In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot vergoeding van advocaatkosten, ingediend door de verzoeker in het kader van een klaagschriftprocedure. Het verzoek is ingediend op 17 juli 2020 en betreft kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand in verband met een klaagschriftprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 1.269,77 voor de kosten van zijn raadsman en een forfaitair bedrag van € 280,- voor de rechtsbijstand bij het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de relevante wetgeving, met name artikel 530 Sv, en de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG2191). De rechtbank oordeelt dat een vergoeding van advocaatkosten alleen mogelijk is als het klaagschrift integraal gegrond is verklaard. In dit geval is het klaagschrift bij beschikking van 6 juli 2020 slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, wat betekent dat het verzoek tot vergoeding van de kosten moet worden afgewezen.
De rechtbank concludeert dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de vergoeding van de gemaakte kosten, aangezien deze kosten nodeloos zijn gemaakt. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020, waarbij het verzoek tot vergoeding van de kosten is afgewezen.