagde] gesommeerd wordt tot betaling (productie 2 dagvaarding). Op grond hiervan heeft [naam eiseres] overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten recht op een vergoeding (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Het gevorderde bedrag van € 1.355,28 aan buitengerechtelijke incassokosten is in overeenstemming met het in het Besluit bepaalde tarief en dus toewijsbaar.
4.16.
[naam gedaagde] zal als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] in conventie gevallen worden begroot op:
- beslagkosten € 201,40
- dagvaarding € 87,36
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
€ 2.148,00(2 pnt. × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.386,76
4.17.
De in reconventie gevallen kosten van [naam eiseres] worden vanwege de nauwe samenhang van het verweer in conventie en de vordering in reconventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 58.027,55, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 56.545,- vanaf 30 dagen na 2 oktober 2017 tot de dag van algehele voldoening en over het bedrag van € 1.482,55 vanaf 30 dagen na 5 april 2018 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 4.386,76,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van [naam eiseres] bepaald op € 157,- aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 82,- ingeval van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien [naam gedaagde] 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.4.
bepaalt met betrekking tot de (na)kosten, behoudens voor wat betreft de eventuele verhoging met € 82,- ingeval van betekening, dat [naam gedaagde] deze dient te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt [naam gedaagde] , voor het geval voldoening van die (na)kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die (na)kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening,
in reconventie:
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerster] tot op heden begroot op nihil,
in conventie en in reconventie voorts:
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Arnold en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.