4.2.Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op 28 oktober 2018 omstreeks 21.21 uur kwamen meerdere meldingen van een schietpartij binnen bij de meldkamer van de politie. De schietpartij zou hebben plaatsgevonden aan de Rechthuislaan in Rotterdam en er zou meerdere keren zijn geschoten met een automatisch vuurwapen. Naar aanleiding van deze meldingen zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. Zij constateerden dat ter hoogte van de [adres] een zwaargewonde man roerloos op zijn rug op straat lag. De man had meerdere schotwonden in zijn lichaam, onder andere in zijn gezicht en in zijn borst. Hij lag in een grote plas bloed. Na tevergeefs minutenlang gereanimeerd te hebben en een AED te hebben aangesloten, werd om 21.30 uur de dood van het slachtoffer vastgesteld. Het slachtoffer bleek [naam slachtoffer 1] te zijn, geboren op [geboortedatum slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
Op het lichaam van het slachtoffer werd sectie verricht. Aan het hoofd, de romp, de armen en de linkerbil werden letsels vastgesteld die alle bij leven zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld. Het betrof in totaal veertien schotletsels, behorende bij zes doorschoten en twee inschoten. Beide borstholten en longen waren geperforeerd, hetgeen gepaard ging met acute longfunctiestoornissen met algehele weefselschade tot gevolg. Tevens was er onder andere perforatie van meerdere bloedrijke organen. De patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door algehele weefselschade door bloedverlies en longfunctiestoornissen ten gevolge van twee doorschoten en één inschot van de romp.
Door de forensische opsporing werden ter plaatse 28 hulzen aangetroffen. Deze lagen op het trottoir verspreid over een afstand van ongeveer 30 meter, ter hoogte van de [adres] . Na onderzoek bleek dat al deze hulzen van het kaliber 7.62x39mm waren en vermoedelijk verschoten waren met een semi- en volautomatisch werkend geweer van hetzelfde kaliber, type Kalasjnikov.
Ooggetuigen van de schietpartij
Gedurende het onderzoek is een groot aantal ooggetuigen gehoord over de schietpartij. Deze ooggetuigenverklaringen komen erop neer dat rond 21.20 uur meerdere keren werd geschoten in de Rechthuislaan. De ooggetuigen zagen een man op het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan lopen. De man had donkere kleding aan en hij had een helm op met gesloten vizier. Hij had een vuurwapen in zijn handen wat hij hoog vast hield tegen zijn schouder aan. Hij hield het vuurwapen met twee handen vast en het wapen was ongeveer 30 tot 40 centimeter lang. Hij liep al schietend in de richting van een groep mannen die ter hoogte van de kinderopvang stond (de rechtbank begrijpt: [naam kinderopvang] , gevestigd aan de [adres kinderopvang] ). Het slachtoffer maakte deel uit van de groep mannen. Toen een aantal mannen wegrende, bleef de man op hen schieten. Na enkele seconden draaide de man zich om en rende weg in de richting van de Katendrechtsestraat. In de Katendrechtsestraat stapte de man als bijrijder achterop een scooter. De scooter reed vervolgens via de Rechthuislaan weg in de richting van de Tolhuislaan en Maashaven Noordzijde.
Camerabeelden 28 oktober 2018
Uit de camerabeelden met betrekking tot het schietincident is het volgende gebleken.
Tussen 20.32 en 20.36 uur was een scooter te zien met daarop twee personen. De scooter reed omstreeks 20.32 uur vanaf de Pretorialaan in de richting van Maashaven Noordzijde. Vervolgens reed de scooter over de Tolhuislaan en de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. De scooter was voor het laatst te zien om 20.36 uur aan de Maashavenstraat; daarna werd de scooter op camerabeelden tijdelijk niet meer waargenomen. De bestuurder droeg donkere kleding en had een donkere helm op. De bijrijder droeg een donkere helm, donkere jas, lichtere broek en had lichte schoenen of donkere schoenen met witte zolen aan.
Tussen 21.11 en 21.18 uur was een scooter te zien met daarop twee personen met dezelfde voornoemde signalementen. De scooter reed vanaf de Pretorialaan via de Maashavenkade en Wodanstraat de Walhallalaan in. Vervolgens was de scooter te zien op de Tolhuislaan, rijdend richting de Katendrechtsestraat. Nog vóór het kruispunt met de Rechthuisstraat kwam de scooter tot stilstand aan de rechterkant van de straat. Vervolgens was om 21.18.42 uur te zien dat de bijrijder van de scooter (hierna: de schutter) afstapte, even stil stond en vervolgens de Rechthuislaan inliep, in de richting van de plek waar het slachtoffer stond.
Om 21.19.37 uur liep de schutter naar een groep mannen die zich ophield ter hoogte van de [adres] . Terwijl de schutter nog op de rijbaan liep, begon hij om 21.19.44 uur vanachter de geparkeerde auto’s in de parkeervakken te schieten op de groep. De schutter liep vervolgens al schietend het trottoir op in de richting van de Tolhuislaan. De groep mannen rende uit elkaar. Eén persoon viel neer. De schutter liep naar die persoon toe en schoot nog een aantal keren van zeer korte afstand op hem. Later bleek de gevallen man het slachtoffer te zijn. De schutter schoot vervolgens nog een aantal keren op de wegrennende mannen. Om 21.20.04 uur draaide de schutter zich om en rende terug over het trottoir van de Rechthuislaan in de richting van de Katendrechtsestraat. Daar verdween de schutter uit zicht.
Om 21.20.47 uur reed vanuit de Katendrechtsestraat een scooter met daarop twee personen over de Rechthuislaan in de richting van de Tolhuislaan. Komend vanuit de Maashaven Noordzijde ging de scooter de bocht om naar de Maashaven Oostzijde. Via de Dordtselaan en het Mijnsherenplein reed de scooter in de richting van de Pleinweg. Daarna was de scooter om 21.27.33 uur te zien in de Albatroslaan, komend vanuit de richting Dorpsweg. De scooter sloeg rechtsaf de Kromme Zandweg op in de richting van de Schulpweg.
Om 21.30.21 uur was op de Schulpweg uit het niets een grote lichtflits te zien. Na de lichtflits was een flikkerend licht te zien, passend bij het flikkeren of wakkeren van vuur.
Om 21.32.33 uur waren twee mannen te zien op de Schulpweg. De mannen hadden hetzelfde signalement als de hiervoor genoemde bestuurder van de scooter en de schutter. Beide mannen hadden hun helm af en droegen die in hun handen.
Aantreffen uitgebrande scooter Schulpweg
Omstreeks 21.30 uur wordt door een getuige waargenomen dat er een scooter in brand staat op de Schulpweg. Verbalisanten gaan naar aanleiding van een melding van deze getuige ter plaatse en treffen een uitgebrande scooter, de restanten van een plastic flesje en een aansteker aan.
Tonen van camerabeelden bij Opsporing Verzocht
Een deel van de hiervoor genoemde camerabeelden zijn in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ getoond op 30 oktober 2018, 6 november 2018, 11 december 2018 en 12 februari 2019.
Aanhouding en verdenking van de verdachte en de medeverdachte
Na een intensief en grootschalig onderzoek door de politie zijn uiteindelijk de verdachte en de medeverdachte aangehouden. De verdachte wordt ervan verdacht de schutter te zijn geweest. De medeverdachte wordt ervan verdacht de bestuurder van de scooter te zijn geweest.
De verklaringen van de medeverdachte en de verdachte
De medeverdachte heeft bij de politie bekend de bestuurder van de scooter te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat hij op 28 oktober 2018 tot twee keer toe samen met de schutter vanuit zijn huis aan de Dordtmondstraat naar de Rechthuislaan in Katendrecht is gereden. De eerste keer zijn ze weer terug richting de woning van de medeverdachte gereden nadat de schutter had gezegd “dat ze er niet waren”. Toen de schutter kort daarna tegen de medeverdachte zei dat hij terug wilde gaan, zijn ze weer richting Katendrecht gereden. Op de Katendrechtsestraat zijn ze toen gestopt en is de schutter afgestapt. Daarna liep de schutter de Rechthuislaan in en enkele minuten later hoorde de medeverdachte schoten. Kort daarna kwam de schutter terug naar de medeverdachte en stapte weer achterop de scooter. De medeverdachte is vervolgens samen met de schutter weggereden. Toen ze ergens stopten, zag hij dat de schutter iets bij de buddy van de scooter deed en dat de scooter opeens in brand vloog. Daarna zijn de medeverdachte en de schutter weggegaan.
De scooter waar de medeverdachte en de schutter op zaten, was telkens dezelfde scooter als die te zien was op de beelden die zijn getoond in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’. Over de identiteit van de schutter heeft de medeverdachte niets verklaard.
De verdachte heeft zich zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Op het onderzoek ter terechtzitting heeft hij een summiere verklaring afgelegd inhoudende dat hij niet betrokken is geweest bij het schietincident aan de Rechthuislaan.
Herkenningen verdachte als schutter
Meerdere getuigen zijn door de politie gevraagd of zij de bestuurder van de scooter en de schutter herkenden op de camerabeelden die zijn getoond in ‘Opsporing Verzocht’. De getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben verklaard de verdachte te herkennen als de schutter.
De verdediging heeft aangevoerd dat de herkenningen door voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De aan de getuigen getoonde beelden zijn daarvoor van te slechte kwaliteit. De getuigen waren daarnaast ten tijde van hun verhoren geïnformeerd dat de medeverdachte en de verdachte (mogelijk) betrokken waren bij de schietpartij, zodat zij niet slechts op basis van hun eigen waarneming de verdachte hebben herkend.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Blijkens de processen-verbaal van verhoor van getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn aan deze getuigen de bewegende beelden van de camerabeelden aan de Schulpweg getoond. Alle drie de getuigen hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de schutter op deze beelden herkenden als [bijnaam 1] / [bijnaam 2] . Toen aan hen een foto werd getoond van de verdachte, verklaarden zij allen dat dit de persoon is die zij kennen als [bijnaam 1] / [bijnaam 2] .
Op de bewegende beelden zijn de medeverdachte en de schutter zonder gezichtsbedekkende helm te zien. De rechtbank stelt voorop dat deze beelden niet van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat daarop geen personen kunnen worden herkend. De beelden zijn voldoende duidelijk om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de betreffende twee personen in samenhang te kunnen waarnemen (te weten onder andere: het postuur, de huidskleur, de haardracht, de wijze van voortbewegen en de kleding).
Verschillende elementen spelen voorts een rol bij een herkenning, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning.
Relevant in dit opzicht is dat de getuigen de verdachte (evenals de medeverdachte) betrekkelijk goed kennen. [naam getuige 1] en [naam getuige 3] (de tante en de zus van [naam medeverdachte] ) kenden de verdachte al vanaf jongs af aan en [naam getuige 2] kende de verdachte via de medeverdachte, haar vriend. Zij kent de verdachte ongeveer 2 jaar en hij is een keer bij haar thuis geweest.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door de hiervoor genoemde getuigen. De herkenningen zijn voldoende specifiek en ondersteunen elkaar en de herkenningen vinden bovendien steun in andere – meer objectieve – bewijsmiddelen, hetgeen hierna nader uiteen wordt gezet.
De omstandigheid dat deze getuigen mogelijk over voorinformatie hebben beschikt, zoals door de verdediging is gesteld, kan in theorie (in enige mate) hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de herkenning. Daaraan kan echter, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet de conclusie worden verbonden dat er niet langer sprake is van een ‘eigen waarneming’. De getuigen hebben expliciet aangegeven de verdachte te herkennen aan zijn postuur en/of zijn loopje, hetgeen een eigen waarneming behelst.
Het feit dat ooggetuigen op (zeer) gedetailleerde punten tegenstrijdig hebben verklaard over het signalament van de schutter doet niets af aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Het verweer van de verdediging dat de herkenningen onbetrouwbaar zouden zijn, wordt verworpen.
Zendmastgegevens verdachte en medeverdachte 28 oktober 2018
Zoals hiervoor overwogen heeft de medeverdachte verklaard dat hij na het schietincident samen met de schutter is weggereden naar een plek waar de scooter in brand vloog nadat de schutter iets deed bij de buddy van de scooter. Uit de camerabeelden en een getuigenverklaring blijkt dat dit om 21.30 uur moet zijn geweest aan de Schulpweg. De telefoons van de verdachte en van de medeverdachte waren in de periode van het schietincident tussen 21.13 en 21.41 uur uitgeschakeld. Om 21.41 uur maakten hun telefoons echter beide verbinding met dezelfde zendmast aan het Nachtegaalplein in Rotterdam. Dit is 9 minuten nadat de medeverdachte en de schutter op camerabeelden van de Schulpweg te zien waren en het Nachtegaalplein bevindt zich in de directe omgeving van de Schulpweg (bron: Google Maps). Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en de medeverdachte zich dus vlak na het schietincident en het uitbranden van de scooter samen in de buurt van de Schulpweg bevonden.
De verdediging heeft gesteld dat de zendmastgegevens onbetrouwbaar kunnen zijn omdat het telefoonsignaal kan worden doorgestuurd naar een andere zendmast (soms honderden meters verderop) indien de zendmast die het meest dichtbij staat, is overbelast. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze zendmastgegevens, nu de zendmastgegevens steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de verklaring van de medeverdachte.
DNA van verdachte op aansteker bij uitgebrande scooter
Bij het onderzoek op de Schulpweg waar de uitgebrande scooter werd aangetroffen, werd op drie meter afstand van de scooter een aansteker aangetroffen aan de overzijde van de rijbaan. De aansteker is inbeslaggenomen en door de forensische opsporing en door het NFI onderzocht. Op 12 december 2018 werd door het NFI gemeld dat op de aansteker DNA was aangetroffen. Op 17 december 2018 leverde een onderzoek in de DNA-databank echter geen match op. Het aangetroffen DNA-spoor kon op dat moment niet worden vergeleken met het DNA van de verdachte omdat van hem geen DNA was opgenomen in de DNA-databank.
Teneinde het op de aansteker aangetroffen DNA-spoor alsnog te kunnen vergelijken met het DNA van de verdachte is door de officier van justitie het bevel gegeven om heimelijk celmateriaal af te nemen van de verdachte ten behoeve van DNA-onderzoek. Vervolgens is op 7 januari 2019 heimelijk celmateriaal van hem afgenomen door middel van een blaasproef. Het daarbij gebruikte blaaspijpje werd inbeslaggenomen en onderzocht op DNA-materiaal.
Rechtmatigheid heimelijk verkregen celmateriaal van de verdachte
Over de rechtmatigheid van het heimelijk verkregen celmateriaal van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Uit artikel 151b, eerste lid, Sv volgt dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. In de regel vindt het afnemen van celmateriaal vrijwillig en met toestemming van de verdachte plaats. Alleen in geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek ingevolge artikel 151b, vierde lid, Sv worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen die van de verdachte in beslag zijn genomen, of aan celmateriaal dat op andere wijze is verkregen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan celmateriaal dat is achtergebleven op voorwerpen die door de verdachte zijn gebruikt, zoals in dit geval op een blaaspijpje.
In de eerste plaats dient dus de vraag te worden beantwoord of ten tijde van het bevel van de officier van justitie op 7 januari 2019 sprake was van ernstige bezwaren tegen de verdachte die een bevel tot heimelijke afname van celmateriaal ten behoeve van het DNA-onderzoek konden rechtvaardigen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Op 20 november 2018 werd de verdachte in een TCI-bericht genoemd als de schutter van het schietincident. Een deel van de hiervoor genoemde camerabeelden is vervolgens op 11 december 2018 in ‘Opsporing Verzocht’ getoond, waarna op 12 december 2018 de namen van de verdachte en de medeverdachte in een MMA-melding werden genoemd. Op 13 december 2018 zei de verdachte tegen de medeverdachte in een door de politie afgeluisterd telefoongesprek:
‘de dingen zijn serieus vriend, de mensen laten ons opsluiten’. Op 14 december 2018 volgt dan opnieuw een TCI-melding met daarin de namen van de verdachte en de medeverdachte als betrokkenen bij de schietpartij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de MMA-meldingen en TCI-informatie in samenhang bezien met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek (de hiervoor genoemde camerabeelden en zendmastgegevens) op 7 januari 2019, voldoende zijn geweest om ernstige bezwaren jegens de verdachte aan te nemen, in zoverre dat er een stevige verdenking was dat de verdachte betrokken was bij de schietpartij aan de Rechthuislaan.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er zwaarwegende redenen waren om heimelijk celmateriaal van de verdachte af te nemen ten behoeve van DNA-onderzoek. Een zwaarwegende reden kan zijn dat het belang van het onderzoek rechtvaardigt dat de verdachte enige tijd niet weet dat er een DNA-onderzoek ter vaststelling van zijn DNA-profiel plaatsvindt en dat dat onderzoek dus heimelijk plaatsvindt. Een dergelijke situatie was in het onderhavige geval aan de orde. De schutter van de schietpartij heeft in een woonwijk op de openbare weg met een automatisch vuurwapen tientallen kogels op een groep personen afgevuurd waarbij één van deze personen dodelijk is verwond. Hij bleef schieten zelfs terwijl de mannen wegrenden en heeft nogmaals op het slachtoffer geschoten toen deze al op de grond lag. De aard, omvang en ernst van de verdenking betrof een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde. In het dossier bevonden zich op 7 januari 2019 meerdere aanwijzingen dat de dodelijke schietpartij een afrekening in het criminele circuit betrof. De dader moest dan ook binnen een bepaalde groep worden gezocht en het was belangrijk om te voorkomen dat leden van deze groep elkaar informeerden of anderszins zouden beïnvloeden. Feiten zoals deze gepleegd onder zulke omstandigheden rechtvaardigden dat van de verdachte heimelijk celmateriaal werd afgenomen ten behoeve van DNA-onderzoek, zonder dat bekend zou worden dat de verdachte bij de politie in beeld was als verdachte. Er waren dus zwaarwegende redenen om heimelijk celmateriaal van de verdachte af te nemen.
Gezien voorgaande wordt het verweer van de verdediging dat de heimelijke afname van celmateriaal van de verdachte onrechtmatig is geweest, verworpen.
Bewijswaarde bevindingen DNA-onderzoek
Het heimelijk verkregen celmateriaal is vervolgens gebruikt voor nader vergelijkend DNA-onderzoek tussen het op 28 februari 2019 met toestemming van de verdachte afgenomen celmateriaal en het aangetroffen DNA-profiel op de aansteker. Dat onderzoek leverde een match op met de verdachte. Om de bewijskracht van deze match te berekenen zijn door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, de volgende hypotheses opgesteld:
- Hypothese 1: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van de verdachte en één willekeurige onbekende man;
- Hypothese 2: de bemonstering van de aansteker bevat DNA van twee willekeurige onbekende mannen.
Dr. J. Warnaar heeft vervolgens geconcludeerd dat het verkregen DNA-mengprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. Anders gezegd is het dus 1 miljard keer waarschijnlijker dat het DNA op de aansteker van de verdachte en één onbekende man is, dan van twee onbekende mannen.
De verdediging heeft eerst tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 3 juli 2020 (voorwaardelijk) verzocht om dr. J. Warnaar nader te (laten) horen als getuige om de waarde van de berekening bij de hypotheses te toetsen op betrouwbaarheid. Daartoe ziet de rechtbank geen noodzaak nu de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht met het rapport van dr. J. Warnaar. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De verdachte heeft bij het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de aansteker niet herkent en dat hij niet weet hoe het kan dat zijn DNA op de aansteker is aangetroffen. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig gezien het navolgende. De aansteker lag in de Schulpweg op enkele meters van de uitgebrande scooter vandaan, evenals een uitgebrand flesje dat naar benzine rook. De aansteker verkeerde in goede staat en was schoon en roestvrij. Naast de aansteker werd geen zwerfafval aangetroffen. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat het niet anders kan dan dat de aansteker (zeer) kort op de grond op de Schulpweg heeft gelegen voordat die – kort na de brand om 21.30 uur – werd aangetroffen door de politie op 28 oktober 2018 (om 22.20 uur). Dat rechtvaardigt de conclusie dat deze aansteker is gebruikt om de scooter in brand te steken.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij de schutter iets zag doen bij de buddy van de scooter, waarna de scooter opeens in brand vloog. Dat gebeurde blijkens camerabeelden omstreeks 21.30 uur. De verdachte en de medeverdachte zijn herkend op camerabeelden van de Schulpweg omstreeks 21.32 uur.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de aansteker daar terecht is gekomen door handelen van de verdachte. De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s over hoe het DNA van de verdachte op de aansteker terecht zou zijn gekomen, bijvoorbeeld dat de aansteker daar is gekomen door toedoen van de andere, onbekend gebleven mannelijke donor, zijn niet aannemelijk geworden.
Tussenconclusie op basis van voorgaande
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusies. Op basis van de camerabeelden en de verklaring van de medeverdachte stelt de rechtbank vast dat de scooter die te zien was op de verschillende camerabeelden en waar ooggetuigen over hebben verklaard, telkens dezelfde scooter was met daarop dezelfde personen. Telkens was de medeverdachte blijkens diens verklaring de bestuurder van die scooter. De bijrijder van de scooter was de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan. De medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met de schutter is weggereden na het schietincident. Enkele minuten na het schietincident zijn zij herkenbaar in beeld gekomen op camerabeelden van de Schulpweg. Verschillende getuigen hebben de verdachte op deze camerabeelden herkend. Deze camerabeelden zijn opgenomen op 28 oktober 2018 om 21.32 uur, twee minuten nadat daar de scooter in brand was gestoken. Het DNA van de verdachte is aangetroffen op een aansteker die in de nabijheid van de uitgebrande scooter is gevonden. Negen minuten daarna straalden de telefoons van de verdachte en van de medeverdachte aan op een zendmast in de buurt van de Schulpweg.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en in samenhang gezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte telkens de bijrijder van de scooter en dus de schutter van het schietincident aan de Rechthuislaan is geweest.
Wat kan worden bewezen?
De verdachte heeft met een (semi-)automatisch vuurwapen tientallen kogels afgevuurd op een groep mannen. Het slachtoffer maakte deel uit van die groep en is dodelijk getroffen. Hiermee heeft de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven beroofd. Verder heeft hij hiermee gepoogd meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk van het leven te beroven.
Het verweer dat van opzet op de dood van een aantal onbekend gebleven personen geen sprake kan zijn geweest omdat niet duidelijk is waar zij zich bevonden tijdens het schietincident, wordt verworpen. Het gericht afvuren van tientallen kogels op een groep mannen en het op hen blijven schieten terwijl zij wegrenden, is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die personen dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meerdere kogels (één van) hen dodelijk zou treffen. Daarmee was het opzet van de verdachte mede gericht op het doden van de onbekend gebleven personen. Dat hun identiteit onbekend is gebleven doet daar niet aan af.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (zie ook Hoge Raad 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3167). De verdachte is samen met de medeverdachte op een gestolen scooter met een gestolen kentekenplaat naar de Rechthuislaan gereden. Toen bleek dat ‘ze’ er niet waren, zijn de verdachte en de medeverdachte weer weggereden. Ongeveer een halfuur later zijn ze weer terug naar de Rechthuislaan gereden. Eenmaal in de Rechthuislaan is de verdachte doelgericht op een groep mannen afgelopen en heeft hij een vol magazijn van een
(semi-)automatisch vuurwapen op hen leeggeschoten. Zelfs toen het slachtoffer op de grond was gevallen, heeft hij van dichtbij op hem geschoten. Ook bleef hij op een aantal wegrennende mannen schieten. Daarna is de verdachte teruggerend naar de plek waar de medeverdachte op hem wachtte met de scooter. De medeverdachte en de verdachte zijn vervolgens naar de Schulpweg gereden waar de verdachte bij de buddy van de scooter bezig was waarna de scooter in brand vloog. Bij de scooter werd een aansteker en een plastic flesje aangetroffen waar vermoedelijk benzine in heeft gezeten, passend bij het gepland in brand steken van de scooter na het schietincident. Dit alles wijst op een vooropgezet en doordacht plan om op de Rechthuislaan op een groep personen te schieten. Nu uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er evenmin contra-indicaties voor de voorbedachten rade naar voren zijn gekomen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Medeplegen
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander
of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de
bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de (mede)verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of daarvan sprake is vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval (zie ook Hoge Raad 4 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:187). Vast is komen te staan dat de medeverdachte de verdachte behulpzaam is geweest bij de schietpartij aan de Rechthuislaan door de verdachte tot twee keer toe naar de Rechthuislaan te brengen, daar in de buurt op hem te wachten om hem na afloop van het schietincident een veilige aftocht te bieden en vervolgens met hem naar de Schulpweg te rijden, waar de scooter in brand is gestoken. Samengevat is vast komen te staan dat de medeverdachte de verdachte naar en van de plaats delict heeft vervoerd en dat hij aanwezig was bij het in brand steken van de scooter.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze bijdrage van de medeverdachte, zoals die uit het dossier kan worden afgeleid, niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Niet is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte hebben te gelden als min of meer gelijkwaardige participanten, en dat hun aandeel in het delict van vergelijkbare betekenis is. Deze gedragingen leiden tot medeplichtigheid van de medeverdachte. Het ten laste gelegde medeplegen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Conclusie feit 1 en 2
De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. Tevens heeft de verdachte gepoogd meerdere onbekend gebleven personen opzettelijk en met voorberdachten rade van het leven te beroven.
Feit 3: voorhanden hebben (semi-)automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie
Het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een (semi-)automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie is op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen. Dat niet specifiek kan worden vastgesteld om wat voor wapen het ging is in dit geval irrelevant. Immers kan in ieder geval worden vastgesteld dat het om een (semi-)automatisch vuurwapen ging en dat met dat vuurwapen meerdere kogels van het kaliber 7.62x39mm zijn afgevuurd.
Feit 4: vernieling
De verdachte heeft gedurende het schietincident in de richting van [naam horecagelegenheid] geschoten. Een deel van de kogels is in de gevel, het raam en de gokkast van het café terechtgekomen. Ook zijn kogels terechtgekomen in de voor het café geparkeerde auto van [naam slachtoffer 2] . Ten gevolge hiervan zijn deze goederen beschadigd en/of vernield. Het onder 4 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.