In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de waarde van een wijkgebouw voor gehandicaptenzorg aan de orde. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 522.000,- voor het belastingjaar 2018. Eiseres, de eigenaar van het gebouw, was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was, met een onderbouwing van € 399.000,- op basis van een taxatierapport van E.M.J. Brandsen. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2020 behandeld, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 13 november 2019.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2017 moest worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, ondanks dat er discussie was over de technische veroudering en de levensduur van het gebouw. De rechtbank oordeelde dat de levensduur van de afbouw en installaties van het gebouw uit 1984 kon worden verlengd, omdat het gebouw goed werd onderhouden en het huidige gebruik niet op korte termijn zou eindigen.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de door de heffingsambtenaar toegepaste restwaarden niet te hoog waren, maar dat er onvoldoende onderbouwing was voor de restwaarden die in de taxatiewijzer Overheidsgebouwen waren opgenomen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de totale waarde van € 522.000,- niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.