Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
In de tweede plaats staat bij Bilfinger de leus “Werk veilig of werk niet” voorop. Hetgeen is vormgegeven in een robuust en gestructureerd veiligheidssysteem waarvan onder meer RI&E, HSEQ alerts, toolboxmeetings, veiligheidsregels, persoonlijke beschermingsmiddelen en controles onderdeel zijn.
4..De beoordeling
Ik heb heel duidelijk gezegd tegen [eiser] en zijn zoon --- en --- dat zij de materialen met de naastgelegen goederenlift naar beneden moesten brengen. Ik heb heel duidelijk gezegd dat zij de kraan niet mochten gebruiken. (…)Ik ben vlak voor het ongeval bij de twee jongens, --- en --- geweest. Dit was beneden, op de begane grond. Ik zag dat zij met een karretje steiger materiaal uit de lift reden. Ik dacht toen alles gaat prima, daarna ben ik verder gegaan met mijn werk elders in de fabriek. (…)”
Op de bewuste dag gaf ik de opdracht aan dhr. [eiser] die met zijn zoon en nog iemand, [naam persoon 1] genaamd op de derde verdieping aan het werk waren. (...) Mijn opdracht luidde dat de materialen moesten worden opgeruimd en naar beneden moesten worden gebracht. (…) Het vervoer naar beneden moest gebeuren met de lift en niet met de kraan. Ik heb dat nog uitdrukkelijk erbij gezegd.”
Ik ben samen met [naam bedrijfsleider] naar het ziekenhuis gereden (…) Ik heb hem daar nog gesproken. Hij had pijn. Hij was een beetje aan het huilen. Hij zei toen dat het zijn eigen schuld was geweest en dat hij niet had geluisterd”.
“Wij moesten het materiaal met de lift naar beneden brengen. (…) Ik heb hem twee keer gewaarschuwd dat hij de lift moest gebruiken, dat had --- en --- ook tegen hem gezegd. Daarna zijn zij weggegaan naar een andere locatie bij de Suiker Unie (…)”. Op de vraag of er toezicht was heeft [naam persoon 1] geantwoord: “
Op het moment van het ongeval was er geen toezicht. Zowel de uitvoerder [naam uitvoerder] en [naam meewerkend voorman] kwamen af en toe langs om te kijken of wij de werkzaamheden goed uitvoerden.” Voorts heeft [naam persoon 1] tegenover de inspecteur verklaard dat het juist is dat tegen hen is gezegd dat de materialen met de goederenlift naar beneden moest worden gebracht en voorts dat duidelijk is gezegd dat de kraan niet mocht worden gebruikt.
De heer [eiser] sr. heeft toen verklaard dat hij de waarheid wilde zeggen en dat hij op eigen initiatief de kraan had gebruikt.”Voorts heeft [naam bedrijfsleider] verklaard “
De taak van meewerkend voorman [naam meewerkend voorman] was ervoor zorgen dat het opbouwen en afbreken van de steigers volgens plan ging. Hij hoeft er niet de hele tijd bij te staan. Dat kan ook niet want hij heeft meerdere ploegjes aan het werk en loopt dus heen en weer.”
Na afloop van de werkdag ben ik met [naam bedrijfsleider] (bedrijfsleider Bilfinger) naar het ziekenhuis in Roosendaal gegaan. Ik heb in het ziekenhuis met het slachtoffer gesproken (in het Turks). Het SO zei het volgende: “ik heb een fout gemaakt daar ga ik niet om liegen, liegen heb ik vroeger al genoeg gedaan, ik heb niet geluisterd naar [naam meewerkend voorman] , die heeft mij verteld dat het materiaal met de lift naar beneden moest worden gebracht, ik heb het met de kraan gedaan.”
Er was een hijskraan met een afstandsbediening die wij allemaal gebruikten. Het klopt dat je (…) een certificaat nodig hebt. Niemand vraagt je er naar. Ik heb er ook geen. Ik bedien de hijskraan ook.”heeft hij ook verklaard “
Je mag de liften niet gebruiken. Het materiaal moet met de hijskraan. De lift wordt door mensen gebruikt.”.Dat laatste deel van de verklaring is niet te rijmen met de verklaringen van zowel [eiser] zelf, zijn zoon alsmede de verklaring van [naam persoon 4] . Zij hebben immers te kennen gegeven dat zij voor het vervoer van steigermateriaal gebruik hebben gemaakt van de lift en alleen voor grote onderdelen van de steiger de kraan hebben gebruikt. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam persoon 3] kan daarom worden getwijfeld. Nog daargelaten dat uit de verklaring van [naam persoon 3] afgeleid kan worden dat blijkbaar door onbevoegden van de hijskraan gebruik werd gemaakt, kan op basis van zijn verklaring niet worden vastgesteld dat [naam meewerkend voorman] toen hij de opdracht gaf om het steigermateriaal naar beneden te transporteren niet de instructie heeft gegeven om het steigermateriaal met de lift te vervoeren. Ook aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van de zoon van [eiser] kan worden getwijfeld. Weliswaar heeft hij net als [naam persoon 3] verklaard dat hij heeft gezien dat de kraan elke dag gebruikt werd en dat hij ook heeft gezien dat zijn vader de kraan eerder had gebruikt, maar hij heeft ook verklaard:
“ik heb ongeveer één week bij de Suikerunie gewerkt en heb niet één tool box meegemaakt.”terwijl uit de ondertekening van het document dat als productie 11 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht blijkt dat ook hij op zijn eerste dag een veiligheidsinstructie heeft gekregen. Overigens kan uit de verklaring dat ‘
de kraan elke dag werd gebruikt’niet worden afgeleid dat dat dagelijkse gebruik waarover de zoon van [eiser] verklaart, onbevoegd was. Immers, zowel Bilfinger als de Suikerunie hadden destijds zelf een werknemer in dienst die beschikte over een hijsbewijs en zoals door verschillende getuigen is verklaard deze werknemers werden ingeschakeld om de benodigde werkzaamheden met de kraan uit te voeren. Uit de getuigenverklaring van [naam persoon 4] blijkt dat hij ongeveer twee weken op de locatie Suikerunie heeft gewerkt en dat hij een en ander vaag herkent. Zijn verklaring
“ [naam meewerkend voorman] gaf beknopt aanwijzingen (…) [naam meewerkend voorman] gaf aanwijzingen en ging toen rondlopen. Af en toe zag je hem (…) Hij hield voor zover ik kon nagaan geen toezicht over de werkzaamheden.”overtuigt daarom geenszins. Naar het oordeel van de kantonrechter leggen voornoemde verklaringen aldus onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [naam meewerkend voorman] , [naam persoon 1] , [naam bedrijfsleider] en [naam uitvoerder] .