ECLI:NL:RBROT:2021:6551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/3723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.T.F. Chocolaad- de Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding door het CBR met betrekking tot rijgeschiktheid

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die sinds 2005 lijdt aan diabetes mellitus, had een verzoek om schadevergoeding ingediend omdat hij meende dat het CBR onrechtmatig had gehandeld door zijn aanvraag voor een verklaring van rijgeschiktheid niet tijdig te behandelen. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De eiser had in 2015 een aanvraag ingediend voor een verklaring van geschiktheid, maar had niet de benodigde medische informatie aangeleverd, waardoor het CBR zijn dossier had gesloten. De rechtbank concludeerde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de benodigde documenten en dat het CBR niet aansprakelijk was voor de gevolgen van het verlopen van de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid. De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet kon aantonen dat het CBR nalatig was geweest in zijn communicatie over de geldigheidsduur van de verklaring. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatige daad van het CBR.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: [naam]),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis - van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen.
Eiser heeft hierop een verzoekschrift op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en omstandigheden

Wat is aan deze procedure voorafgegaan?
1. Bij eiser is sinds 2005 sprake van diabetes mellitus. Om die reden heeft verweerder een onderzoek verricht naar eisers geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Bij besluit van 17 februari 2011 heeft verweerder een verklaring van geschiktheid voor de duur van vijf jaar afgegeven. De verklaring had betrekking op de rijbewijzen van de categorieën B en BE (groep 1) en C, CE, D en DE (groep 2).
2. Eiser heeft op 9 september 2015 een aanvraagformulier ingediend voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijsgroepen 1 en 2. Bij brieven van 14 september 2015 heeft verweerder verzocht om een verklaring van een oogarts en is eiser voor een keuring verwezen naar een internist. Verweerder heeft op 12 oktober 2015 verzocht om de data van de afspraken bij de internist en oogarts. Op 3 november 2015 heeft verweerder aan eiser verzocht om de verklaringen van de oogarts en internist toe te sturen. In dezelfde brief is aangegeven dat als eiser niet binnen vier weken na datum van de brief reageert, zijn dossier zal worden gesloten en hij een nieuwe eigen verklaring zal moeten insturen. Eiser heeft met zijn brief van 1 december 2015 het rapport van de oogarts aan verweerder verzonden en aangegeven dat het onderzoek bij de internist op 10 februari 2016 zal plaatsvinden. Op 2 december 2015 is een verklaring van de oogarts ontvangen door verweerder.
3. Op 10 december 2019 heeft eiser een aanvraagformulier voor het verkrijgen van de verklaring van geschiktheid voor rijbewijsgroep 1 bij verweerder ingediend. Bij besluit van 7 februari 2020 is eiser door verweerder geschikt verklaard voor de duur van vijf jaar.
4. Eiser heeft op 21 februari 2020 verzocht om schadevergoeding voor de periode waarin hij niet heeft kunnen werken als taxichauffeur, omdat hij niet beschikte over een geldig rijbewijs. Bij besluit van 15 mei 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Op 1 juli 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 mei 2020. Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als een verzoek zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dit verzoek doorgezonden aan de rechtbank.
Wat vinden partijen?
5. Eiser voert aan dat verweerder naar aanleiding van de aanvraag op 9 september 2015 ten onrechte geen verklaring van geschiktheid heeft afgegeven voor rijbewijsgroep 1. Verweerder beschikte volgens eiser over voldoende informatie voor het beoordelen van de aanvraag voor rijbewijsgroep 1. Hierdoor is de geldigheidsduur van de verklaring van geschiktheid voor rijbewijsgroep 1 ten onrechte verlopen. Daarnaast voert eiser aan dat hij is misleid door de informatie op zijn rijbewijs. Op de voorkant van zijn rijbewijs was aangegeven dat zijn rijbewijs geldig was tot 18 juni 2020, terwijl op de achterzijde van zijn rijbewijs stond vermeld dat dit geldig was tot 1 maart 2016. Eiser betoogt verder dat hij niet door verweerder is gewaarschuwd voor het verlopen van de verklaring van geschiktheid waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld tijdig een aanvraag tot verlenging van de verklaring van geschiktheid in te dienen. Door dit nalaten van verweerder heeft eiser van 6 december 2019 tot en met 13 februari 2020 zijn werk als taxichauffeur niet kunnen verrichten en is er sprake van inkomstenderving van € 17.000,-.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatigheid en dat het verzoek om schadevergoeding daarom terecht is afgewezen. Eiser had moeten weten dat de verklaring van rijgeschiktheid was verlopen. Dat dit eiser bekend was, blijkt uit het feit dat hij in september 2015 een nieuwe aanvraag ter verkrijging van een verklaring van rijgeschiktheid heeft ingediend. Eiser heeft in 2015 echter niet de gevraagde informatie van de internist doorgestuurd waardoor verweerder niet heeft kunnen beslissen op de aanvraag voor het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroepen 1 en 2. Het was verweerder niet bekend dat eiser heeft afgezien van het verlengen van de verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroep 2. Dat de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid is verstreken, komt voor eigen risico en rekening van eiser. Verweerder is bovendien niet verantwoordelijk voor de gegevens vermeld op het rijbewijs, omdat verweerder geen rijbewijzen verstrekt. Tot slot stelt verweerder dat hij weliswaar niet tijdig op de aanvraag van 9 december 2019 heeft gereageerd en beslist, maar dit maakt nog niet dat er sprake is van een onrechtmatigheid die een grond oplevert voor het vergoeden van schade.

Waarover beslist de rechtbank?

7.1
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, omdat hij meent dat verweerder onrechtmatig (nalatig) heeft gehandeld door niet op zijn aanvraag in 2015 te beslissen, hem niet tijdig te laten weten dat de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid is verstreken en op zijn rijbewijs verschillende data te vermelden waardoor onduidelijkheid bij eiser is ontstaan over de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid.
7.2
De rechtbank beoordeelt of verweerder moet worden veroordeeld tot vergoeding van schade die eiser lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit, een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit, zoals bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Awb. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
7.3
Bij de beoordeling van het verzoek van eiser is een aantal wettelijke bepalingen en beleidsregels van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Gestelde schadeoorzaak: aanvraag verklaring rijgeschiktheid in 2015
8.1
Tussen partijen staat vast dat verweerder geen besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag op 9 september 2015. Ook staat tussen partijen vast dat de informatie van de internist niet door eiser is aangeleverd.
8.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder naar aanleiding van de aanvraag van 9 september 2015 ten onrechte geen verklaring van geschiktheid voor rijbewijsgroep 1 heeft afgegeven. Uit het door eiser ingevulde aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid van 9 september 2015 blijkt dat hij heeft verzocht om verlenging van de verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroepen 1 en 2 (rijbewijscategorieën B tot en met D). Verweerder heeft daarom verzocht om de medische informatie die nodig is voor het beoordelen van eisers geschiktheid voor genoemde rijbewijscategorieën, namelijk een rapport van een oogarts en het rapport van de internist. In verweerders brieven van 12 oktober 2015 is het belang van de rapporten van de oogarts en internist voor het beoordelen van eisers geschiktheid benadrukt. De informatie van de internist is niet ontvangen. Verweerder heeft daarom, nadat eiser in de brief van 3 november 2015 hierop is gewezen, het dossier van eiser gesloten. Dat eiser, zoals hij stelt, in 2015 telefonisch heeft aangegeven dat hij de verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroep 2 niet wilde verlengen, is naar het oordeel van de rechtbank niet door eiser aannemelijk gemaakt. Hij heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit dit blijkt. Voor eiser had dan ook duidelijk moeten zijn dat zijn aanvraag voor het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid niet verder werd behandeld. Voor zover eiser stelt dat verweerder de aanvraag van 9 september 2015 ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, wat hier ook van zij, overweegt de rechtbank dat eiser hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, beroep heeft ingesteld of anderszins heeft laten blijken het met de gang van zaken niet eens te zijn. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een onrechtmatigheid waarvoor verweerder aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Awb.
Gestelde schadeoorzaak: het verlopen van de geldigheidsduur
9. Eiser voert verder aan dat verweerder hem niet tijdig heeft laten weten dat de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid is verstreken en dat op zijn rijbewijs verschillende data stonden vermeld waardoor onduidelijkheid bij eiser is ontstaan over de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook dit betoog niet slagen. In het besluit van 17 februari 2011 staat de geldigheidsduur van de verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroepen 1 en 2 vermeld. Ook op de achterzijde van het rijbewijs van eiser stond vermeld dat de verklaring van rijgeschiktheid geldig was tot 1 maart 2016. Dat deze geldigheidsduur niet overeenkwam met de geldigheidsduur van het afgegeven rijbewijs kan niet aan verweerder worden toegerekend. Het rijbewijs is immers niet door verweerder maar door de burgemeester van de gemeente Albrandswaard afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat verweerder zelf verantwoordelijk is voor het tijdig verlengen van de verklaring van geschiktheid. De gevolgen van het niet tijdig verlengen van de verklaring zijn dan ook voor rekening en risico van eiser. Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen waarvoor verweerder aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en a tot en met c, van de Awb.
Besluitvorming naar aanleiding van de aanvraag in 2019
10.1
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen van verweerder naar aanleiding van de aanvraag van eiser van 9 december 2019 tot verkrijging van de verklaring van rijgeschiktheid voor rijbewijsgroep 1. Uit vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016L476) en de arresten van de Hoge Raad van 22 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7040) en 11 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX7579), volgt dat de enkele overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat erom of overschrijding van de beslistermijn in het licht van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid aanvaardbaar was en daarmee niet onzorgvuldig was jegens de betrokkenen.
10.2
Verweerder heeft eiser weliswaar niet binnen vier weken na de datum van zijn aanvraag verwezen naar een arts, zoals is bepaald in artikel 101, vierde lid, van het Reglement Rijbewijzen (Reglement), maar dit maakt nog niet dat de overschrijding van de beslistermijn onrechtmatig is. De beslistermijn van acht weken, zoals bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, van de Awb, liep af op 3 februari 2020. Op 6 februari 2020 zijn de bevindingen van de arts ontvangen en op 7 februari 2020 heeft verweerder een verklaring van geschiktheid afgegeven voor rijbewijsgroep 1. Het gaat dan ook om een zeer geringe overschrijding van vier dagen. Bovendien is de beslistermijn van acht weken een termijn van orde, dat wil zeggen een termijn waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat verweerder gelet op de bepalingen in het Reglement binnen 16 weken na de datum van de aanvraag de registratie van de verklaring van geschiktheid dient op te nemen in het rijbewijzenregister. Deze termijn verliep op 30 maart 2020. Verweerder heeft hiermee ruim binnen de gestelde termijn in het Reglement gehandeld. Tot slot was de verklaring van geschiktheid al sinds 2016 verlopen. Eiser had hiermee bekend behoren te zijn, nu de geldigheidsduur van de verklaring van geschiktheid voor het besturen van onder meer personenauto’s stond vermeld in het besluit van 17 februari 2011 en in zijn rijbewijs. Nu eiser pas op 9 december 2019 een aanvraag voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid heeft ingediend, komt het voor zijn risico dat hij tijdens de behandeling van de aanvraag zijn beroep als taxichauffeur niet heeft kunnen uitoefenen.
Conclusie
11. De rechtbank oordeelt dat van een onrechtmatigheid geen sprake is, zodat geen recht bestaat op vergoeding van de gederfde inkomsten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.T.F. Chocolaad- de Bos, rechter, in aanwezigheid van A.M.F. Overvoorde, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juli 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage:

Wat zijn de relevante regels?

In artikel 8:88 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit (a), een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit (b), het niet tijdig nemen van een besluit (c) en een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in 8:2 eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden belanghebbende zijn (d).
In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
In artikel 4:14, derde lid, van de Awb is bepaald dat als, bij het ontbreken van een wettelijke beslistermijn geen beschikking binnen acht weken kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit binnen de termijn aan aanvrager mededeelt en een redelijke termijn noemt binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In artikel 101, eerste lid en onder a, van het Reglement rijbewijzen (Reglement) is bepaald dat verweerder bevoegd is te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een door verweerder aangewezen arts of deskundige als de eigen verklaring daartoe aanleiding geeft. In artikel 101, vierde lid, van het Reglement is bepaald dat een dergelijke vordering zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de eigen verklaring wordt gedaan.
In artikel 102, eerste lid, van het Reglement is bepaald dat de aangewezen arts zo spoedig mogelijk maar binnen acht weken na aanvang van de keuring schriftelijk aan verweerder mededeelt voor welke rijbewijscategorie de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid.
Uit artikel 103, eerste lid en onder a en b, van het Reglement rijbewijzen volgt dat verweerder een verklaring van geschiktheid registreert in het rijbewijzenregister voor de aanvrager die naar het oordeel van verweerder voldoet aan de vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijk en geestelijke gezondheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft. De registratie vindt zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de eigen bevindingen van de arts of deskundige of de eigen verklaring.