ECLI:NL:RBROT:2021:1462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4895, 19/4898, 19/4904 en 20/1242
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes voor vangletsel bij kuikens en de beoordeling van de toezichthouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de oplegging van boetes aan eiseres, een houder van kuikens, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boetes, elk ter hoogte van € 3.000,-, zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij de kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouders van de NVWA bij inspecties hebben geconstateerd dat er bij de kuikens van eiseres sprake was van donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 cm, wat duidt op ernstig letsel dat tijdens het vangen is ontstaan. Eiseres heeft betwist dat de letsels zijn ontstaan tijdens het vangen en heeft aangevoerd dat de rapporten van de toezichthouders niet objectief zijn en dat de tellingen niet representatief zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toezichthouders adequaat hebben gehandeld en dat de rapporten voldoende bewijs leveren voor de vaststelling van vangletsel. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geoordeeld dat de boetes terecht zijn opgelegd. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/4895, ROT 19/4898, ROT 19/4904 en ROT 20/1242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluiten van 14 september 2018, 5 oktober 2018, 12 oktober 2018 en 19 oktober 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres vier maal een boete opgelegd van € 3.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluiten van 16 augustus 2019 en 28 januari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van de enig aandeelhouder van eiseres en diens echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres vier maal een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder d of e, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d. van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft de vier boetes in boetezaken 201802481 (ROT 19/4895), 201802387 (ROT 19/4898), 201803793 (ROT 19/4904) en 201801344 (ROT 20/1242) gebaseerd op vijf rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
2.1.
In boetezaak 201802481 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 3 april 2018 (142416/108856) over zijn bevindingen op 23 maart 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaar van het slachthuis. Voordat ik mij naar de panklaar begaf, heb ik, op het display bij het kantoor van de panklaar, gekeken welke kuikens er op dat moment geslacht werden, dat bleek koppel 3*18082 te zijn. Ik zag op het dagoverzicht vervoer dat deze kuikens van “ [eiseres] ”, stal 4, afkomstig waren. In de panklaar controleerde ik de vangletselschade bij dit koppel kuikens.
Ik heb 2 x 2 minuten geteld met ongeveer een 50 minuten tussenruimte. Bij de eerste telling telde ik 7 dieren met donkerrode bloeduitstortingen groter dan 3 cm aan de vleugels (foto’s 1, 2) en borst (foto 3). Bij de tweede telling telde ik 13 dieren met bloeduitstortingen aan de vleugels (foto’s 7, 8, 9) en borst (foto 4) groter dan 3 cm en uitgebreid letsel (foto’s 5, 6). Gezien de aard van de letsels heb ik geconstateerd dat deze ontstaan zijn bij het vangen / laden van de dieren en als vangletsel geduld konden worden.
De snelheid van de slachtlijn bedroeg 10.000 kuikens per uur en zag ik dus 333 dieren.
Het percentage van het getelde aantal kuikens met vangletsel bedroeg dus resp. 2,10 % en 3,90 % bij stal 4. Dit leverde een gemiddelde op van 3,00 % (stal 4). Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030.
De kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren. Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit
bovenstaande feiten dat hier sprake was van ernstig dierenletsel.
Het personeel van de vangploeg [naam] (volgens dagoverzicht vervoer) voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de PM-keuring vast dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de technische voorschriften van bijlage 1, hoofdstuk III; afdeling T, onderdeel 1.8 met betrekking tot het behandelen van dieren nageleefd werden, omdat door de vangploeg onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.
2.2.1.
In boetezaak 201802387 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 13 maart 2018 (142012/109004) over zijn bevindingen op 7 maart 2018 omstreeks
7.30 - 8.30
uur onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 7:30 uur op het eerste keurbordes van de panklaar. Ik zag daar tijdens de postmortem keuring van koppel “ [eiseres] ” stal 1 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden variërend van (grote) bloeduitstortingen tot luxatie in het schoudergewricht en/of gesloten/open fracturen van vleugels of poten waarbij ik de botjes zag uitsteken. Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent waren ontstaan, er liep geen vers bloed uit de wond, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed enkele uren oud waren en tijdens het vangen zijn ontstaan. In de panklaar heb ik ter hoogte van de voorkeurplek (ter hoogte van de uithaler) twee tellingen verricht. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA.
Ik wist dat het desbetreffende koppel “ [eiseres] ” stal 1 was, omdat aan mij was doorgegeven door [naam] , medewerker panklaar, dat dit koppel in de panklaar was. Ook lag er in de controlekamer een lijst waarop het lopende koppel werd aangegeven. Ik zag op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de tellingen 11.700 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 195 karkassen per minuut.
Tijdens de 1e telling, omstreeks 7:36 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 390 karkassen gepasseerd. Ik telde 18 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan vleugels (17) en de borst (1). 18 bloedingen op 390 karkassen = 4,62%.
Tijdens de 2e telling, omstreeks 8:12 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 390 karkassen gepasseerd. Ik telde 12 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan vleugels (9) en de borst (3). 12 bloedingen op 390 karkassen = 3,08%.
Het gemiddelde percentage vangletsel is 30/780 * 100 = 3,85%. Dit is ruim boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%. Ik was op de hoogte gebracht door [naam] , planning medewerker, dat koppel “ [eiseres] ” stal 1 met vangmachine was gevangen. De laadvoorziening was niet zodanig ontworpen, geconstrueerd, en op zodanige
wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat tijdens het vangen van de dieren door de vangmachine onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.
2.2.2.
In boetezaak 201802387 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 13 maart 2018 (142012/109005) over zijn bevindingen op 7 maart 2018 omstreeks
8.43 - 12.00
uur onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 8:43 uur op het eerste keurbordes van de panklaar. Ik zag daar tijdens de postmortem keuring van koppel “ [eiseres] ” stal 2 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden variërend van (grote) bloeduitstortingen tot luxatie in het schoudergewricht en/ of gesloten/ open fracturen van vleugels of poten waarbij ik de botjes zag uitsteken (zie fotobijlage). Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent waren ontstaan, er liep geen vers bloed uit de wond, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed enkele uren oud waren en tijdens het vangen zijn ontstaan. In de panklaar heb ik ter hoogte van de voorkeurplek (ter hoogte van de uithaler) twee tellingen verricht. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA.
Ik wist dat het desbetreffende koppel “ [eiseres] ” stal 2 was, omdat aan mij was doorgegeven door [naam] , medewerker panklaar, dat dit koppel in de panklaar was. Ook lag er in de controlekamer een lijst waarop het lopende koppel werd aangegeven. Ik zag op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de tellingen 11.400 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 190 karkassen per minuut.
Tijdens de 1e telling, omstreeks 9:02 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 380 karkassen gepasseerd. Ik telde 12 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan vleugels (10), poten (1) en de borst (1). 12 bloedingen op 380 karkassen = 3,16%.
Tijdens de 2e telling, omstreeks 11:38 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 380 karkassen gepasseerd. Ik telde 13 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan vleugels (12) en de borst (1). 13 bloedingen op 380 karkassen = 3,42%.
Het gemiddelde percentage vangletsel is 25/760 * 100 = 3,29%. Dit is ruim boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%.
Ik was op de hoogte gebracht door [naam] , planning medewerker, dat koppel “ [eiseres] ” stal 2 met vangmachine was gevangen. De laadvoorziening was niet zodanig ontworpen, geconstrueerd, en op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren
veroorzaakt. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de
voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat tijdens het vangen van de dieren door de vangmachine onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.
2.3.
In boetezaak 201803793 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 14 juni 2018 (144146/110488) over zijn bevindingen op 6 juni 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de slachthal voor de ingang van de broeibak en in de panklaarafdeling van bovengenoemd bedrijf. Een medewerker van het bedrijf had mij het moment gemeld dat gestart was met het slachten van koppel stal 1 van [eiseres] (locatie [plaats] ).
Om 11:15 uur zag ik aan de slachtlijn voor de ingang van de broeibak meerdere karkassen met 1 of 2 afhangende vleugels waarbij onderhuids een bloeding zichtbaar was.
Vervolgens heb ik conform WLZVL-030 bijlage 2 letseltelling pluimveeslachthuis in de panklaarafdeling 2 x 2 minuten geteld aan de borstzijde van de karkassen.
Tijdens mijn eerste telling om 11:26 uur stelde ik 8 karkassen met vangletsel vast en tijdens mijn tweede telling om 11:52 uur 16 karkassen met vangletsel. De bandsnelheid bedroeg tijdens dit koppel 11.700 karkassen per uur en zag ik dus 390 dieren langskomen. Hieruit kan berekend worden dat bij gemiddeld 3,08% van de gecontroleerde karkassen vangletsel vastgesteld is. Ik zag ernstige letsels, voornamelijk aan de vleugels, verder één aan de borst, 2 uitgelopen naar de borst en één aan een poot. Alle getelde letsels waren bloedingen >3 cm en donkerrood tot paars van kleur. In de bijlage staan 2 foto’s van deze bloedingen.
Ik zag in de slachtplanning dat dit koppel tussen 05:00 uur en 06:30 uur gevangen was om te laden op de vrachtwagens (zie bijlage slachtplanning). Hieruit kan opgemaakt worden dat de vangletsels enkele uren aanwezig waren en dit is passend bij de donkerrood tot paarse kleur. Hieruit concludeerde ik dat tijdens het vangen van de dieren de werkzaamheden niet op zodanige wijze zijn uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren
veroorzaakt.
2.4.
In boetezaak 201801344 schrijft de toezichthouder in het rapport van bevindingen van 19 februari 2018 (141525/107945) over zijn bevindingen op 15 februari 2018 onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspecties van de door de bedrijfskeurders te keuren karkassen van de kuikens van stal 5 van “ [eiseres] (loc. [naam] )” te [plaats] bevond ik mij in de panklaarafdeling van [naam] op het keurbordes. De geslachte kuikens waren daadwerkelijk afkomstig uit bovengenoemde stal van “ [eiseres] (loc. [naam] )” volgens de slachtplanning (zie bijlage dagoverzicht vervoer 15-02-2018 [naam] , slachtnr. 1*18046).
Ik zag karkassen voorbij komen met grote haematomen. Hierop heb ik besloten vangletseltellingen uit te voeren. Ik heb deze tellingen conform de instructie Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA uitgevoerd. De tellingen hebben conform deze instructie zodanig plaatsgevonden aan de achterzijde van het eerste keurbordes (dus direct na de splitter) zodat de karkassen vanaf de ventrale zijde te beoordelen waren.
Slachtnr. 1*18046, stalnr. 5:
Tussen 04.00 uur en 05.15 uur heb ik 4 maal een telling uitgevoerd.
Bij de eerste telling gedurende 4 minuten (hetgeen bij de gebruikte bandsnelheid van 10.000 karkassen per uur na de splitter betekende dat er 333 karkassen beoordeeld zijn) telde ik 17 vleugelhaematomen groter dan 3 cm met een donkerrode tot paarse kleur.
Bij de tweede telling gedurende 6 minuten telde ik 15 vleugelhaematomen als hierboven beschreven bij 500 karkassen.
Bij de derde en vierde telling gedurende beide keren 4 minuten telde ik tweemaal 7 vleugelhaematomen als hierboven beschreven.
Bij de genoemde bandsnelheid van 10.000 karkassen/uur komt dit neer op respectievelijk 5.1 %, 3.0 %, 2.1 % en 2.1 %; het gemiddelde resultaat der tellingen is dus 3.1 %
Ik zag op de registratielijst scores [naam] dat een medewerker van het slachthuis bij een onafhankelijke telling had vastgesteld dat van dit koppel 5.3 % der kuikens vleugelletsel (bloeduitstortingen) had opgelopen.
De vangwijze van de kuikens uit deze stal is mij niet bekend.
Bloedingen van deze aard zijn naar mijn deskundige mening ontstaan in de laatste 6 uren voorafgaande aan het slachten van deze kuikens als gevolg van ruw vangen van deze kuikens in de stal. Bij mijn inspecties heb ik vastgesteld dat het vangen van de kuikens niet op zodanige wijze was uitgevoerd dat de kuikens ernstig letsel en lijden bespaard is
gebleven. De houder der kuikens op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de
voorschriften met betrekking tot het behandelen van de kuikens werden nageleefd
zodat door het vangen onnodige pijn en onnodig lijden is veroorzaakt.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake is geweest van vangletsel. De gehanteerde bewijsmiddelen zijn niet objectief en niet met waarborgen omkleed. Blijkens de “Toelichting op BIJLAGE (vang)letseltelling” (hierna: Toelichting letseltelling) wordt gekeken naar de kleurschakering van donkerrood tot paars maar dat is een subjectief begrip. Daarnaast wordt de gehanteerde grootte van 3 cm of meer niet met een geijkt meetinstrument vastgesteld, maar op het oog geschat en dat is onvoldoende. Verweerder moet immers aantonen dat de overtreding is begaan. Daarnaast voert eiseres aan dat de tellingen volstrekt willekeurig moeten plaatsvinden. Uit een aantal rapporten blijkt dat de toezichthouder pas is gaan tellen op het moment dat hij kippen met letsel voorbij zag komen. Dat betekent dat de tellingen niet representatief zijn omdat er een gemiddelde over het gehele geslachte koppel moet worden geteld. Verder voert eiseres aan dat op basis van de rapporten niet sluitend kan worden vastgesteld dat de letsels zijn ontstaan bij het vangen en niet bij een van de processen daarna. Blijkens de Toelichting letseltelling beslaat de kleurschakering donkerrood tot paars een tijdspanne van 2 minuten tot 12 uur dus er kan geen onderscheid worden gemaakt tussen letsel ontstaan bij het vangen en letsel dat daarna is ontstaan. Waarschijnlijk is het letsel ontstaan bij het vervoer naar de slachterij, over binnenwegen met bochten, drempels en rotondes. Eiseres is daar niet voor verantwoordelijk. Daarbij verwijst eiseres ook naar het proefschrift van E. Nijdam: “The broiler’s last day of life. Influences of feed withdrawal, catching and transport on physiology and losses of broilers” (Universiteit Utrecht, 2006), waaruit volgt dat 60 % van het letsel bij vleeskuikens wordt veroorzaakt door iets anders dan het vangen of plaatsen in kratten. Daarnaast voert eiseres aan dat in de rapporten van bevindingen niet instructie 4 in de Toelichting vangletseltelling over het opstellen van rapporten is gevolgd. Ook voert eiseres aan dat zij niet is gehoord. De controle vond niet plaats op het bedrijf van eiseres maar in de slachterij. Daardoor is zij ook niet in staat geweest een contra-expertise uit te voeren. Hierdoor is het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op een eerlijk proces geschonden. Dit geldt in het bijzonder voor ROT 20/2142 waarin het voornemen pas meer dan vijf maanden later is ontvangen, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is beschreven in de rapporten van bevindingen. In de rapporten is beschreven welk letsel en welke kleur en/of grootte de toezichthouders bij kuikens van eiseres hebben gezien en geteld, namelijk donkerrode of donkerrood tot paarse bloedingen aan vleugels, poten of borst en groter dan drie centimeter. Ook is in de rapporten beschreven dat er conform WLZVL-030 bijlage 2 letseltelling is geteld. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis) en ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Voorts concluderen de toezichthouders in de rapporten dat dit letsel tijdens het vangen moet zijn ontstaan.
3.3.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. In de zaken van eiseres heeft verweerder verwezen naar die uitspraken van 3 april 2020 en de daarin gegeven toelichting en ook in de bestreden besluiten, de verweerschriften en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht waarom het getelde letsel niet na het vangen kan zijn ontstaan. Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Daarvoor is tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten met het dodermes onvoldoende tijd.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder er niet van uitgaat dat een donkerrode-paarse bloeding pas ontstaat na 12 uur maar dat sprake is van een glijdende schaal waarbij een (licht) rode kleur wijst op een verse bloeding terwijl in de 12 uur na het ontstaan de bloeding verandert naar een donkerrode tot paarse kleur. Daarnaast is van belang dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Ook in het inschatten van de grootte van het letsel zijn de toezichthouders getraind en de rechtbank acht het niet noodzakelijk dat dit met een geijkt meetinstrument wordt vastgesteld. Het gaat ook niet om de vaststelling van de exacte grootte van het letsel maar alleen om de inschatting dat het groter is dan 3 centimeter. De rechtbank acht aannemelijk dat de toezichthoudend dierenartsen dit goed kunnen herkennen.
Bovendien wordt bij twijfel over de grootte het letsel niet meegeteld. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de toezichthouders op basis van hetzelfde werkprotocol controleren en dat zij getraind zijn om vangletsel te beoordelen en dat ook steekproeven hebben plaatsgevonden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts het letsel is nageteld en het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkwam.
3.5.
Ten aanzien van de verwijzing van eiseres naar instructie 4 in de Toelichting vangletseltelling overweegt de rechtbank dat zij daarin louter aanbevelingen leest voor het opstellen van een rapport van bevindingen. Dat in de rapporten betreffende de kuikens van eiseres niet alle punten en waarnemingen zijn opgenomen die in instructie 4 zijn opgenomen, maakt niet dat aan de juistheid van de rapporten moet worden getwijfeld. Daarbij heeft verweerder ook toegelicht dat waarnemingen over bijvoorbeeld het vervoermiddel of de containers niet altijd kunnen worden meegenomen omdat de constateringen van vangletsel vaak in de afdeling panklaar worden gedaan en het dan niet (meer) mogelijk is de dieren bij binnenkomst te beoordelen. Ook in de omstandigheid dat in de rapporten niet het percentage death on arrivals (DOA’s) is opgenomen en geen afkeuringsbewijzen zijn bijgevoegd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de constateringen in de rapporten. Ter zitting heeft eiseres stukken willen overleggen onder het betoog dat daaruit blijkt dat het aantal DOA’s erg laag was en dat er bij het slachthuis niet veel letsel is vastgesteld. De rechtbank heeft dit in strijd met de goede procesorde geacht en deze stukken dan ook niet beoordeeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het aantal dode kuikens bij aankomst een aanwijzing kan zijn voor de toestand van het koppel maar geen gegeven dat de constatering van vangletsel kan weerspreken. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat afkeurbewijzen van het slachthuis een andere controle betreffen, namelijk die van de keuring van het vlees en bovendien wordt die keuring gedaan op een ander moment in het slachtproces, als er na de vangletseltelling allerlei handelingen met het vlees zijn verricht.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapporten van bevindingen duidelijk dat de toezichthouders donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter hebben geteld en de rechtbank acht gelet op het voorgaande voldoende vaststaand dat dit letsel bij het vangen en niet nadien bij het transport of op de slachterij is ontstaan.
3.7.
De stelling van eiseres dat de steekproeven bij de telling van letsel niet representatief zijn, slaagt niet. Uit de rapporten van bevindingen volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden conform de Toelichting vangletseltelling waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit een aantal rapporten van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb acht in voornoemde uitspraak de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist.
3.8.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij niet is gehoord en geen mogelijkheid heeft gehad voor het laten verrichten van een contra-expertise overweegt de rechtbank dat titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen verplichting voor verweerder bevat om de gelegenheid te bieden een contra-expertise te laten verrichten. Ook de van toepassing zijnde nationale en Europese regelgeving bevat een dergelijke verplichting niet. Bovendien is het bieden van een mogelijkheid tot contra-expertise in deze gevallen niet goed mogelijk, aangezien dan alle kuikens die door de toezichthouder zijn geteld van de slachtlijn zouden moeten worden gehaald. Dit zou het slachtproces en de door de toezichthouders te verrichten controles tijdens dat proces teveel beïnvloeden. Daarnaast is eiseres in alle zaken eerst een voornemen en het rapport van bevindingen toegestuurd en is haar de gelegenheid geboden om daarop te reageren, hetgeen zij heeft gedaan. Ook heeft zij na het primaire besluit de mogelijkheid gehad om haar bezwaren schriftelijk naar voren te brengen en is er een hoorzitting geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. Ten aanzien van ROT 20/2142 wijst eiseres er terecht op dat zij het voornemen laat heeft ontvangen. Op grond van artikel 5:51 van de Awb moet binnen dertien weken na het opstellen van het rapport worden beslist omtrent het opleggen van de boete. In dit geval heeft verweerder ruim twee maanden na die termijn het voornemen tot boeteoplegging aan eiseres toegezonden. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2019:177) is de termijn van artikel 5:51 van de Awb echter een termijn van orde (TK 2003-2004, 29 702, nr. 3, blz. 150) en zijn aan de overschrijding daarvan geen consequenties verbonden met betrekking tot de bevoegdheid om een boete op te leggen. Ook ziet de rechtbank in de overschrijding geen reden tot matiging van de boete, gelet op de duur en nu eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die tot die conclusie zouden moeten leiden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat verweerder eiseres al wel eerder, namelijk binnen elf dagen na de constateringen, met een brief heeft ingelicht dat een hoog percentage vangletsel was geconstateerd.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld en staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. Eiseres voert aan dat gelet op de door haar naar voren gebrachte feiten en omstandigheden de boetes moeten worden gematigd. Daarbij merkt zij in ROT 19/4898 nog op dat verweerder de boete in die zaak ten onrechte wegens recidive heeft verhoogd, nu van gelijke boetezaken geen sprake is; de locaties en daarin werkzame directies en leidinggevenden verschillen namelijk dus is er sprake van verschillende entiteiten, aldus eiseres.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft verweerder de boetebedragen conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. Dat in ROT 19/4898 die recidivebepaling ten onrechte is toegepast volgt de rechtbank niet. In het dossier zit een eerder besluit van 26 mei 2017 waarin eveneens een boete is opgelegd voor vangletsel en dat boetebesluit is gericht aan eiseres. Dat dit een andere locatie met andere leidinggevenden betrof, is niet relevant. Ook in dat besluit is eiseres aangemerkt als overtreder. De rechtbank vindt de opgelegde verhoogde boetes van
€ 3.000,- in deze gevallen ook niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoger bedrag in verhouding tot het normbedrag dat bij een dergelijke overtreding hoort, maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres eerder een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding en maakt op zichzelf de boete niet disproportioneel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boetes te matigen. Evenmin is er grond voor een halvering van de boetebedragen nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtredingen geringe gevolgen hebben gehad voor het dierenwelzijn.
6. De beroepen zijn dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
26 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.