ECLI:NL:RBROT:2021:11471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/2966 en ROT 21/4605
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering en ontkenning ontvangst uitspraak op bezwaar in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil over de tijdigheid van een uitspraak op bezwaar in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaken voor het belastingjaar 2020. Na het indienen van het bezwaar heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak. De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2021 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van haar gemachtigde.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of verweerder tijdig uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. Eiseres stelde dat dit niet het geval was, terwijl verweerder aanvoerde dat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk heeft gemaakt door middel van overgelegde stukken, waaronder een Excelbestand van PostNL. Dit bestand toonde aan dat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze was verzonden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat verweerder vóór de wettelijke termijn van 12 februari 2021 uitspraak had gedaan, waardoor het beroep van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank kwam niet toe aan de vraag of eiseres recht had op een dwangsom, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 november 2021, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/2966 en ROT 21/4605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres]., te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en
het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling,verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 20 februari 2020, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken
[adres 1] en [adres 2] vastgesteld voor het belastingjaar 2020.
Eiseres heeft bij brief van 27 maart 2020 in één geschrift bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 februari 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
Eiseres heeft beroepen ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het door haar ingediende bezwaarschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van haar gemachtigde [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of tijdig uitspraak is gedaan op bezwaar. Indien dit ontkennend moet worden beantwoord, is vervolgens in geschil of eiseres recht heeft op een dwangsom.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit eerst kan worden ingediend nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet doet de heffingsambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen ingeval het bezwaarschrift niet is ingediend in de laatste zes weken van het kalenderjaar. Verweerder heeft deze termijn op grond van artikel 7:10, derde lid van de Awb verdaagd met zes weken. De termijn voor het doen van de uitspraak op bezwaar eindigde daarmee op 12 februari 2021.
3. Eiseres stelt dat niet tijdig uitspraak is gedaan, zodat zij recht heeft op een dwangsom.
4. Verweerder stelt – onder verwijzing naar schermafdrukken – dat de uitspraak op bezwaar tijdig aan eiseres is verzonden. Eiseres heeft de ontvangst van de uitspraak op bezwaar ontkend. In beginsel moet verweerder aannemelijk maken dat de uitspraak op bezwaar op het adres van eiseres is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de uitspraak op bezwaar eiseres op een andere wijze heeft bereikt (zie Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Dit is slechts anders indien de ontkenning van de ontvangst van dat besluit ongeloofwaardig is; in dat geval wordt de ontvangst daarvan genoegzaam aannemelijk geacht zonder bewijs van de verzending van dat besluit. Vaststaat dat verweerder de uitspraak op bezwaar niet aangetekend heeft verzonden. In dat geval moet, zoals volgt uit vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265 en Hoge Raad van 12 juli 2019, ECLI:NLHR:2019:1175) de verzending aannemelijk worden gemaakt door een deugdelijke verzendadministratie.
5.1.
Uit de overgelegde schermafdrukken van het registratiesysteem van verweerder blijkt dat de uitspraak op bezwaar op 1 februari 2021 is aangemaakt en op
2 februari 2021 is gefiatteerd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de uitspraak op bezwaar na het fiatteren naar het printbureau [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) is gestuurd. [naam bedrijf] heeft deze brief nadien met codes bewerkt en uitgeprint. Vervolgens is deze brief, samen met andere brieven die verweerder naar [naam bedrijf] heeft gestuurd,
bij PostNL ter verzending aangeboden. PostNL heeft daaropvolgend een Excelbestand gemaakt met daarop een overzicht van de door [naam bedrijf] aangeleverde brieven. Een schermafdruk van dit Excelbestand heeft verweerder ter zitting overgelegd. In dit overzicht is te zien dat aan elke brief een afzonderlijke briefcode is toegekend. Achter elke briefcode staat tevens het adres van de geadresseerde. Door eiseres wordt niet betwist dat de uitspraak op bezwaar naar [naam bedrijf] is verzonden, dat de brief in het Excelbestand de uitspraak op bezwaar betreft en dat het adres dat achter de code van de desbetreffende brief staat, het juiste adres is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overgelegde stukken en de gegeven toelichting ter zitting de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk heeft gemaakt.
5.2.
De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat in het Excelbestand niet gerefereerd wordt aan PostNL, zodat verweerder niet slaagt in zijn bewijslast. In dit kader heeft verweerder ter zitting een e-mailbericht overgelegd van [naam bedrijf], gericht aan verweerder, waarin onder meer het volgende staat:
“Hierbij het origineel en door ons bewerkte (toevoeging kix-code enz.) en verstuurde document + overzicht bestand van Postnl met daarin de ontvangen poststukken. Hier in staan drie vermeldingen van Previcus. In het geval van Novetec is het regel 28. Dit kan ik afleiden aan de 2d code onderaan het document”.
Tussen partijen is niet in geschil dat met ‘overzicht bestand van Postnl’ het voornoemd Excelbestand wordt bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een duidelijk verband verzekerd tussen de door verweerder gestelde verzending en de daadwerkelijke verzending van de brief door PostNL, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen dat het bestand afkomstig is van PostNL.
6. Nu verweerder vóór 12 februari 2021 (en daarmee tijdig) uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb geen sprake. Het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar is daarom
niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of eiseres recht heeft op een dwangsom.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 november 2021.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).