ECLI:NL:RBROT:2020:6263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
10/690424-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord en poging tot moord met een vuurwapen in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op een 32-jarige man en poging tot moord op meerdere omstanders. De verdachte, die op het moment van de zitting preventief gedetineerd was, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De feiten vonden plaats op 28 oktober 2018, toen de verdachte de schutter met een scooter naar de plaats van het schietincident bracht. De schutter opende het vuur met een semi-automatisch wapen op een groep mannen, waarbij één man dodelijk werd getroffen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de schietpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij de uitvoering van het misdrijf door de schutter te vervoeren en hem een veilige aftocht te bieden na het schietincident. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter, wat leidde tot de veroordeling voor medeplichtigheid aan moord en poging tot moord. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690424-18
Datum uitspraak: 17 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de vier ten laste gelegde feiten (ten aanzien van feit 1 en 2 het primair ten laste gelegde);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten (ten aanzien van feit 1 en 2 het primair ten laste gelegde). De verdachte heeft de schutter op 28 oktober 2018 tot twee keer toe met een scooter naar de Rechthuislaan gereden, wachtte daar gedurende het schietincident in de buurt en is vervolgens samen met de schutter naar de Schulpweg gereden om daar de scooter in brand te steken. Uit de zendmastgegevens blijkt dat verdachte en de schutter gedurende de dag van het schietincident lange tijd bij elkaar zijn geweest en dus gelegenheid hebben gehad om afspraken te maken. Op basis van het voorgaande en de omstandigheden waaronder de verdachte en de schutter het misdrijf hebben gepleegd, kan het niet anders zijn dan dat zij vantevoren afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van het misdrijf. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van de moord op het slachtoffer, [naam slachtoffer] . Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Het medeplegen van de moord op het slachtoffer en het medeplegen van poging tot moord op meerdere onbekend gebleven personen kunnen dan ook worden bewezen. Tevens heeft de verdachte het vuurwapen waarmee is geschoten tezamen en in vereniging met de schutter voorhanden gehad. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan begunstiging door de schutter na het schieten een veilige aftocht te bieden en hem weg te voeren van de plaats delict, aldus de officier van justitie.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft bekend tot twee keer toe met de schutter naar de Rechthuislaan te zijn gereden, daar op hem te hebben gewacht en vervolgens met hem naar de Schulpweg te zijn gereden. Deze bijdrage van de verdachte is niet van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplegen kan dus niet worden bewezen. Evenmin kan medeplichtigheid worden bewezen. De verdachte is niet opzettelijk behulpzaam geweest bij de door de schutter gepleegde misdrijven. De verdachte heeft immers voorafgaand en tijdens het schietincident niet geweten dat de schutter op de Rechthuislaan zou gaan schieten op het slachtoffer en de onbekend gebleven personen. De verdachte had dat ook niet kunnen vermoeden en hij had ook niet kunnen vermoeden dat de schutter het wapen bij zich had. Daarmee ontbreekt het opzet op zowel de medeplichtigheid als op de gronddelicten.
4.3.
Beoordeling
De feiten
Op 28 oktober 2018 omstreeks 21.21 uur kwamen meerdere meldingen van een schietpartij binnen bij de meldkamer van de politie. De schietpartij zou hebben plaatsgevonden aan de Rechthuislaan te Rotterdam en er zou meerdere keren zijn geschoten met een automatisch vuurwapen. Naar aanleiding van deze meldingen zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Zij constateerden dat ter hoogte van de [adres] een zwaargewonde man roerloos op zijn rug op straat lag. De man had meerdere schotwonden in zijn lichaam, onder andere in zijn gezicht en in zijn borst. Hij lag in een grote plas bloed. Na tevergeefs minutenlang gereanimeerd te hebben en een AED te hebben aangesloten, werd om 21.30 uur de dood van het slachtoffer vastgesteld. Het slachtoffer bleek [naam slachtoffer] te zijn, geboren op [geboortedatum slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
Op het lichaam van het slachtoffer werd sectie verricht. Aan het hoofd, de romp, de armen en de linkerbil werden letsels vastgesteld die alle bij leven zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld. Het betrof in totaal veertien schotletsels, behorende bij zes doorschoten en twee inschoten. Beide borstholten en longen waren geperforeerd, hetgeen gepaard ging met acute longfunctiestoornissen met algehele weefselschade tot gevolg. Tevens was er onder andere perforatie van meerdere bloedrijke organen. De patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door algehele weefselschade door bloedverlies en longfunctiestoornissen ten gevolge van twee doorschoten en één inschot van de romp.
Door de forensische opsporing werden ter plaatse 28 hulzen aangetroffen. Deze lagen op het trottoir verspreid over een afstand van ongeveer 30 meter, ter hoogte van de [adres] . Na onderzoek bleek dat al deze hulzen van het kaliber 7.62x39mm waren en vermoedelijk verschoten waren met een semi- en volautomatisch werkend geweer van hetzelfde kaliber, type Kalasjnikov.
Ooggetuigen van de schietpartij
Gedurende het onderzoek is een groot aantal ooggetuigen gehoord over de schietpartij. Deze ooggetuigenverklaringen komen er op neer dat rond 21.20 uur meerdere keren werd geschoten in de Rechthuislaan. De ooggetuigen zagen een man op het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan lopen. De man had donkere kleding aan en hij had een helm op met gesloten vizier. Hij had een vuurwapen in zijn handen wat hij hoog vast hield tegen zijn schouder aan. Hij hield het vuurwapen met twee handen vast en het wapen was ongeveer 30 tot 40 centimeter lang. Hij liep al schietend in de richting van een groep mannen die ter hoogte van de kinderopvang stond (de rechtbank begrijpt: [naam kinderopvang] , gevestigd aan de [adres kinderopvang] ). Het slachtoffer maakte deel uit van de groep mannen. Toen een aantal mannen wegrende, bleef de man op hen schieten. Na enkele seconden draaide de man zich om en rende weg in de richting van de Katendrechtsestraat. In de Katendrechtsestraat stapte de man als bijrijder achterop een scooter. De scooter reed vervolgens via de Rechthuislaan weg in de richting van de Tolhuislaan en Maashaven Noordzijde.
Camerabeelden 28 oktober 2018
Uit de camerabeelden met betrekking tot het schietincident is het volgende gebleken.
Tussen 20.32 en 20.36 uur was een scooter te zien met daarop twee personen. De scooter reed omstreeks 20.32 uur vanaf de Pretorialaan in de richting van Maashaven Noordzijde. Vervolgens reed de scooter over de Tolhuislaan en de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. De scooter was voor het laatst te zien om 20.36 uur aan de Maashavenstraat; daarna werd de scooter op camerabeelden tijdelijk niet meer waargenomen. De bestuurder droeg donkere kleding en had een donkere helm op. De bijrijder droeg een donkere helm, donkere jas, lichtere broek en had lichte schoenen of donkere schoenen met witte zolen aan.
Tussen 21.11 en 21.18 uur was een scooter te zien met daarop twee personen met dezelfde voornoemde signalementen. De scooter reed vanaf de Pretorialaan via de Maashavenkade en Wodanstraat de Walhallalaan in. Vervolgens was de scooter te zien op de Tolhuislaan, rijdend richting de Katendrechtsestraat. Nog vóór het kruispunt met de Rechthuisstraat kwam de scooter tot stilstand aan de rechterkant van de straat. Vervolgens was om 21.18.42 uur te zien dat de bijrijder van de scooter (hierna: de schutter) afstapte, even stil stond en vervolgens de Rechthuislaan inliep, in de richting van de plek waar het slachtoffer stond.
Om 21.19.37 uur liep de schutter naar een groep mannen die zich ophield ter hoogte van de [adres] . Terwijl de schutter nog op de rijbaan liep, begon hij om 21.19.44 uur vanachter de geparkeerde auto’s in de parkeervakken te schieten op de groep. De schutter liep vervolgens al schietend het trottoir op in de richting van de Tolhuislaan. De groep mannen rende uit elkaar. Eén persoon viel neer. De schutter liep naar die persoon toe en schoot nog een aantal keren van zeer korte afstand op hem. Later bleek de gevallen man het slachtoffer te zijn. De schutter schoot vervolgens nog een aantal keren op de wegrennende mannen. Om 21.20.04 uur draaide de schutter zich om en rende terug over het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. Daar verdween de schutter uit zicht.
Om 21.20.47 uur reed vanuit de Katendrechtsestraat een scooter met daarop twee personen over de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan. Komend vanuit de Maashaven Noordzijde ging de scooter de bocht om naar de Maashaven Oostzijde. Via de Dordtselaan en het Mijnsherenplein reed de scooter in de richting van de Pleinweg. Daarna was de scooter om 21.27.33 uur te zien in de Albatroslaan, komend vanuit de richting Dorpsweg. De scooter sloeg rechtsaf de Kromme Zandweg op in de richting van de Schulpweg.
Om 21.30.21 uur was op de Schulpweg uit het niets een grote lichtflits te zien. Na de lichtflits was een flikkerend licht te zien, passend bij het flikkeren of wakkeren van vuur.
Om 21.32.33 uur waren twee mannen te zien op de Schulpweg. De mannen hadden hetzelfde signalement als de hiervoor genoemde bestuurder van de scooter en de schutter. Beide mannen hadden hun helm af en droegen die in hun handen.
Aantreffen uitgebrande scooter Schulpweg
Omstreeks 21.30 uur wordt door een getuige waargenomen dat er een scooter in brand staat op de Schulpweg. Verbalisanten gaan naar aanleiding van een melding van deze getuige ter plaatse en treffen een uitgebrande scooter, de restanten van een plastic flesje en een aansteker aan.
Tonen van camerabeelden bij Opsporing Verzocht
Een deel van de hiervoor genoemde camerabeelden is in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ getoond op 30 oktober 2018, 6 november 2018, 11 december 2018 en 12 februari 2019.
Aanhouding en verdenking van de verdachte en medeverdachte
Na een intensief en grootschalig onderzoek door de politie zijn uiteindelijk de verdachte en de medeverdachte aangehouden. De medeverdachte wordt ervan verdacht de schutter te zijn geweest. De verdachte wordt ervan verdacht de bestuurder van de scooter te zijn geweest.
De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte
De verdachte heeft bij de politie bekend de bestuurder van de scooter te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat hij op 28 oktober 2018 tot twee keer toe samen met de schutter vanuit zijn huis aan de Dordtmondstraat naar de Rechthuislaan in Katendrecht is gereden. De eerste keer zijn ze weer richting de woning van de verdachte gereden nadat de schutter had gezegd ‘dat ze er niet waren’. Toen de schutter kort daarna tegen de verdachte zei dat hij terug wilde gaan, zijn ze weer richting Katendrecht gereden. Op de Katendrechtsestraat zijn ze toen gestopt en is de schutter afgestapt. Daarna liep de schutter de Rechthuislaan in en enkele minuten later hoorde de verdachte schoten. Kort daarna kwam de schutter terug naar de verdachte en stapte weer achterop de scooter. De verdachte is vervolgens samen met de schutter weggereden. Toen ze ergens stopten, zag de verdachte dat de schutter iets bij de buddy van de scooter deed en dat de scooter opeens in brand vloog. Daarna zijn de verdachte en de schutter weggegaan.
De scooter waar de verdachte en de schutter op zaten, was telkens dezelfde scooter als die te zien was op de beelden die zijn getoond in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’. Over de identiteit van de schutter heeft de verdachte niets verklaard.
De medeverdachte heeft zich zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Op het onderzoek ter terechtzitting heeft hij een summiere verklaring afgelegd inhoudende dat hij niet betrokken is geweest bij het schietincident aan de Rechthuislaan.
De identiteit van de schutter
Herkenningen medeverdachte als schutter
Meerdere getuigen zijn door de politie gevraagd of zij de bestuurder van de scooter en de schutter herkenden op de camerabeelden die zijn getoond in ‘Opsporing Verzocht’. De getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben verklaard de medeverdachte te herkennen als de schutter.
Zendmastgegevens verdachte en medeverdachte 28 oktober 2018
Zoals hiervoor overwogen heeft de verdachte verklaard dat hij na het schietincident samen met de schutter is weggereden naar een plek waar de scooter in brand vloog nadat de schutter iets deed bij de buddyseat van de scooter. Uit de camerabeelden en een getuigenverklaring blijkt dat dit om 21.30 uur moet zijn geweest aan de Schulpweg. De telefoons van de verdachte en van de medeverdachte waren in de periode van het schietincident tussen 21.13 en 21.41 uur uitgeschakeld. Om 21.41 uur maakten hun telefoons echter beide verbinding met een zendmast aan het Nachtegaalplein in Rotterdam. Dit is 9 minuten nadat de verdachte en de schutter op camerabeelden van de Schulpweg te zien waren en het Nachtegaalplein bevindt zich in de directe omgeving van de Schulpweg (bron: Google Maps). Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte zich vlak na het schietincident en het uitbranden van de scooter samen in de buurt van de Schulpweg bevonden.
DNA van de medeverdachte op aansteker bij uitgebrande scooter
Bij het onderzoek op de Schulpweg waar de uitgebrande scooter werd aangetroffen, werd op drie meter afstand van de scooter een aansteker aangetroffen aan de overzijde van de rijbaan. Naast de aansteker en een uitgebrand flesje dat naar benzine rook werd geen zwerfafval aangetroffen, de aansteker verkeerde in goede staat en was schoon en roestvrij.
De aansteker is inbeslaggenomen en het daarop aanwezige celmateriaal is door de forensische opsporing en het NFI onderzocht. Dat onderzoek leverde vervolgens een DNA-match op met de medeverdachte. Om de bewijskracht van deze match te berekenen zijn door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, de volgende hypotheses opgesteld:
  • Hypothese 1: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van [naam medeverdachte] en één willekeurige onbekende man;
  • Hypothese 2: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van twee willekeurige onbekende mannen.
Dr. J. Warnaar heeft vervolgens geconcludeerd dat het verkregen DNA-mengprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. Anders gezegd is het dus 1 miljard keer waarschijnlijker dat het DNA op de aansteker van [naam medeverdachte] en één onbekende man is, dan van twee onbekende mannen.
Conclusie identiteit van de schutter
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de volgende conclusies. Op grond van de camerabeelden en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de scooter die te zien was op de verschillende camerabeelden en waar ooggetuigen over hebben verklaard, telkens dezelfde scooter was met daarop dezelfde personen. Telkens was de verdachte volgens zijn eigen verklaring de bestuurder van die scooter en de bijrijder van de scooter was de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met de schutter is weggereden na het schietincident. Enkele minuten na het schietincident zijn zij herkenbaar in beeld gekomen op camerabeelden van de Schulpweg. Verschillende getuigen hebben de medeverdachte op deze camerabeelden herkend als de schutter. Deze camerabeelden zijn opgenomen op 28 oktober 2018 om 21.32 uur, twee minuten nadat daar de scooter in brand was gestoken. Het DNA van de medeverdachte is aangetroffen op een aansteker die in de nabijheid van de uitgebrande scooter is gevonden. Negen minuten daarna straalde de telefoons van de medeverdachte en van de verdachte aan op een zendmast in de buurt van de Schulpweg.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang gezien, concludeert de rechtbank dat de medeverdachte telkens de bijrijder van de scooter was en dus de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan is geweest.
Wat kan worden bewezen?
Feit 1 en 2: medeplegen van / medeplichtigheid aan moord en pogingen tot moord
De medeverdachte heeft met een (semi-)automatisch vuurwapen tientallen kogels afgevuurd op een groep mannen. Het slachtoffer maakte deel uit van die groep en is dodelijk getroffen. Hiermee heeft de medeverdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven beroofd. Tevens heeft de medeverdachte hiermee gepoogd meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk van het leven te beroven.
Het verweer dat van opzet op de dood van een aantal onbekend gebleven personen geen sprake kan zijn geweest omdat niet duidelijk is waar zij zich bevonden tijdens het schietincident, wordt verworpen. Het gericht afvuren van tientallen kogels op een groep mannen en het op hen blijven schieten terwijl zij wegrenden, is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die personen dat de medeverdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meerdere kogels (één van) hen dodelijk zou treffen. Daarmee was het opzet van de medeverdachte mede gericht op het doden van de onbekend gebleven personen. Dat hun identiteit onbekend is gebleven doet daar niet aan af.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (zie ook Hoge Raad 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3167).
De medeverdachte is samen met de verdachte op een gestolen scooter met een gestolen kentekenplaat naar de Rechthuislaan gereden. Toen bleek dat ‘ze’ er niet waren zijn de verdachte en de medeverdachte weer weggereden. Ongeveer een halfuur later zijn ze weer terug naar de Rechthuislaan gereden. Eenmaal in de Rechthuislaan is de medeverdachte doelgericht op een groep mannen afgelopen en heeft hij een vol magazijn van een
(semi-)automatisch vuurwapen op hen leeggeschoten. Zelfs toen het slachtoffer op de grond was gevallen heeft hij van dichtbij op hem geschoten. Ook bleef hij op een aantal wegrennende mannen schieten en bleef hij op een aantal wegrennende mannen schieten. Daarna is de medeverdachte teruggerend naar de plek waar de verdachte op hem wachtte met de scooter. De verdachte en de medeverdachte zijn vervolgens naar de Schulpweg gereden waar de medeverdachte bij de buddy van de scooter bezig was waarna de scooter in brand vloog. Bij de scooter werd een aansteker en een plastic flesje aangetroffen waar vermoedelijk benzine in heeft gezeten, passend bij het gepland in brand steken van de scooter na het schietincident. Dit alles wijst op een vooropgezet en doordacht plan om op de Rechthuislaan op een groep personen te schieten. Nu uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet is gebleken dat de medeverdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er evenmin contra-indicaties voor de voorbedachten rade naar voren zijn gekomen, stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rol van de verdachte
De verdachte is de medeverdachte behulpzaam geweest bij de schietpartij aan de Rechthuislaan door de medeverdachte tot twee keer toe naar de Rechthuislaan te brengen. De eerste keer zijn ze niet gestopt; de tweede keer wel. Toen de medeverdachte de Rechthuislaan inliep, bleef de verdachte daar in de buurt op hem wachten. Na het lossen van de schoten is de medeverdachte weer bij hem achterop de scooter gestapt. Zodoende heeft de verdachte de medeverdachte een veilige aftocht geboden. Vervolgens is de verdachte met de medeverdachte naar de Schulpweg gereden, alwaar de scooter in brand is gestoken. Samengevat is vast komen te staan dat de verdachte de medeverdachte naar en van de plaats delict heeft vervoerd en dat hij aanwezig was bij het in brand steken van de scooter.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan, de moord op het slachtoffer, de pogingen tot moord op meerdere onbekend gebleven personen en het voorhanden hebben van een (semi-)automatisch vuurwapen. Bij de beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander
of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de
bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de (mede)verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook Hoge Raad 4 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:187).
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde door de verdachte geleverde bijdrage, zoals die uit het dossier kan worden afgeleid, niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Niet is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte hebben te gelden als min of meer gelijkwaardige participanten, en dat hun aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis is. Het ten laste gelegde medeplegen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Medeplichtigheid
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat vast komt te staan dat er sprake is geweest van zogenaamd dubbel opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Het opzet van de verdachte moest gericht zijn op zowel zijn eigen bijdrage aan het misdrijf als op het uiteindelijk gepleegde misdrijf.
De verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte tot twee keer toe naar de Rechthuislaan heeft gebracht, daar op hem heeft gewacht om daarna samen weer weg te rijden. Hij wist of had echter niet kunnen weten dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich had en dat hij daarmee zou gaan schieten op de Rechthuislaan, zo stelt hij. De medeverdachte had immers slechts tegen hem gezegd dat hij naar de Rechthuislaan moest voor een afspraak. De verdachte heeft geen verdere vragen gesteld omdat hij de medeverdachte simpelweg een vriendendienst wilde bewijzen door te doen wat van hem werd gevraagd.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verdachte verklaart dat de medeverdachte nooit eerder met een scooter naar de verdachte is gekomen. Toen de medeverdachte die avond ongepland bij de verdachte voor de deur stond, werd aan de verdachte gevraagd of hij ‘even snel’ met de medeverdachte mee wilde. Hij moest de scooter besturen zonder te weten waar hij heen moest rijden en zonder te weten waarom hij daarheen moest rijden. Toen hem bij de eerste rit werd verteld ‘dat ze er niet waren’ reed hij terug naar huis om vervolgens van de medeverdachte weer terug en via een andere route naar de Rechthuislaan te moeten rijden. Steeds deed de verdachte dit – naar eigen zeggen – zonder een enkele vraag te stellen. Niet valt in te zien waarom de verdachte dit zou doen, tenzij de verdachte feitelijk al wist waarom hij naar de Rechthuislaan moest rijden en wat daar zou gaan plaatsvinden.
Verder kan het niet anders zijn dan dat de medeverdachte het vuurwapen reeds bij zich had toen hij achterop de scooter bij de verdachte zat. De verdachte heeft immers verklaard dat ze zonder te stoppen naar de Rechthuislaan zijn gereden en dit wordt bevestigd door de camerabeelden.
Dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich had moet de verdachte ook hebben gezien en hebben geweten. Uit de camerabeelden en ooggetuigenverklaringen blijkt dat het een vuurwapen van 30 tot 40 centimeter lang betrof dat de medeverdachte met beide handen vast moest houden tijdens het schieten. Voorts heeft de rechtbank op de camerabeelden van 21.18.42 uur waargenomen dat de medeverdachte een voorwerp onder zijn jas leek mee te dragen dat hij met één hand moest ondersteunen tijdens het lopen. Dit moet het vuurwapen zijn geweest, aangezien [naam medeverdachte] om 21.19.44 uur begon te schieten. Uit onderzoek van de politie met een vergelijkbaar vuurwapen is gebleken dat een dergelijk vuurwapen zich niet gemakkelijk onder een jas laat verbergen zonder dat dit aan de buitenzijde van de jas zichtbaar is.
Het ging samengevat om een groot en zwaar vuurwapen en de rechtbank acht het ongeloofwaardig dat de verdachte dit vuurwapen niet gezien zou hebben toen de medeverdachte hem thuis opzocht, hem verzocht om hem ergens heen te brengen en achterop de scooter stapte. Bovendien moet de verdachte het vuurwapen hebben gevoeld gedurende de rit naar de Rechthuislaan. Uit de camerabeelden blijkt immers dat de medeverdachte dicht op de verdachte zat en hij droeg het wapen aan de voorkant van zijn lichaam. Hij zat dus met het vuurwapen dicht tegen de rug van de verdachte, hetgeen de verdachte gevoeld moet hebben.
Conclusie feit 1 en 2
Al met al stelt de rechtbank vast dat de verdachte wist waarom hij de medeverdachte naar de Rechthuislaan moest brengen en dat hij wist dat de medeverdachte een (semi-)automatisch vuurwapen bij zich had waarmee hij aldaar zou gaan schieten. Daarmee heeft de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachte zich schuldig zou maken aan (pogingen tot) moord en de verdachte is daarbij als bestuuder van de scooter opzettelijk behulpzaam geweest. Hiermee is hij medeplichtig geweest aan de door de medeverdachte gepleegde misdrijven en heeft hij zich schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Feit 3: medeplegen voorhanden hebben vuurwapen
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp moet vast zijn komen te staan dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over dat voorwerp. Hoewel de verdachte zich, zoals hiervoor overwegen, bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijbehorende munitie, heeft hij daarover geen beschikkingsmacht gehad. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Feit 4: begunstiging
Onder feit 4 is ten laste gelegd dat de verdachte [naam medeverdachte] behulpzaam is geweest aan ontkomen van zijn nasporing en/of aanhouding door hem direct na het plegen van het misdrijf weg te vervoeren van de plaats delict. Anders dan bij de medeplichtigheid gaat het in dit delict om de hulp geboden nadat het feit is begaan. In de regel zal het moeten gaan om hulp die niet van tevoren is afgesproken. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat de verdachte medeplichtig is geweest en dat het dus niet ging om hulp die niet van tevoren was afgesproken. De begunstiging kan dan ook niet worden bewezen en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Conclusie
Niet bewezen zijn de onder 1 en 2 primair en de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezen zijn de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1 subsidiair
[naam medeverdachte]
op 28 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
voornoemde [naam medeverdachte] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen meermalenkogels in het hoofd en de hals
en romp en benen en armen van die [naam slachtoffer] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op
28 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door als bestuurder van een (motor)scooter
- die [naam medeverdachte] en voornoemd vuurwapen met deze (motor)scooter
nabij de (latere) plaats delict, te weten de Rechthuislaan, te
brengen en
- daarbij vervolgens, ten tijde van het misdrijf/schietincident, in de
nabijheid van de plaats delict op die [naam medeverdachte] te wachten en
- vervolgens die [naam medeverdachte] direct
na het gepleegde misdrijf/schietincident met deze (motor)scooter op te halen
en weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die
[naam medeverdachte] te realiseren/effectueren.
Feit 2 subsidiair
[naam medeverdachte]
op 28 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
die [naam medeverdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (tot op heden) onbekende personen
van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen kogels in de richting van deze
personen heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 28 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door als bestuurder van een (motor)scooter
- die [naam medeverdachte] en voornoemd vuurwapen met deze (motor)scooter
nabij de (latere) plaats delict, te weten de Rechthuislaan, te
brengen en
- daarbij vervolgens, ten tijde van het misdrijf/schietincident, in de
nabijheid van de plaats delict op die [naam medeverdachte] te wachten en
- vervolgens die [naam medeverdachte] direct
na het gepleegde misdrijf/schietincident met deze (motor) scooter op te halen
en weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die
[naam medeverdachte] te realiseren/effectueren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn
verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: medeplichtigheid aan moord;
feit 2: medeplichtigheid aan poging tot moord, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord en meerdere pogingen tot moord. De verdachte heeft de medeverdachte in de avond van 28 oktober 2018 met een gestolen scooter naar de omgeving van de Rechthuislaan vervoerd. Om de hoek van de Rechthuislaan stapte de medeverdachte af en liep de Rechthuislaan in. Op het trottoir van de Rechthuislaan stond het slachtoffer met een groep mannen om een verjaardag te vieren. Uit het niets opende de medeverdachte het vuur op hen met een automatisch vuurwapen en al schietend bleef hij op hen aflopen. Het merendeel van de groep mannen wist weg te komen. Het slachtoffer niet. Het slachtoffer werd geraakt en viel op de grond. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, schoot de medeverdachte nog enkele keren van dichtbij op hem. Het slachtoffer overleed ter plekke aan zijn verwondingen. De verdachte is gedurende het schietincident blijven wachten op de medeverdachte en na het schietincident is de medeverdachte teruggerend naar de scooter. Eenmaal opgestapt zijn zij samen naar de Schulpweg gereden om daar de scooter in brand te steken.
Door het slachtoffer op brute wijze van het leven te beroven hebben de verdachte en zijn medeverdachte onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij moeten verder leven in de wetenschap dat hun vader, zoon, broer, neef en vriend, die in de bloei van zijn leven was, koelbloedig op straat is doodgeschoten. Enkele van hen hebben het slachtoffer zien liggen in een grote plas bloed. De impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer op de levens van de nabestaanden is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting namens de nabestaanden afgelegde slachtofferverklaringen. Het enkele feit dat het slachtoffer is doodgeschoten is voor hen al ondraaglijk, maar wat het des te meer ondraaglijk maakt is dat niet duidelijk is geworden waarom het slachtoffer om het leven is gebracht. De verdachte zou hier antwoord op hebben kunnen geven. De verdachte heeft echter nooit volledige openheid van zaken gegeven en verantwoordelijkheid daarvoor willen nemen.
Naast de dood van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn medeverdachte de mogelijke dood van de mannen met wie het slachtoffer op straat stond op de koop toegenomen. Toen het merendeel van de groep mannen waarvan het slachtoffer deel uitmaakte wegrende, bleef de medeverdachte op hen schieten. Het mag een wonder heten dat zij allemaal – voor zover bekend - hebben kunnen ontkomen.
De medeverdachte heeft in een tijdsbestek van 20 seconden 28 kogels afgevuurd. De Rechthuislaan bevindt zich in een woonwijk en het is evenzeer een wonder te noemen dat door deze kogelregen – voor zover bekend bij de politie – niet ook anderen zijn geraakt en dat slechts materiële schade aan auto’s en omliggende percelen is toegebracht.
Meer in het algemeen brengen feiten als deze gevoelens van afschuw, onveiligheid en angst teweeg in de samenleving en in de directe omgeving van het schietincident. Dat geldt temeer nu het lijkt te zijn gegaan om een afrekening in het criminele circuit waarbij het slachtoffer misschien niet het beoogde doelwit zou zijn geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juni 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Omdat de verdachte ontkent, heeft de reclassering geen concrete uitspraken kunnen doen over welke factoren mogelijk hebben bijgedragen dan wel een relatie hebben met het aan hem ten laste gelegde delict. Wel zijn er aanwijzingen dat er problematiek is op het gebied van zijn sociale netwerk. Ook zijn er aanwijzingen voor gebrekkig probleeminzicht en probleembesef van de verdachte. In de periode voorafgaand aan het delict leken de persoonlijke omstandigheden van de verdachte overwegend stabiel van aard. Hij had werk en er deden zich geen problemen voor op het gebied van huisvesting, financiën en middelengebruik. Desgevraagd heeft de verdachte aangegeven geen psychische klachten te (hebben) ervaren. Wel was er sprake van een enigszins verstoorde relatie met zijn moeder en was er gebrek aan een positief ondersteunend netwerk.
De reclassering is van mening dat de verdachte met name op cognitief gebied tekortschiet. Teneinde zowel zijn sociale als cognitieve vaardigheden te vergroten, is het volgen van een CoVa-training geïndiceerd. Daarnaast kunnen meldplichtgesprekken binnen een eventueel toezicht worden gebruikt om de mogelijke zorgbehoefte bij de verdachte in te schatten en daar, indien noodzakelijk, passende interventies op in te zetten.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een deelname aan de gedragsinterventie CoVa.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, maar zal het advies niet overnemen gelet op de ernst van de feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat de rechtbank minder bewezen zal verklaren dan waar de officier van justitie bij het formuleren van de strafeis vanuit is gegaan, komt de rechtbank tot een fors lagere straf dan door de officier van justitie geëist. De wet schrijft immers voor dat bij medeplichtigheid de straf die geldt voor het gronddelict, in dit geval (poging tot) moord, met een derde wordt verminderd. Bovendien zal de verdachte worden vrijgesproken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Ingestelde vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[naam benadeelde 1] (vader van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.376,29 aan materiële schade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 40.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 2] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 3] (tante van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade bestaande shockschade.
[naam benadeelde 4] (minderjarige zoon van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,00 aan materiële schade en
€ 30.000,00 aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[naam benadeelde 5] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 6] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 7] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.919,98 aan materiële schade en
€ 25.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn uitgebreid toegelicht en genoegzaam onderbouwd. De officier van justitie acht de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. Meer subsidiair heeft de verdediging de vorderingen betwist.
8.4.
Beoordeling
Inleiding
Uitgangspunt van het recht is dat iedereen die schade lijdt de eigen schade moet dragen.
Een ander is alleen verplicht die schade te vergoeden als de wet dat bepaalt.
De medeverdachte heeft geweld uitgeoefend tegen het slachtoffer [naam slachtoffer] en heeft daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld. De wet bepaalt dat degene die onrechtmatig handelt jegens een ander verplicht is alle schade die daardoor voor die ander ontstaat aan die ander te vergoeden.
Indien verschillende personen voor dezelfde schade aansprakelijk zijn, zoals hier het geval is, verbindt art. 6:102 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) daaraan het rechtsgevolg van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gehele schade.
Er is dus een wettelijke verplichting voor de verdachte en de medeverdachte om de schade van het slachtoffer aan hem te vergoeden. Hij is echter overleden.
Onder omstandigheden kan naast onrechtmatig handelen jegens het directe slachtoffer, ook sprake zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens derden, waaronder nabestaanden. Het gaat hierbij allereerst om de situatie waarin sprake is van shockschade (art. 6:106 sub b BW). Nabestaanden kunnen voorts een beroep doen op art. 6:106 sub a van het BW bij dood of letsel van het slachtoffer, indien de dood of het letsel zijn toegebracht met het oogmerk om de nabestaande immateriële schade toe te brengen.
Een andere, zelfstandige, aanspraak van nabestaanden op grond van art. 6:106 sub b BW (“aantasting van de persoon”) is door enkele (straf)rechters gehonoreerd in heel uitzonderlijke gevallen. Zie in dit verband Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1618). Als voorwaarde wordt in die gevallen gesteld dat jegens de nabestaanden een zelfstandige onrechtmatige is gepleegd die een
andere feitelijke grondslagkent dan de onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. Richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad is er nog niet.
Voorts biedt de wet in artikel 6:108 (oud) BW aanspraken op vergoeding van daar genoemde schade aan daar genoemde derden. Het gaat daarbij kort gezegd om begrafeniskosten en om schade door het derven van levensonderhoud.
Sinds 1 januari 2019 is het wettelijk kader aangepast. Dit had wellicht tot een andere uitkomst kunnen leiden in het geval van enkele van de vorderingen, maar nu dit nieuwe wettelijk kader is ingegaan zonder overgangsrecht voor de situaties van voor deze datum – in dit geval de moord op het slachtoffer op 28 oktober 2018 – heeft de rechtbank geen andere keuze dan het toepassen van het oude recht.
Shockschade [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6]
In diverse uitspraken is bepaald welke eisen gelden om aan te kunnen nemen dat sprake is van een onrechtmatige daad die verplicht tot vergoeding van deze vorm van schade (zie onder meer Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Bij de benadeelde partij moet een hevige emotionele schok teweeggebracht zijn door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Degene die vergoeding vordert moet dus zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van de waarneming van of de confrontatie met het bewezenverklaarde misdrijf of de ernstige gevolgen.
De benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6] hebben gesteld dat zij ten gevolge van de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf geestelijk letsel hebben opgelopen. Dat zij geestelijk letsel hebben opgelopen is echter niet toereikend onderbouwd met stukken zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is of is geweest van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partijen de gelegenheid te geven alsnog bewijsstukken over te leggen. Gelet op het voorgaande zullen de benadeelde partijen in hun vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij [naam benadeelde 7] heeft eveneens gesteld dat zij ten gevolge van de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met (de ernstige gevolgen van) het misdrijf is echter onvoldoende gebleken. De benadeelde partij bevond zich niet in Nederland op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Hoewel het niet vereist is dat de benadeelde partij bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig is geweest, is het enkele feit dat zij door de brede media-aandacht werd geconfronteerd met de gewelddadige dood van haar zoon niet voldoende om te concluderen dat zij dus direct is geconfronteerd met (de ernstige gevolgen van) het misdrijf. De benadeelde partij zal dan ook in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overige immateriële schade [naam benadeelde 4]
Zoals hiervoor overwogen laat het stelsel van de wet geen vergoeding van immateriële schade toe buiten de hierboven besproken grondslagen. Voor zover in art. 6:106 sub b BW (“aantasting van de persoon”) al een grondslag zou kunnen vormen voor de vergoeding van immateriële schade van nabestaanden, geldt dat er sprake moet zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens die nabestaanden. Daarvan is in dit geval niet gebleken, hoe tragisch het verlies van een vader ook is. De benadeelde partij zal daarom in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade [naam benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert in totaal € 3.376,29 aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 1.322,50 aan uitvaartkosten;
  • € 1.500,00 aan verhuiskosten;
  • € 25,00 aan medicijnkosten;
  • € 385,00 aan eigen risico;
  • € 143,79 aan reis- en parkeerkosten.
Ten aanzien van de gevorderde uitvaartkosten (ritueel, krans en stille tocht) constateert de rechtbank dat deze niet zijn onderbouwd en daarmee niet voor toewijzing vatbaar zijn.
De verhuiskosten, medicijnkosten en kosten aan eigen risico zijn niet voor toewijzing vatbaar wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor. Zoals hiervoor overwogen kan een ander dan het slachtoffer alleen vergoeding van schade vorderen indien sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens die persoon. Niet is gebleken van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij.
Over de opgevoerde reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank het volgende. Primair is gesteld dat deze kosten tot shockschade dienen te worden gerekend. Nu de vordering tot vergoeding van shockschade is afgewezen, kunnen de reiskosten niet op deze grondslag worden toegewezen. Subsidair is gesteld dat deze kosten betrekking hebben op de lijkbezorging. Dat standpunt verdraagt zich niet met de aard van de opgevoerde posten; het betreffen immers reiskosten in verband met de onderhavige procedure. Meer subsidair is gesteld dat deze kosten als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dienen te worden beschouwd. Het desbetreffende artikel behelst echter geen zelfstandige grondslag op grond waarvan schadevergoeding kan worden gevorderd; het artikel bepaalt wie voegingsgerechtigd is in de strafprocedure. De reis- en parkeerkosten ten aanzien van het vervoer van en naar het OM, de advocaat en de rechtbank zijn samengevat niet voor toewijzing vatbaar omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt.
De reiskosten ten aanzien van het vervoer naar het uitvaartcentrum vallen onder kosten van lijkbezorging en zijn daarom toewijsbaar op grond van artikel 6:108, tweede lid BW (oud). Blijkens de toelichting gaat het in totaal om 29,4 afgelegde kilometers. Conform de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding 2019 zal de rechtbank de schade vaststellen op € 0,26 per afgelegde kilometer. Dit maakt dat de benadeelde partij recht heeft op € 7,64 vergoeding van reiskosten.
Concluderend zal de rechtbank een bedrag van € 7,64 aan materiële schadevergoeding toewijzen aan de benadeelde partij. Ten aanzien van het meer gevorderde aan materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade [naam benadeelde 4]
De door de benadeelde partij gevorderde € 3.000,00 aan materiële schade ziet op schade door derven van levensonderhoud. De benadeelde partij is het minderjarige kind van het slachtoffer en het is aannemelijk geworden dat het slachtoffer voorzag in kosten van levensonderhoud van de benadeelde partij. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor en dit bedrag zal, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW.
Materiële schade [naam benadeelde 7]
De benadeelde partij vordert in totaal € 7.919,98 aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 6.078,70 aan begrafeniskosten inclusief grafsteen;
  • € 1.143,98 aan reiskosten voor de inhoudelijke zitting;
  • € 697,30 aan overige reiskosten.
De begrafeniskosten zijn voldoende onderbouwd en toewijsbaar op grond van artikel 6:108, tweede lid BW. Hetzelfde geldt voor de gevorderde overige reiskosten. Op het onderzoek ter terechtzitting is nader toegelicht dat deze reiskosten zijn gemaakt voor het plaatsen van de grafsteen van het slachtoffer. Deze kosten vallen daarmee onder kosten van lijkbezorging en zijn daarom voor toewijzing vatbaar.
De reiskosten voor de inhoudelijke zitting zijn niet voor toewijzing vatbaar wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor. Aangevoerd is dat deze reiskosten verband houden met de strafzaak. De rechtbank begrijpt dat deze kosten derhalve onder de noemer van proceskosten als bedoeld in art. 532 Sv worden gevorderd. Nu art. 532 Sv niet bepaalt wat onder proceskosten moet worden verstaan ligt het voor de hand om art. 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) analoog toe te passen. Artikel 238 Rv bepaalt dat proceskosten bestaande uit reis- en verblijfkosten alleen voor toewijzing vatbaar zijn indien de benadeelde partij in persoon procedeert. De benadeelde partij procedeert echter niet in persoon, zij heeft zich immers laten bijstaan door een gemachtigde. De wet biedt derhalve geen mogelijkheid voor vergoeding van deze reiskosten als proceskosten (zie ook HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
Concluderend zal de rechtbank een bedrag van € 7.222,68 aan materiële schadevergoeding toewijzen aan de benadeelde partij. Ten aanzien van het meer gevorderde aan materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
8.5.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • Aan [naam benadeelde 1] € 7,64.
  • Aan [naam benadeelde 4] € 3.000,00.
  • Aan [naam benadeelde 7] € 7.222,68.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt telkens hoofdelijke oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 48, 49, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair en onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vorderingen benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 7]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de na te noemen benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening:
aan [naam benadeelde 1] € 7,64 aan materiële schade;
aan [naam benadeelde 4] € 3.000,00 aan materiële schade;
aan [naam benadeelde 7] € 7.222,68 aan materiële schade;
verklaart de betreffende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke
rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op
heden aan de zijde van deze benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting
aan de staat ten behoeve van de na te noemen personen de navolgende bedragen te betalen,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal gijzeling zal worden toegepast voor de hierna
volgende duur; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[naam benadeelde 1]
€ 7,64
1
[naam benadeelde 4]
€ 3.000,00
40
[naam benadeelde 7]
€ 7.222,68
71
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd;
Vorderingen benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6]
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in 't Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen een of meer kogels
in/door het hoofd en/of de hals en/of romp en/of benen en/of armen van die
[naam slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam medeverdachte]
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
voornoemde [naam medeverdachte] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen meermalen een of meer kogels in/door het hoofd en/of de hals
en/of romp en/of benen en/of armen van die [naam slachtoffer] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
28 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door als bestuurder van een (motor)scooter
- die [naam medeverdachte] en/of voornoemd vuurwapen op/met deze (motor)scooter
naar/nabij de (latere) plaats delict, te weten de Rechthuislaan, te
vervoeren/brengen en/of
- ( daarbij) vervolgens, ten tijde van het misdrijf/schietincident, in de
nabijheid van de plaats delict op die [naam medeverdachte] te wachten en/of
- ( vervolgens) die [naam medeverdachte] {en/of daarbij het gebruikte vuurwapen) direct
na het gepleegde misdrijf/schietincident met deze (motor)scooter op te halen
en/of weg te vervoeren van dc plaats delict, ten einde de vlucht van die
[naam medeverdachte] te realiseren/effectueren.
Feit 2
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval
opzettelijk een of meer (tot op heden) onbekend(e) perso(o)n(en) van het leven
te beroven, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een of meer kogels naar/in de richting van deze
perso(o)n(en) heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte]
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
die [naam medeverdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk
geval opzettelijk een of meer (tot op heden) onbekend(e) perso(o)n(en)
van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een of meer kogels naar/in de richting van deze
perso(o)n(en) heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
28 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door als bestuurder van een (motor)scooter
- die [naam medeverdachte] en/of voornoemd vuurwapen op/met deze (motor)scooter
naar/nabij de (latere) plaats delict, te weten de Rechthuislaan, te
vervoeren/brengen en/of
- ( daarbij) vervolgens, ten tijde van het misdrijf/schietincident, in de
nabijheid van de plaats delict op die [naam medeverdachte] te wachten en/of
- ( vervolgens) die [naam medeverdachte] (cn/of daarbij het gebruikte vuurwapen) direct
na het gepleegde misdrijf/schietincident met deze (motor) scooter op te halen
en/of weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die
[naam medeverdachte] te realiseren/effectueren.
Feit 3
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een semi- en volautomatisch werkend geweer/vuurwapen
geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
(art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
Feit 4
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk
[naam medeverdachte] , die schuldig was aan of verdachte was van enig(e)
misdrijf/misdrijven, te weten
moord (strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht) en/of
poging tot moord/doodslag (strafbaar gesteld in de artikelen 289/287 jo 45
Wetboek van Strafrecht) en/of
het voorhanden hebben van een vuurwapen en/of munitie (strafbaar gesteld in de
artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie),
heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing
van en/of aanhouding van die [naam medeverdachte] door een of meer ambtenaren van de
justitie of politie,
door die [naam medeverdachte] (inclusief voornoemd vuurwapen) direct
na het/de gepleegde misdrijf/misdrijven met een (motor)scooter op te halen
en/of weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die
[naam medeverdachte] te realiseren/effectueren.