ECLI:NL:RBROT:2020:9737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
10/961514-20 / raadkamernummers 19/1747
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van advocaatkosten in klaagschriftprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot vergoeding van advocaatkosten, ingediend door de verzoeker in het kader van een klaagschriftprocedure. Het verzoek is ingediend op 17 juli 2020 en betreft kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand in verband met een klaagschriftprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 1.269,77 voor de kosten van zijn raadsman en een forfaitair bedrag van € 280,- voor de rechtsbijstand bij het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de relevante wetgeving, met name artikel 530 Sv, en de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG2191). De rechtbank oordeelt dat een vergoeding van advocaatkosten alleen mogelijk is als het klaagschrift integraal gegrond is verklaard. In dit geval is het klaagschrift bij beschikking van 6 juli 2020 slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, wat betekent dat het verzoek tot vergoeding van de kosten moet worden afgewezen.

De rechtbank concludeert dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de vergoeding van de gemaakte kosten, aangezien deze kosten nodeloos zijn gemaakt. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020, waarbij het verzoek tot vergoeding van de kosten is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/961514-20
Raadkamernummers: 19/1747
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op een verzoek als bedoeld in de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (4811 CV) Breda, Nieuwe Boschstraat 51, ten kantore van zijn advocaat mr. T. van Riel.

Procedure

Het verzoek is op 17 juli 2020 ingediend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en van het raadkamerdossier betreffende de verzoeker.
Het artikel vermeld in het verzoekschrift is in het Wetboek van Strafvordering per 1 januari 2020 vernummerd maar qua inhoud niet gewijzigd.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzocht is op de voet van artikel 530 Sv dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • de kosten voor de noodzakelijke bijstand in de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv van de verzoeker als klager, bestaande uit de kosten van de raadsman van
  • kosten voor rechtsbijstand gemaakt in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 280,-.
De officier van justitie heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

Op 3 februari 2020 is onder de verzoeker als verdachte in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer beslag gelegd op een groot aantal goederen.
Op 9 april 2020 is namens de verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend. Bij beschikking van 6 juli 2020 heeft deze rechtbank dit beklag ten aanzien van een geldbedrag en een paspoort gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Beoordeling

Artikel 529, tweede en vijfde lid, in verbinding met artikel 530, tweede en vierde lid, Sv voorziet in de mogelijkheid van een vergoeding van de verzochte kosten, voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In het hier van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 530 lid 2 Sv is voor toekenning van de daarin geregelde vergoeding bepaald dat de strafzaak moet zijn geëindigd zonder straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a Sr. Analoge toepassing van deze bepaling op een verzoek als het onderhavige brengt de rechtbank tot het oordeel dat als het klaagschrift ex artikel 552a Sv niet integraal gegrond is verklaard, vergoeding van de aan die procedure verbonden kosten niet mogelijk is. Hierbij is als uitgangspunt genomen de uitspraak van Hoge Raad van 3 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG2191) waarin is overwogen dat bij een vergoeding van dergelijke kosten moet worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift.
Omdat het klaagschrift bij beschikking van 6 juli 2020 slechts voor een beperkt deel gegrond is verklaard, leidt het voorgaande tot de conclusie dat het verzoek tot vergoeding van de kosten van de klaagschriftprocedure moet worden afgewezen. Deze uitkomst maakt dat evenmin gronden van billijkheid aanwezig worden geacht voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het verzoekschrift. Die kosten zijn gelet op die uitkomst namelijk nodeloos gemaakt. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. V.F. Milders, rechter,
in tegenwoordigheid van R.M.T. Verheijde, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.