In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in het verzet tegen een eerdere uitspraak van 10 november 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de opposant gegrond was, omdat de eerdere beslissing om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, gebaseerd op het ontbreken van een handtekening, onterecht was. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn bezwaar tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het vasthouden aan een handtekening in dit geval niet langer houdbaar was, vooral gezien het feit dat de opposant al jaren per e-mail correspondeerde met de verweerder en zijn identiteit niet ter discussie stond. De rechtbank benadrukte dat in situaties waar de identiteit van de indiener kan worden vastgesteld, het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaarschrift niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat het betaalde griffierecht aan de opposant moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.