ECLI:NL:RBROT:2020:7710
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil na overlijden huurster; ontruiming en voortzetting huurovereenkomst
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020, gaat het om een huurgeschil na het overlijden van de huurster, mevrouw [naam persoon 1]. De eiser, [eiser 1], heeft de woning verhuurd aan mevrouw [naam persoon 1] en vordert de ontruiming van de woning door haar zoon, [gedaagde], die na haar overlijden in de woning is blijven wonen. De eiser stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat er een huurachterstand is ontstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet als medehuurder kan worden aangemerkt, omdat hij vóór het overlijden van zijn moeder geen huurovereenkomst had. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, omdat [gedaagde] niet tijdig een vordering tot voortzetting van de huur heeft ingediend, zoals vereist door artikel 7:268 BW. De kantonrechter oordeelt dat de omstandigheden die [gedaagde] aanvoert, niet voldoende zijn om van de dwingende termijn af te wijken. De vordering in reconventie van [gedaagde] om de huurovereenkomst voort te zetten wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.