ECLI:NL:RBROT:2020:6264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
10/690402-18; 10/692063-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord en poging tot moord met gebruik van vuurwapen in Rotterdam

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en poging tot moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar voor het dodelijk schieten op een 32-jarige man en het in gevaar brengen van omstanders. De feiten vonden plaats op 28 oktober 2018 in Rotterdam, waar de verdachte met een (semi)automatisch vuurwapen op een groep mannen schoot, waarbij één man dodelijk werd getroffen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade, en verwierp het verweer van de verdediging dat de herkenningen van de verdachte door getuigen niet voor het bewijs konden worden gebruikt. Ook werd geoordeeld dat het heimelijk afnemen van DNA van de verdachte rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat hij de schutter was die het slachtoffer doodde. De rechtbank sprak de medeverdachte vrij van medeplegen, maar oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen tot schadevergoeding zijn toegewezen en andere zijn afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/690402-18; 10/692063-19
Datum uitspraak: 17 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De rechtbank heeft de feiten die in de gevoegde dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Die nummering zal worden aangehouden in dit vonnis. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de vier ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onderzoeksresultaten die in de ogen van het Openbaar Ministerie belastend zijn voor de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: medeverdachte), zijnde de resultaten van het DNA-onderzoek, de zendmastgegevens en de herkenningen door (oog)getuigen, geldt het volgende.
Uitsluiting van bewijs op grond van een verzuim in de zin van artikel 359a Sv?
De resultaten van het DNA-onderzoek, verkregen door analyse van het heimelijk van de verdachte afgenomen celmateriaal, kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Ten tijde van het heimelijk afnemen van celmateriaal van de verdachte bestonden immers geen ernstige bezwaren tegen de verdachte en evenmin waren er zwaarwegende redenen voor het heimelijk afnemen van celmateriaal. De bewijsvergaring is daarmee onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het rechtsgevolg dat hieraan verbonden dient te worden, is bewijsuitsluiting van het onrechtmatig verkregen bewijs. Zelfs als het celmateriaal van de verdachte wel rechtmatig verkregen zou zijn, dan is de bewijswaarde van de match met het DNA-profiel op de aansteker niet redengevend.
Zendmastgegevens
Evenmin redengevend zijn de zendmastgegevens, alsdus de verdediging. De verdachte en medeverdachte waren op 28 en 29 oktober 2018 beiden af en toe in Rotterdam-Zuid, maar niet is gebleken dat ze daar samen waren. Verder blijkt uit de zendmastgegevens niet dat de verdachte op 28 oktober 2018 aan de Rechthuislaan is geweest. Tijdens het misdrijf stralen de telefoons van de verdachten geen zendmast aan. De telefoons van de verdachte en de medeverdachte straalden weliswaar om 21.41 uur (vlak nadat de scooter in de brand was gestoken) aan op dezelfde zendmast aan het Nachtegaalplein, maar dit zegt niet meer dan dat. Uit de zendmastgegevens kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte op de plaats delict is geweest of dat de verdachten met elkaar waren; gedurende de rest van de dag straalden hun telefoons telkens op andere zendmasten aan.
Herkenningen
Tot slot kunnen de getuigenverklaringen inhoudende dat de verdachte wordt herkend op de beelden die zijn getoond in ‘Opsporing Verzocht’ niet voor het bewijs worden gebruikt. Het is menselijk niet mogelijk de verdachte of iemand anders te herkennen op de beelden. De kwaliteit van de beelden is daarvoor te slecht. De herkenningen zijn niet specifiek genoeg en daarmee onbetrouwbaar en in strijd met de verklaringen van ooggetuigen met betrekking tot het signalement van de schutter.
Al met al ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs en dient de verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Voorwaardelijk verzoek
Voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het resultaat van het onderzoek aan het heimelijk afgenomen DNA wel voor het bewijs kan worden gebruikt, heeft de verdediging verzocht om dr. J. Warnaar van het NFI te (laten) horen als getuige om de waarde van hun berekening bij de hypotheses te toetsen op diens betrouwbaarheid.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op 28 oktober 2018 omstreeks 21.21 uur kwamen meerdere meldingen van een schietpartij binnen bij de meldkamer van de politie. De schietpartij zou hebben plaatsgevonden aan de Rechthuislaan in Rotterdam en er zou meerdere keren zijn geschoten met een automatisch vuurwapen. Naar aanleiding van deze meldingen zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Zij constateerden dat ter hoogte van de [adres] een zwaargewonde man roerloos op zijn rug op straat lag. De man had meerdere schotwonden in zijn lichaam, onder andere in zijn gezicht en in zijn borst. Hij lag in een grote plas bloed. Na tevergeefs minutenlang gereanimeerd te hebben en een AED te hebben aangesloten, werd om 21.30 uur de dood van het slachtoffer vastgesteld. Het slachtoffer bleek [naam slachtoffer 1] te zijn, geboren op [geboortedatum slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
Op het lichaam van het slachtoffer werd sectie verricht. Aan het hoofd, de romp, de armen en de linkerbil werden letsels vastgesteld die alle bij leven zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld. Het betrof in totaal veertien schotletsels, behorende bij zes doorschoten en twee inschoten. Beide borstholten en longen waren geperforeerd, hetgeen gepaard ging met acute longfunctiestoornissen met algehele weefselschade tot gevolg. Tevens was er onder andere perforatie van meerdere bloedrijke organen. De patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door algehele weefselschade door bloedverlies en longfunctiestoornissen ten gevolge van twee doorschoten en één inschot van de romp.
Door de forensische opsporing werden ter plaatse 28 hulzen aangetroffen. Deze lagen op het trottoir verspreid over een afstand van ongeveer 30 meter, ter hoogte van de [adres] . Na onderzoek bleek dat al deze hulzen van het kaliber 7.62x39mm waren en vermoedelijk verschoten waren met een semi- en volautomatisch werkend geweer van hetzelfde kaliber, type Kalasjnikov.
Ooggetuigen van de schietpartij
Gedurende het onderzoek is een groot aantal ooggetuigen gehoord over de schietpartij. Deze ooggetuigenverklaringen komen erop neer dat rond 21.20 uur meerdere keren werd geschoten in de Rechthuislaan. De ooggetuigen zagen een man op het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan lopen. De man had donkere kleding aan en hij had een helm op met gesloten vizier. Hij had een vuurwapen in zijn handen wat hij hoog vast hield tegen zijn schouder aan. Hij hield het vuurwapen met twee handen vast en het wapen was ongeveer 30 tot 40 centimeter lang. Hij liep al schietend in de richting van een groep mannen die ter hoogte van de kinderopvang stond (de rechtbank begrijpt: [naam kinderopvang] , gevestigd aan de [adres kinderopvang] ). Het slachtoffer maakte deel uit van de groep mannen. Toen een aantal mannen wegrende, bleef de man op hen schieten. Na enkele seconden draaide de man zich om en rende weg in de richting van de Katendrechtsestraat. In de Katendrechtsestraat stapte de man als bijrijder achterop een scooter. De scooter reed vervolgens via de Rechthuislaan weg in de richting van de Tolhuislaan en Maashaven Noordzijde.
Camerabeelden 28 oktober 2018
Uit de camerabeelden met betrekking tot het schietincident is het volgende gebleken.
Tussen 20.32 en 20.36 uur was een scooter te zien met daarop twee personen. De scooter reed omstreeks 20.32 uur vanaf de Pretorialaan in de richting van Maashaven Noordzijde. Vervolgens reed de scooter over de Tolhuislaan en de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. De scooter was voor het laatst te zien om 20.36 uur aan de Maashavenstraat; daarna werd de scooter op camerabeelden tijdelijk niet meer waargenomen. De bestuurder droeg donkere kleding en had een donkere helm op. De bijrijder droeg een donkere helm, donkere jas, lichtere broek en had lichte schoenen of donkere schoenen met witte zolen aan.
Tussen 21.11 en 21.18 uur was een scooter te zien met daarop twee personen met dezelfde voornoemde signalementen. De scooter reed vanaf de Pretorialaan via de Maashavenkade en Wodanstraat de Walhallalaan in. Vervolgens was de scooter te zien op de Tolhuislaan, rijdend richting de Katendrechtsestraat. Nog vóór het kruispunt met de Rechthuisstraat kwam de scooter tot stilstand aan de rechterkant van de straat. Vervolgens was om 21.18.42 uur te zien dat de bijrijder van de scooter (hierna: de schutter) afstapte, even stil stond en vervolgens de Rechthuislaan inliep, in de richting van de plek waar het slachtoffer stond.
Om 21.19.37 uur liep de schutter naar een groep mannen die zich ophield ter hoogte van de [adres] . Terwijl de schutter nog op de rijbaan liep, begon hij om 21.19.44 uur vanachter de geparkeerde auto’s in de parkeervakken te schieten op de groep. De schutter liep vervolgens al schietend het trottoir op in de richting van de Tolhuislaan. De groep mannen rende uit elkaar. Eén persoon viel neer. De schutter liep naar die persoon toe en schoot nog een aantal keren van zeer korte afstand op hem. Later bleek de gevallen man het slachtoffer te zijn. De schutter schoot vervolgens nog een aantal keren op de wegrennende mannen. Om 21.20.04 uur draaide de schutter zich om en rende terug over het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. Daar verdween de schutter uit zicht.
Om 21.20.47 uur reed vanuit de Katendrechtsestraat een scooter met daarop twee personen over de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan. Komend vanuit de Maashaven Noordzijde ging de scooter de bocht om naar de Maashaven Oostzijde. Via de Dordtselaan en het Mijnsherenplein reed de scooter in de richting van de Pleinweg. Daarna was de scooter om 21.27.33 uur te zien in de Albatroslaan, komend vanuit de richting Dorpsweg. De scooter sloeg rechtsaf de Kromme Zandweg op in de richting van de Schulpweg.
Om 21.30.21 uur was op de Schulpweg uit het niets een grote lichtflits te zien. Na de lichtflits was een flikkerend licht te zien, passend bij het flikkeren of wakkeren van vuur.
Om 21.32.33 uur waren twee mannen te zien op de Schulpweg. De mannen hadden hetzelfde signalement als de hiervoor genoemde bestuurder van de scooter en de schutter. Beide mannen hadden hun helm af en droegen die in hun handen.
Aantreffen uitgebrande scooter Schulpweg
Omstreeks 21.30 uur wordt door een getuige waargenomen dat er een scooter in brand staat op de Schulpweg. Verbalisanten gaan naar aanleiding van een melding van deze getuige ter plaatse en treffen een uitgebrande scooter, de restanten van een plastic flesje en een aansteker aan.
Tonen van camerabeelden bij Opsporing Verzocht
Een deel van de hiervoor genoemde camerabeelden zijn in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ getoond op 30 oktober 2018, 6 november 2018, 11 december 2018 en 12 februari 2019.
Aanhouding en verdenking van de verdachte en de medeverdachte
Na een intensief en grootschalig onderzoek door de politie zijn uiteindelijk de verdachte en de medeverdachte aangehouden. De verdachte wordt ervan verdacht de schutter te zijn geweest. De medeverdachte wordt ervan verdacht de bestuurder van de scooter te zijn geweest.
De verklaringen van de medeverdachte en de verdachte
De medeverdachte heeft bij de politie bekend de bestuurder van de scooter te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat hij op 28 oktober 2018 tot twee keer toe samen met de schutter vanuit zijn huis aan de Dordtmondstraat naar de Rechthuislaan in Katendrecht is gereden. De eerste keer zijn ze weer terug richting de woning van de medeverdachte gereden nadat de schutter had gezegd “dat ze er niet waren”. Toen de schutter kort daarna tegen de medeverdachte zei dat hij terug wilde gaan, zijn ze weer richting Katendrecht gereden. Op de Katendrechtsestraat zijn ze toen gestopt en is de schutter afgestapt. Daarna liep de schutter de Rechthuislaan in en enkele minuten later hoorde de medeverdachte schoten. Kort daarna kwam de schutter terug naar de medeverdachte en stapte weer achterop de scooter. De medeverdachte is vervolgens samen met de schutter weggereden. Toen ze ergens stopten, zag hij dat de schutter iets bij de buddy van de scooter deed en dat de scooter opeens in brand vloog. Daarna zijn de medeverdachte en de schutter weggegaan.
De scooter waar de medeverdachte en de schutter op zaten, was telkens dezelfde scooter als die te zien was op de beelden die zijn getoond in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’. Over de identiteit van de schutter heeft de medeverdachte niets verklaard.
De verdachte heeft zich zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Op het onderzoek ter terechtzitting heeft hij een summiere verklaring afgelegd inhoudende dat hij niet betrokken is geweest bij het schietincident aan de Rechthuislaan.
Herkenningen verdachte als schutter
Meerdere getuigen zijn door de politie gevraagd of zij de bestuurder van de scooter en de schutter herkenden op de camerabeelden die zijn getoond in ‘Opsporing Verzocht’. De getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben verklaard de verdachte te herkennen als de schutter.
De verdediging heeft aangevoerd dat de herkenningen door voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De aan de getuigen getoonde beelden zijn daarvoor van te slechte kwaliteit. De getuigen waren daarnaast ten tijde van hun verhoren geïnformeerd dat de medeverdachte en de verdachte (mogelijk) betrokken waren bij de schietpartij, zodat zij niet slechts op basis van hun eigen waarneming de verdachte hebben herkend.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Blijkens de processen-verbaal van verhoor van getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn aan deze getuigen de bewegende beelden van de camerabeelden aan de Schulpweg getoond. Alle drie de getuigen hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de schutter op deze beelden herkenden als [bijnaam 1] / [bijnaam 2] . Toen aan hen een foto werd getoond van de verdachte, verklaarden zij allen dat dit de persoon is die zij kennen als [bijnaam 1] / [bijnaam 2] .
Op de bewegende beelden zijn de medeverdachte en de schutter zonder gezichtsbedekkende helm te zien. De rechtbank stelt voorop dat deze beelden niet van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat daarop geen personen kunnen worden herkend. De beelden zijn voldoende duidelijk om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de betreffende twee personen in samenhang te kunnen waarnemen (te weten onder andere: het postuur, de huidskleur, de haardracht, de wijze van voortbewegen en de kleding).
Verschillende elementen spelen voorts een rol bij een herkenning, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning.
Relevant in dit opzicht is dat de getuigen de verdachte (evenals de medeverdachte) betrekkelijk goed kennen. [naam getuige 1] en [naam getuige 3] (de tante en de zus van [naam medeverdachte] ) kenden de verdachte al vanaf jongs af aan en [naam getuige 2] kende de verdachte via de medeverdachte, haar vriend. Zij kent de verdachte ongeveer 2 jaar en hij is een keer bij haar thuis geweest.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door de hiervoor genoemde getuigen. De herkenningen zijn voldoende specifiek en ondersteunen elkaar en de herkenningen vinden bovendien steun in andere – meer objectieve – bewijsmiddelen, hetgeen hierna nader uiteen wordt gezet.
De omstandigheid dat deze getuigen mogelijk over voorinformatie hebben beschikt, zoals door de verdediging is gesteld, kan in theorie (in enige mate) hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de herkenning. Daaraan kan echter, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet de conclusie worden verbonden dat er niet langer sprake is van een ‘eigen waarneming’. De getuigen hebben expliciet aangegeven de verdachte te herkennen aan zijn postuur en/of zijn loopje, hetgeen een eigen waarneming behelst.
Het feit dat ooggetuigen op (zeer) gedetailleerde punten tegenstrijdig hebben verklaard over het signalament van de schutter doet niets af aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Het verweer van de verdediging dat de herkenningen onbetrouwbaar zouden zijn, wordt verworpen.
Zendmastgegevens verdachte en medeverdachte 28 oktober 2018
Zoals hiervoor overwogen heeft de medeverdachte verklaard dat hij na het schietincident samen met de schutter is weggereden naar een plek waar de scooter in brand vloog nadat de schutter iets deed bij de buddy van de scooter. Uit de camerabeelden en een getuigenverklaring blijkt dat dit om 21.30 uur moet zijn geweest aan de Schulpweg. De telefoons van de verdachte en van de medeverdachte waren in de periode van het schietincident tussen 21.13 en 21.41 uur uitgeschakeld. Om 21.41 uur maakten hun telefoons echter beide verbinding met dezelfde zendmast aan het Nachtegaalplein in Rotterdam. Dit is 9 minuten nadat de medeverdachte en de schutter op camerabeelden van de Schulpweg te zien waren en het Nachtegaalplein bevindt zich in de directe omgeving van de Schulpweg (bron: Google Maps). Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte zich dus vlak na het schietincident en het uitbranden van de scooter samen in de buurt van de Schulpweg bevonden.
De verdediging heeft gesteld dat de zendmastgegevens onbetrouwbaar kunnen zijn omdat het telefoonsignaal kan worden doorgestuurd naar een andere zendmast (soms honderden meters verderop) indien de zendmast die het meest dichtbij staat, is overbelast. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze zendmastgegevens, nu de zendmastgegevens steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de verklaring van de medeverdachte.
DNA van verdachte op aansteker bij uitgebrande scooter
Bij het onderzoek op de Schulpweg waar de uitgebrande scooter werd aangetroffen, werd op drie meter afstand van de scooter een aansteker aangetroffen aan de overzijde van de rijbaan. De aansteker is inbeslaggenomen en door de forensische opsporing en door het NFI onderzocht. Op 12 december 2018 werd door het NFI gemeld dat op de aansteker DNA was aangetroffen. Op 17 december 2018 leverde een onderzoek in de DNA-databank echter geen match op. Het aangetroffen DNA-spoor kon op dat moment niet worden vergeleken met het DNA van de verdachte omdat van hem geen DNA was opgenomen in de DNA-databank.
Teneinde het op de aansteker aangetroffen DNA-spoor alsnog te kunnen vergelijken met het DNA van de verdachte is door de officier van justitie het bevel gegeven om heimelijk celmateriaal af te nemen van de verdachte ten behoeve van DNA-onderzoek. Vervolgens is op 7 januari 2019 heimelijk celmateriaal van hem afgenomen door middel van een blaasproef. Het daarbij gebruikte blaaspijpje werd inbeslaggenomen en onderzocht op DNA-materiaal.
Rechtmatigheid heimelijk verkregen celmateriaal van de verdachte
Over de rechtmatigheid van het heimelijk verkregen celmateriaal van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit artikel 151b, eerste lid, Sv volgt dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. In de regel vindt het afnemen van celmateriaal vrijwillig en met toestemming van de verdachte plaats. Alleen in geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek ingevolge artikel 151b, vierde lid, Sv worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen die van de verdachte in beslag zijn genomen, of aan celmateriaal dat op andere wijze is verkregen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan celmateriaal dat is achtergebleven op voorwerpen die door de verdachte zijn gebruikt, zoals in dit geval op een blaaspijpje.
In de eerste plaats dient dus de vraag te worden beantwoord of ten tijde van het bevel van de officier van justitie op 7 januari 2019 sprake was van ernstige bezwaren tegen de verdachte die een bevel tot heimelijke afname van celmateriaal ten behoeve van het DNA-onderzoek konden rechtvaardigen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Op 20 november 2018 werd de verdachte in een TCI-bericht genoemd als de schutter van het schietincident. Een deel van de hiervoor genoemde camerabeelden is vervolgens op 11 december 2018 in ‘Opsporing Verzocht’ getoond, waarna op 12 december 2018 de namen van de verdachte en de medeverdachte in een MMA-melding werden genoemd. Op 13 december 2018 zei de verdachte tegen de medeverdachte in een door de politie afgeluisterd telefoongesprek:
‘de dingen zijn serieus vriend, de mensen laten ons opsluiten’. Op 14 december 2018 volgt dan opnieuw een TCI-melding met daarin de namen van de verdachte en de medeverdachte als betrokkenen bij de schietpartij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de MMA-meldingen en TCI-informatie in samenhang bezien met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek (de hiervoor genoemde camerabeelden en zendmastgegevens) op 7 januari 2019, voldoende zijn geweest om ernstige bezwaren jegens de verdachte aan te nemen, in zoverre dat er een stevige verdenking was dat de verdachte betrokken was bij de schietpartij aan de Rechthuislaan.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er zwaarwegende redenen waren om heimelijk celmateriaal van de verdachte af te nemen ten behoeve van DNA-onderzoek. Een zwaarwegende reden kan zijn dat het belang van het onderzoek rechtvaardigt dat de verdachte enige tijd niet weet dat er een DNA-onderzoek ter vaststelling van zijn DNA-profiel plaatsvindt en dat dat onderzoek dus heimelijk plaatsvindt. Een dergelijke situatie was in het onderhavige geval aan de orde. De schutter van de schietpartij heeft in een woonwijk op de openbare weg met een automatisch vuurwapen tientallen kogels op een groep personen afgevuurd waarbij één van deze personen dodelijk is verwond. Hij bleef schieten zelfs terwijl de mannen wegrenden en heeft nogmaals op het slachtoffer geschoten toen deze al op de grond lag. De aard, omvang en ernst van de verdenking betrof een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde. In het dossier bevonden zich op 7 januari 2019 meerdere aanwijzingen dat de dodelijke schietpartij een afrekening in het criminele circuit betrof. De dader moest dan ook binnen een bepaalde groep worden gezocht en het was belangrijk om te voorkomen dat leden van deze groep elkaar informeerden of anderszins zouden beïnvloeden. Feiten zoals deze gepleegd onder zulke omstandigheden rechtvaardigden dat van de verdachte heimelijk celmateriaal werd afgenomen ten behoeve van DNA-onderzoek, zonder dat bekend zou worden dat de verdachte bij de politie in beeld was als verdachte. Er waren dus zwaarwegende redenen om heimelijk celmateriaal van de verdachte af te nemen.
Gezien voorgaande wordt het verweer van de verdediging dat de heimelijke afname van celmateriaal van de verdachte onrechtmatig is geweest, verworpen.
Bewijswaarde bevindingen DNA-onderzoek
Het heimelijk verkregen celmateriaal is vervolgens gebruikt voor nader vergelijkend DNA-onderzoek tussen het op 28 februari 2019 met toestemming van de verdachte afgenomen celmateriaal en het aangetroffen DNA-profiel op de aansteker. Dat onderzoek leverde een match op met de verdachte. Om de bewijskracht van deze match te berekenen zijn door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, de volgende hypotheses opgesteld:
  • Hypothese 1: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van de verdachte en één willekeurige onbekende man;
  • Hypothese 2: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van twee willekeurige onbekende mannen.
Dr. J. Warnaar heeft vervolgens geconcludeerd dat het verkregen DNA-mengprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. Anders gezegd is het dus 1 miljard keer waarschijnlijker dat het DNA op de aansteker van de verdachte en één onbekende man is, dan van twee onbekende mannen.
De verdediging heeft eerst tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 3 juli 2020 (voorwaardelijk) verzocht om dr. J. Warnaar nader te (laten) horen als getuige om de waarde van de berekening bij de hypotheses te toetsen op betrouwbaarheid. Daartoe ziet de rechtbank geen noodzaak nu de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht met het rapport van dr. J. Warnaar. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De verdachte heeft bij het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de aansteker niet herkent en dat hij niet weet hoe het kan dat zijn DNA op de aansteker is aangetroffen. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig gezien het navolgende. De aansteker lag in de Schulpweg op enkele meters van de uitgebrande scooter vandaan, evenals een uitgebrand flesje dat naar benzine rook. De aansteker verkeerde in goede staat en was schoon en roestvrij. Naast de aansteker werd geen zwerfafval aangetroffen. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat het niet anders kan dan dat de aansteker (zeer) kort op de grond op de Schulpweg heeft gelegen voordat die – kort na de brand om 21.30 uur – werd aangetroffen door de politie op 28 oktober 2018 (om 22.20 uur). Dat rechtvaardigt de conclusie dat deze aansteker is gebruikt om de scooter in brand te steken.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij de schutter iets zag doen bij de buddy van de scooter, waarna de scooter opeens in brand vloog. Dat gebeurde blijkens camerabeelden omstreeks 21.30 uur. De verdachte en de medeverdachte zijn herkend op camerabeelden van de Schulpweg omstreeks 21.32 uur.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de aansteker daar terecht is gekomen door handelen van de verdachte. De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s over hoe het DNA van de verdachte op de aansteker terecht zou zijn gekomen, bijvoorbeeld dat de aansteker daar is gekomen door toedoen van de andere, onbekend gebleven mannelijke donor, zijn niet aannemelijk geworden.
Tussenconclusie op basis van voorgaande
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusies. Op basis van de camerabeelden en de verklaring van de medeverdachte stelt de rechtbank vast dat de scooter die te zien was op de verschillende camerabeelden en waar ooggetuigen over hebben verklaard, telkens dezelfde scooter was met daarop dezelfde personen. Telkens was de medeverdachte blijkens diens verklaring de bestuurder van die scooter. De bijrijder van de scooter was de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan. De medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met de schutter is weggereden na het schietincident. Enkele minuten na het schietincident zijn zij herkenbaar in beeld gekomen op camerabeelden van de Schulpweg. Verschillende getuigen hebben de verdachte op deze camerabeelden herkend. Deze camerabeelden zijn opgenomen op 28 oktober 2018 om 21.32 uur, twee minuten nadat daar de scooter in brand was gestoken. Het DNA van de verdachte is aangetroffen op een aansteker die in de nabijheid van de uitgebrande scooter is gevonden. Negen minuten daarna straalden de telefoons van de verdachte en van de medeverdachte aan op een zendmast in de buurt van de Schulpweg.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang gezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte telkens de bijrijder van de scooter en dus de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan is geweest.
Wat kan worden bewezen?
De verdachte heeft met een (semi-)automatisch vuurwapen tientallen kogels afgevuurd op een groep mannen. Het slachtoffer maakte deel uit van die groep en is dodelijk getroffen. Hiermee heeft de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven beroofd. Verder heeft hij hiermee gepoogd meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk van het leven te beroven.
Het verweer dat van opzet op de dood van een aantal onbekend gebleven personen geen sprake kan zijn geweest omdat niet duidelijk is waar zij zich bevonden tijdens het schietincident, wordt verworpen. Het gericht afvuren van tientallen kogels op een groep mannen en het op hen blijven schieten terwijl zij wegrenden, is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die personen dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meerdere kogels (één van) hen dodelijk zou treffen. Daarmee was het opzet van de verdachte mede gericht op het doden van de onbekend gebleven personen. Dat hun identiteit onbekend is gebleven doet daar niet aan af.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (zie ook Hoge Raad 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3167).
De verdachte is samen met de medeverdachte op een gestolen scooter met een gestolen kentekenplaat naar de Rechthuislaan gereden. Toen bleek dat ‘ze’ er niet waren, zijn de verdachte en de medeverdachte weer weggereden. Ongeveer een halfuur later zijn ze weer terug naar de Rechthuislaan gereden. Eenmaal in de Rechthuislaan is de verdachte doelgericht op een groep mannen afgelopen en heeft hij een vol magazijn van een
(semi-)automatisch vuurwapen op hen leeggeschoten. Zelfs toen het slachtoffer op de grond was gevallen, heeft hij van dichtbij op hem geschoten. Ook bleef hij op een aantal wegrennende mannen schieten. Daarna is de verdachte teruggerend naar de plek waar de medeverdachte op hem wachtte met de scooter. De medeverdachte en de verdachte zijn vervolgens naar de Schulpweg gereden waar de verdachte bij de buddy van de scooter bezig was waarna de scooter in brand vloog. Bij de scooter werd een aansteker en een plastic flesje aangetroffen waar vermoedelijk benzine in heeft gezeten, passend bij het gepland in brand steken van de scooter na het schietincident. Dit alles wijst op een vooropgezet en doordacht plan om op de Rechthuislaan op een groep personen te schieten. Nu uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er evenmin contra-indicaties voor de voorbedachten rade naar voren zijn gekomen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander
of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de
bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de (mede)verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook Hoge Raad 4 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:187).
Vast is komen te staan dat de medeverdachte de verdachte behulpzaam is geweest bij de schietpartij aan de Rechthuislaan door de verdachte tot twee keer toe naar de Rechthuislaan te brengen, daar in de buurt op hem te wachten om hem na afloop van het schietincident een veilige aftocht te bieden en vervolgens met hem naar de Schulpweg te rijden, waar de scooter in brand is gestoken. Samengevat is vast komen te staan dat de medeverdachte de verdachte naar en van de plaats delict heeft vervoerd en dat hij aanwezig was bij het in brand steken van de scooter.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze bijdrage van de medeverdachte, zoals die uit het dossier kan worden afgeleid, niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Niet is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte hebben te gelden als min of meer gelijkwaardige participanten, en dat hun aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis is. Deze gedragingen leiden tot medeplichtigheid van de medeverdachte. Het ten laste gelegde medeplegen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Conclusie feit 1 en 2
De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. Tevens heeft de verdachte gepoogd meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk en met voorberdachten rade van het leven te beroven.
Feit 3: voorhanden hebben (semi-)automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie
Het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een (semi-)automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie is op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen. Dat niet specifiek kan worden vastgesteld om wat voor wapen het ging is in dit geval irrelevant. Immers kan in ieder geval worden vastgesteld dat het om een (semi-)automatisch vuurwapen ging en dat met dat vuurwapen meerdere kogels van het kaliber 7.62x39mm zijn afgevuurd.
Feit 4: vernieling
De verdachte heeft gedurende het schietincident in de richting van [naam horecagelegenheid] geschoten. Een deel van de kogels is in de gevel, het raam en de gokkast van het café terechtgekomen. Ook zijn kogels terechtgekomen in de voor het café geparkeerde auto van [naam slachtoffer 2] . Ten gevolge hiervan zijn deze goederen beschadigd en/of vernield. Het onder 4 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Conclusie
Bewezen zijn de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte ten aanzien van feit 1 en 2 zal worden vrijgesproken van het tezamen en in vereniging begaan van deze feiten.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij
op 28 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen kogels
in het hoofd en de hals en romp en benen en armen van die
[naam slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2
hij
op 28 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (tot op heden) onbekende personen van het leven
te beroven, immers heeft verdachte
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen kogels in de richting van deze
personen afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 3
hij
op 28 oktober 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van Categorie II, onder 2 van
de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en
munitie geschikt om automatisch te vuren (van het kaliber 7.62x39 millimeter),
en
voor dit vuurwapen geschikte
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, als
bedoeld in artikel 2 lid 2 van Categorie II onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten kogelpatronen van het kaliber 7.62x39
millimeter
voorhanden heeft gehad;
Feit 4
hij
op 28 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- een (personen)auto (merk: Suzuki, type: Wagon, voorzien van kenteken:
[kentekennummer] ), toebehorende aan
[naam slachtoffer 2] en
- een gevel en raam en gokkast van [naam horecagelegenheid] (gelegen aan de
Tolhuislaan),
toebehorende aan anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en beschadigd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn
verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: moord;
feit 2: poging tot moord, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de avond van 28 oktober 2018 stond het slachtoffer op het trottoir van de Rechthuislaan met een groep mannen om een verjaardag te vieren. Uit het niets opende de verdachte het vuur op hen met een automatisch vuurwapen en al schietend bleef hij op hen aflopen. Het merendeel van de groep mannen wist weg te komen. Het slachtoffer niet. Het slachtoffer werd geraakt en viel op de grond. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, schoot de verdachte nog enkele keren van dichtbij op hem. Het slachtoffer overleed ter plekke aan zijn verwondingen.
Door het slachtoffer op brute wijze van het leven te beroven hebben de verdachte en de medeverdachte onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij moeten verder leven in de wetenschap dat hun vader, zoon, broer, neef en vriend, die in de bloei van zijn leven was, koelbloedig op straat is doodgeschoten. Enkele van hen hebben het slachtoffer op straat zien liggen in een grote plas bloed. De impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer op de levens van de nabestaanden is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting namens de nabestaanden afgelegde slachtofferverklaringen. Het feit dat het slachtoffer is doodgeschoten is voor hen al ondraaglijk, maar wat het des te meer ondraaglijk maakt is dat niet duidelijk is geworden waarom het slachtoffer om het leven is gebracht. De verdachte zou hier antwoord op hebben kunnen geven. De verdachte heeft echter nooit openheid van zaken gegeven en verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn daden.
Naast de dood van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn medeverdachte de mogelijke dood van de mannen met wie het slachtoffer op straat stond op de koop toegenomen. Toen het merendeel van de groep mannen waarvan het slachtoffer deel uitmaakte wegrende, bleef de verdachte op hen schieten. Het mag een wonder heten dat zij, voorzover bekend, hebben kunnen ontkomen.
De verdachte heeft in een tijdsbestek van 20 seconden 28 kogels afgevuurd. De Rechthuislaan bevindt zich in een woonwijk en het is evenzeer een wonder te noemen dat door deze kogelregen – voor zover bekend bij de politie – niet ook anderen zijn geraakt en dat slechts materiële schade aan auto’s en omliggende percelen is toegebracht.
Meer in het algemeen brengen feiten als deze gevoelens van afschuw, onveiligheid en angst teweeg in de samenleving en in de directe omgeving van het schietincident. Dat geldt temeer nu het lijkt te zijn gegaan om een afrekening in het criminele circuit waarbij het slachtoffer misschien niet het beoogde doelwit zou zijn geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft ten behoeve van de voorgeleiding van de verdachte een vroeghulprapport opgesteld, gedateerd 1 maart 2019. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte in 2018 definitief vanuit Curaçao naar Nederland is gekomen en sindsdien bij verschillende bedrijven werkzaam is geweest. De verdachte heeft een schuld bij de Belastingdienst en hij rookt vanwege zijn penibele (en stressvolle) sociaal-maatschappelijke situatie dagelijks twee tot drie keer per dag hasj. Hij ervaart geen psychische klachten. De reclassering zag geen meerwaarde in het opstellen van een reclasseringsadvies voor de rechtszitting. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen voor wat betreft feit 1 en 2.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Ingestelde vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[naam benadeelde 1] (vader van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.376,29 aan materiële schade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 40.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 2] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 3] (tante van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 4] (minderjarige zoon van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,00 aan materiële schade en
€ 30.000,00 aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[naam benadeelde 5] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 6] (zus van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
[naam benadeelde 7] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.919,98 aan materiële schade en
€ 25.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn uitgebreid toegelicht en genoegzaam onderbouwd. De officier van justitie acht de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is bepleit dat de vordering van [naam benadeelde 4] dient te worden afgewezen. De immateriële schade is niet onderbouwd en de gevorderde schade door derving van levensonderhoud is niet vast te stellen. De overige vorderingen dienen te worden gematigd.
8.4.
Beoordeling
Inleiding
Uitgangspunt van het recht is dat iedereen die schade lijdt de eigen schade moet dragen.
Een ander is alleen verplicht die schade te vergoeden als de wet dat bepaalt.
De verdachte heeft geweld uitgeoefend tegen het slachtoffer en heeft daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld. De wet bepaalt dat degene die onrechtmatig handelt jegens een ander verplicht is alle schade die daardoor voor die ander ontstaat aan die ander te vergoeden.
Indien verschillende personen voor dezelfde schade aansprakelijk zijn, zoals hier het geval is, verbindt art. 6:102 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) daaraan het rechtsgevolg van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gehele schade.
Er is dus een wettelijke verplichting voor de verdachte en de medeverdachte om de schade van het slachtoffer aan hem te vergoeden. Hij is echter overleden.
Onder omstandigheden kan naast onrechtmatig handelen jegens het directe slachtoffer, ook sprake zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens derden, waaronder nabestaanden. Het gaat hierbij allereerst om de situatie waarin sprake is van shockschade (art. 6:106 sub b BW). Nabestaanden kunnen voorts een beroep doen op art. 6:106 sub a van het BW bij dood of letsel van het slachtoffer, indien de dood of het letsel zijn toegebracht met het oogmerk om de nabestaande immateriële schade toe te brengen.
Een andere, zelfstandige, aanspraak van nabestaanden op grond van art. 6:106 sub b BW (“aantasting van de persoon”) is door enkele (straf)rechters gehonoreerd in heel uitzonderlijke gevallen. Zie in dit verband Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1618). Als voorwaarde wordt in die gevallen gesteld dat jegens de nabestaanden een zelfstandige onrechtmatige is gepleegd die een
andere feitelijke grondslagkent dan de onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. Richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad is er nog niet.
Voorts biedt de wet in artikel 6:108 (oud) BW aanspraken op vergoeding van daar genoemde schade aan daar genoemde derden. Het gaat daarbij kort gezegd om begrafeniskosten en om schade door het derven van levensonderhoud.
Sinds 1 januari 2019 is het wettelijk kader aangepast. Dit had wellicht tot een andere uitkomst kunnen leiden in het geval van enkele van de vorderingen, maar nu dit nieuwe wettelijk kader is ingegaan zonder overgangsrecht voor de situaties van voor deze datum – in dit geval de moord op het slachtoffer op 28 oktober 2018 – heeft de rechtbank geen andere keuze dan het toepassen van het oude recht.
Shockschade [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6]
In diverse uitspraken is bepaald welke eisen gelden om aan te kunnen nemen dat sprake is van een onrechtmatige daad die verplicht tot vergoeding van deze vorm van schade (zie onder meer Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Bij de benadeelde partij moet een hevige emotionele schok teweeggebracht zijn door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel
in rechtekan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Degene die vergoeding vordert moet dus zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van de waarneming van of de confrontatie met het bewezenverklaarde misdrijf of de ernstige gevolgen.
De benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6] hebben gesteld dat zij ten gevolge van de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf geestelijk letsel hebben opgelopen. Dat zij geestelijk letsel hebben opgelopen is echter niet toereikend onderbouwd met stukken zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is of is geweest van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partijen de gelegenheid te geven alsnog bewijsstukken over te leggen. Gelet op het voorgaande zullen de benadeelde partijen in hun vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij [naam benadeelde 7] heeft eveneens gesteld dat zij ten gevolge van de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met (de ernstige gevolgen van) het misdrijf is echter onvoldoende gebleken. De benadeelde partij bevond zich niet in Nederland op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Hoewel het niet vereist is dat de benadeelde partij bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig is geweest, is het feit dat zij door de brede media-aandacht werd geconfronteerd met de gewelddadige dood van haar zoon niet voldoende om te concluderen dat zij direct is geconfronteerd met (de ernstige gevolgen van) het misdrijf. De benadeelde partij zal dan ook in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overige immateriële schade [naam benadeelde 4]
Zoals hiervoor overwogen laat het stelsel van de wet geen vergoeding van immateriële schade toe buiten de hierboven besproken grondslagen. Voor zover in art. 6:106 sub b BW (“aantasting van de persoon”) al een grondslag zou kunnen vormen voor de vergoeding van immateriële schade van nabestaanden, geldt dat er sprake moet zijn van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens die nabestaanden. Daarvan is in dit geval niet gebleken, hoe tragisch het verlies van een vader ook is. De benadeelde partij zal daarom in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade [naam benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert in totaal € 3.376,29 aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 1.322,50 aan uitvaartkosten;
  • € 1.500,00 aan verhuiskosten;
  • € 25,00 aan medicijnkosten;
  • € 385,00 aan eigen risico;
  • € 143,79 aan reis- en parkeerkosten.
Ten aanzien van de gevorderde uitvaartkosten (ritueel, krans en stille tocht) constateert de rechtbank dat deze niet zijn onderbouwd en daarmee niet voor toewijzing vatbaar zijn.
De verhuiskosten, medicijnkosten en kosten aan eigen risico zijn niet voor toewijzing vatbaar wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor. Zoals hiervoor overwogen kan een ander dan het slachtoffer alleen vergoeding van schade vorderen indien sprake is van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens die persoon. Niet is gebleken van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij.
Over de opgevoerde reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank het volgende. Primair is gesteld dat deze kosten tot shockschade dienen te worden gerekend. Nu de vordering tot vergoeding van shockschade is afgewezen, kunnen de reiskosten niet op deze grondslag worden toegewezen. Subsidair is gesteld dat deze kosten betrekking hebben op de lijkbezorging. Dat standpunt verdraagt zich niet met de aard van de opgevoerde posten; het betreffen immers reiskosten in verband met de onderhavige procedure. Meer subsidair is gesteld dat deze kosten als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid, Sv dienen te worden beschouwd. Het desbetreffende artikel behelst echter geen zelfstandige grondslag op grond waarvan schadevergoeding kan worden gevorderd; het artikel bepaalt wie voegingsgerechtigd is in de strafprocedure. De reis- en parkeerkosten ten aanzien van het vervoer van en naar het OM, de advocaat en de rechtbank zijn samengevat niet voor toewijzing vatbaar omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt.
De reiskosten ten aanzien van het vervoer naar het uitvaartcentrum vallen onder kosten van lijkbezorging en zijn daarom toewijsbaar op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW (oud). Blijkens de toelichting gaat het in totaal om 29,4 afgelegde kilometers. Conform de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding 2019 zal de rechtbank de schade vaststellen op € 0,26 per afgelegde kilometer. Dit maakt dat de benadeelde partij recht heeft op € 7,64 vergoeding van reiskosten.
Concluderend zal de rechtbank een bedrag van € 7,64 aan materiële schadevergoeding toewijzen aan de benadeelde partij. Ten aanzien van het meer gevorderde aan materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade [naam benadeelde 4]
De door de benadeelde partij gevorderde € 3.000,00 aan materiële schade ziet op schade door het derven van levensonderhoud. De benadeelde partij is het minderjarige kind van het slachtoffer en het is aannemelijk geworden dat het slachtoffer voorzag in kosten van levensonderhoud van de benadeelde partij. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor en dit bedrag zal, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW.
Materiële schade [naam benadeelde 7]
De benadeelde partij vordert in totaal € 7.919,98 aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 6.078,70 aan begrafeniskosten inclusief grafsteen;
  • € 1.143,98 aan reiskosten voor de inhoudelijke zitting;
  • € 697,30 aan overige reiskosten.
De begrafeniskosten zijn voldoende onderbouwd en toewijsbaar op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW. Hetzelfde geldt voor de gevorderde overige reiskosten. Op het onderzoek ter terechtzitting is nader toegelicht dat deze reiskosten zijn gemaakt voor het plaatsen van de grafsteen van het slachtoffer. Deze kosten vallen daarmee onder kosten van lijkbezorging en zijn daarom voor toewijzing vatbaar.
De reiskosten voor de inhoudelijke zitting zijn niet voor toewijzing vatbaar wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor. Aangevoerd is dat deze reiskosten verband houden met de strafzaak. De rechtbank begrijpt dat deze kosten derhalve onder de noemer van proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv worden gevorderd. Nu artikel 532 Sv niet bepaalt wat onder proceskosten moet worden verstaan ligt het voor de hand om artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) analoog toe te passen. Artikel 238 Rv bepaalt dat proceskosten bestaande uit reis- en verblijfkosten alleen voor toewijzing vatbaar zijn indien de benadeelde partij in persoon procedeert. De benadeelde partij procedeert echter niet in persoon, zij heeft zich immers laten bijstaan door een gemachtigde. De wet biedt derhalve geen mogelijkheid voor vergoeding van deze reiskosten als proceskosten (zie ook HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
Concluderend zal de rechtbank een bedrag van € 7.222,68 aan materiële schadevergoeding toewijzen aan de benadeelde partij. Ten aanzien van het meer gevorderde aan materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
8.5.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • Aan [naam benadeelde 1] € 7,64.
  • Aan [naam benadeelde 4] € 3.000,00.
  • Aan [naam benadeelde 7] € 7.222,68.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt telkens hoofdelijke oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vorderingen benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 7]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de na te noemen benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening:
aan [naam benadeelde 1] € 7,64 aan materiële schade;
aan [naam benadeelde 4] € 3.000,00 aan materiële schade;
aan [naam benadeelde 7] € 7.222,68 aan materiële schade;
verklaart de betreffende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke
rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op
heden aan de zijde van deze benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting
aan de staat ten behoeve van de na te noemen personen de navolgende bedragen te betalen,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2018, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal gijzeling zal worden toegepast voor de hierna
volgende duur; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[naam benadeelde 1]
€ 7,64
1
[naam benadeelde 4]
€ 3.000,00
40
[naam benadeelde 7]
€ 7.222,68
71
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd;
Vorderingen benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6]
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in 't Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen een of meer kogels
in/door het hoofd en/of de hals en/of romp en/of benen en/of armen van die
[naam slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval
opzettelijk een of meer (tot op heden) onbckend(e) perso(o)n(en) van het leven
te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een of meer kogels naar/in de richting van deze
perso(o)n(en) heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 3
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van Categorie II, onder 2 van
de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en
munitie geschikt om automatisch te vuren (van het kaliber 7.62x39 millimeter),
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte)
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, als
bedoeld in artikel 2 lid 2 van Categorie II onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een of meer kogelpatronen van het kaliber 7.62x39
millimeter
voorhanden heeft gehad;
Feit 4 (parketnummer 10/690263-19)
hij
op of omstreeks 28 oktober 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- een (personen)auto (merk: Suzuki, type: Wagon, voorzien van kenteken:
[kentekennummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 2] en/of
- een gevel en/of raam en/of gokkast van [naam horecagelegenheid] (gelegen aan de
Tolhuislaan), in elk geval enig(e) gocd(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer 2]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;