ECLI:NL:RBROT:2021:6830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/542
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor onbedwelmd slachten van runderen niet bestemd voor rituele slacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een slachterij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg twee boetes opgelegd van in totaal € 5.000,- wegens overtredingen van de Wet dieren. De overtredingen betroffen het onbedwelmd slachten van runderen die niet bestemd waren voor rituele slacht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister dat het bezwaar tegen de boetes ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat eiseres de overtredingen had begaan, onderbouwd door een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank concludeerde dat de boetes terecht waren opgelegd, maar dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Daarom werden de boetes verlaagd tot € 4.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister en de Staat der Nederlanden elk € 177,- aan griffierecht en € 48,02 aan proceskosten aan eiseres moeten vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres twee boetes opgelegd van in totaal € 5.000,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Deze zaak is tegelijk behandeld met de zaken ROT 19/6423, ROT 20/535 en ROT 20/539. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook de echtgenote van de gemachtigde, [naam] , was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres twee boetes opgelegd van elk € 2.500,- voor de volgende twee beboetbare feiten.
1.1
Beboetbaar feit 1: “Runderen werden niet uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij de dieren de dood is ingetreden. De uitzondering, dat dieren geslacht worden volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten zoals genoemd in artikel 4, lid 4 van de Verordening 1099/2009, is hierbij niet van toepassing.”
Volgens verweerder heeft eiseres hiermee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8, van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.2.
Beboetbaar feit 2: “De bedrijfsexploitant heeft geen standaardwerkwijze opgesteld om te waarborgen dat het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden.”
Volgens verweerder heeft eiseres hiermee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8, van de Regeling houders van dieren, en met artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 19 mei 2017 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport over zijn bevindingen op 21 april 2017 onder meer het volgende.

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de slachthal van [eiseres]
Ik zag daar dat de runderen met de I&R-nummers NL 528602108, NL 881705847,BE 026096681, NL 744423819 en NL 484736464 werden gedood middels halssnede zonder voorafgaande bedwelming.
Dieren mogen alleen na voorafgaande bedwelming gedood worden, uitgezonderd dieren bestemd voor de rituele slacht.
Mij is bekend dat deze runderen werden geslacht in opdracht van een slager. Deze informatie heb ik opgevraagd bij de exploitant en werd mij aangeboden in het "aanvoeroverzicht" (zie bijlage aanvoeroverzicht).
Het gaat om de volgende slagers:
• [naam] te [plaats] ;
• [naam] te [plaats] en
• [naam] te [plaats] .
Ik heb deze slagers opgebeld en gevraagd of het hen bekend was dat de runderen onbedwelmd zijn geslacht en of dat de bedoeling was, met andere woorden of het vlees van deze dieren bestemd was voor een religieuze doelgroep. Zij verklaarden allen vervolgens dat het vlees niet bestemd was voor een religieuze doelgroep en dat zij niet hadden verzocht om deze dieren onbedwelmd ritueel te laten slachten.
Ik concludeerde hieruit dat de dieren niet geslacht behoefden te worden volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten en dus uitsluitend gedood hadden mogen worden nadat de dieren waren bedwelmd. De pijn en het lijden als gevolg van het onbedwelmd aansnijden had vermeden moeten worden en deze pijn en dit lijden had de dieren bespaard moeten worden.
Ik heb vervolgens bij de exploitant de meest recente standaardwerkwijzen (SWW) van het bedrijf opgevraagd. In de SWW moet zijn beschreven hoe de bedrijfsexploitant ervoor zorgt dat de dieren elke vorm van vermijdbare pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Ik stelde vast dat in de SWW niet is beschreven hoe de scheiding wordt gemaakt tussen dieren die bedwelmd dan wel onbedwelmd ritueel geslacht worden, (zie bijlage SWW V1R5 en V1R1).
Ik zag eveneens dat 4 van de karkassen van de 5 desbetreffende runderen in de koelcel na de officiële keuring geen enkel kenmerk hadden dat te herleiden was naar een onbedwelmde slacht. De 4 karkassen waren alleen gemerkt met het officiële goedkeuringsstempel. De etiketten op de karkassen bevatten ook geen informatie over de slachtwijze (zie foto's 1 t/m 4). Het vijfde karkas heb ik niet gecontroleerd.
De gangbare markering van onbedwelmde slacht in het slachthuis [eiseres] is een zgn. 'halal' stempel. Deze stempel ontbrak bij de gecontroleerde 4 runderen in de koelcel.
Op 19 mei 2017 heb ik de bedrijfsexploitant, [naam] gezegd dat ik hem een paar vragen wilde stellen over de onbedwelmde slacht van runderen op 21-04-2017. Ik heb hem erop gewezen dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Hij verklaarde mij direct, nog voor het stellen van de vragen: "Ik ga daar geen antwoord op geven".
Door gebruik te maken van zijn zwijgrecht gaf [naam] geen mogelijkheid om duidelijkheid te krijgen over de volgende vragen:
Kunt u stukken overleggen waaruit blijkt dat de betrokken runderen bestemd waren voor onbedwelmde rituele slacht?
Als onbedwelmd ritueel slachten gebeurt in opdracht van een afnemer: op welke wijze/in welke vorm wordt deze opdracht dan gegeven?
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Verordening (EG) nr. 1099/2009:
Artikel 3, lid 1, bij het doden en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard;
Artikel 4, lid 1, in samenhang met artikel 4, lid 4, dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke voorschriften zoals beschreven in bijlage I, tenzij dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten;
Artikel 6, lid 1, bedrijfsexploitanten plannen vooraf het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig de standaardwerkwijzen;
Artikel 6, lid 2, bedrijfsexploitanten stellen dienovereenkomstig standaardwerkwijzen op en voeren die uit om te waarborgen dat het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, plaatsvinden.
3. Eiseres voert aan dat zij een erkenning heeft om ritueel te slachten en dat nergens staat dat zij eerst met de toezichthouder moet overleggen welke dieren bestemd zijn voor rituele slacht. De toezichthoudend dierenarts (die tegen rituele slacht is) heeft zonder overleg met eiseres, de klanten van eiseres gebeld over de slachtwijze en treedt daarmee buiten zijn functie. De toezichthouder moet alleen kijken of het onbedwelmd slachten op een juiste manier gebeurt. Deze toezichthouder is vooringenomen. Bij eiseres wordt 90 procent van de dieren ritueel geslacht en er hoeft niet in een schriftelijke werkwijze beschreven te staan welke dieren dit zijn. Bovendien zijn soms alleen bepaalde onderdelen voor de halalmarkt bestemd en wordt om die reden een rund ritueel geslacht.
Daarnaast kan het rapport van bevindingen niet dienen als bewijs van de overtredingen. Er zijn geen foto’s bijgevoegd die de beschreven constateringen bevestigen. Eiseres verwijst naar een aantal uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) waarin bij het rapport gevoegde foto’s door het CBb zijn beoordeeld. Nu een gedetailleerde omschrijving en foto’s ontbreken kan de overtreding niet worden bewezen. Daarnaast is het boetebesluit uitsluitend gebaseerd op één verklaring van een anoniem gebleven opsporingsambtenaar. De identiteit van de opsteller van het rapport kan niet worden vastgesteld en of het op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt kan niet worden geverifieerd. Voorts wijst eiseres op de uitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:4363) waaruit volgt dat één getuigenverklaring onvoldoende is voor het opleggen van een boete. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, de boete had moeten matigen. Verweerder heeft niet onderzocht of de boete evenredig is aan de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Bovendien is van enig risico voor de volksgezondheid, diergezondheid of dierenwelzijn geen sprake geweest, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Verder mag een bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in de uitspraak van 10 april 2018, ECLI:NL:CBB:147, in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen voldoende duidelijk omschreven welke constateringen de toezichthoudend dierenarts heeft gedaan. In het rapport staat onder meer dat de toezichthouder zag dat dieren onbedwelmd werden geslacht en dat uit telefonisch contact met de opdrachtgevers bleek dat het vlees niet bestemd was voor rituele slacht. Met het contacteren van de slagers is de toezichthouder niet buiten zijn bevoegdheden getreden; de toezichthouder heeft naar aanleiding van wat hij in de slachterij zag nader onderzoek ingesteld en in dat kader inlichtingen ingewonnen bij klanten van eiseres. Dit valt binnen het kader van de functie waarvoor deze toezichthouder bij de NVWA is aangesteld, namelijk toezicht houden op de naleving van de voorschriften met betrekking tot onder meer het dierenwelzijn. Voorts heeft eiseres in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van vooringenomenheid bij het opstellen van dit rapport door deze toezichthouder. Daar komt bij dat eiseres de feitelijke bevindingen in het rapport ook niet betwist. Ook de omstandigheid dat de naam van de toezichthouder niet in het rapport van bevindingen is vermeld biedt geen reden voor twijfel aan de inhoud ervan of de bevoegdheid van de toezichthouder. In het rapport is namelijk wel het toezichthoudernummer opgenomen en aan de hand daarvan kan worden achterhaald welke persoon het rapport heeft opgesteld. Overigens moet eiseres, gezien haar beroepsgronden over deze toezichthouder wel duidelijk zijn welke persoon dit is. Bovendien blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder ook nog telefonisch contact heeft gehad met de gemachtigde van eiseres over zijn bevindingen. Nu naar het oordeel van de rechtbank de inhoud van het rapport voldoende duidelijkheid geeft over de bevindingen van de toezichthouder en eiseres deze bevindingen ook niet gemotiveerd heeft betwist, is een nadere onderbouwing met foto’s niet nodig. Uit de door eiseres aangehaalde uitspraken van het CBb noch uit andere jurisprudentie van het CBb kan worden afgeleid dat een rapport van een toezichthouder vergezeld moet zijn van foto’s om van de juistheid van de bevindingen uit te kunnen gaan. Ook de stelling van eiseres dat geen boete kan worden opgelegd op basis van een verklaring van één toezichthouder slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een door een toezichthouder opgesteld rapport van bevindingen. Er is geen wettelijk voorschrift waaruit volgt dat een rapport door tenminste twee toezichthouders moet worden opgesteld. Daarnaast is in dit geval geen sprake van een getuigenverklaring (zoals het geval was in de door eiseres genoemde uitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2018), maar van een rapport opgesteld door een officieel door de NVWA aangestelde toezichthouder.
5.1.
Beboetbaar feit 1 ziet op de constatering van de toezichthouder dat 5 runderen werden gedood met een halssnede zonder voorafgaande bedwelming
.Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat deze runderen niet bestemd waren voor de rituele slacht. Uit het rapport van bevindingen volgt namelijk dat de slagers in opdracht waarvan het vlees werd geslacht, hebben verklaard dat het vlees niet bestemd was voor rituele slacht en dat zij niet om onbedwelmde slacht hadden verzocht. Daarnaast zag de toezichthouder blijkens het rapport op de vier gecontroleerde karkassen geen enkel kenmerk dat te herleiden was naar een onbedwelmde slacht (bijvoorbeeld een ‘halal’ stempel). Eiseres heeft de verklaring van de slagers en het ontbreken van kenmerken ook niet betwist. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat onderdelen van het karkas wel als halal zouden zijn verkocht. De in bezwaar overgelegde pakbonnen zien op in 2018 geslachte runderen en hebben dus geen betrekking op de in het rapport genoemde vijf runderen. Aldus staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat eiseres runderen heeft gedood zonder voorafgaande bedwelming terwijl deze runderen niet bestemd waren voor de rituele slacht.
5.2.
Dat eiseres een erkenning heeft om ritueel te slachten betekent niet dat de keuze om een dier onbedwelmd te slachten ook aan haar is. In artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 staat dat dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd. Dat is de algemene regel. De enige uitzondering daarop is opgenomen in het vierde lid van artikel 4 waarin staat dat het eerste lid (het doden na bedwelming) niet van toepassing is als dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten. Dus alleen bij een rituele slacht hoeven dieren niet te zijn bedwelmd. Daarnaast staat in artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 dat bij het doden van dieren ervoor moet worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Door bedwelming wordt het bewustzijn en de gevoeligheid van het dier uitgeschakeld voordat het wordt geslacht. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het aanbrengen van een halssnede bij een onbedwelmd dier meer pijn, spanning of lijden teweeg brengt dan het doden van dit dier als het bedwelmd is. Als een dier ritueel moet worden geslacht kan dit niet worden vermeden. Dit is echter anders als er geen noodzaak is om het dier ritueel en/of onbedwelmd te slachten. Dan had die toegevoegde pijn, spanning of lijden het dier kunnen worden bespaard door het eerste te bedwelmen voor de slacht. Kortom, uit artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste en vierde lid, van Verordening 1099/2009, in samenhang gelezen, moet worden afgeleid dat dieren alleen onbedwelmd mogen worden geslacht als dit noodzakelijk is, namelijk als het dier bestemd is voor de rituele slacht.
5.3.
Zoals hiervoor is overwogen staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiseres runderen onbedwelmd heeft geslacht terwijl dit niet noodzakelijk was omdat de dieren niet bestemd waren voor rituele slacht. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres daarmee artikel 4, eerste en vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Verordening heeft overtreden. Het beboetbare feit 1 is dus terecht vastgesteld.
6. Het beboetbare feit 2 ziet op de Standaard Werkwijze (SWW) van eiseres. De toezichthouder constateert dat in de SWW van eiseres niet is beschreven hoe de scheiding wordt gemaakt tussen dieren die bedwelmd dan wel onbedwelmd ritueel geslacht worden. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat dit niet in haar SWW is opgenomen. In artikel 6, tweede lid, van Verordening 1099/2009 staat onder andere dat bedrijfsexploitanten standaardwerkwijzen opstellen om te waarborgen dat het doden van dieren overeenkomstig artikel 3, eerste lid, plaatsvindt. Dat betekent dat slachterijen standaardwerkwijzen moeten opstellen om te waarborgen dat dieren vermijdbare pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Zoals hiervoor is overwogen wordt een dier vermijdbare pijn, spanning of lijden toegebracht als het onnodig onbedwelmd wordt geslacht. Het is dus van belang dat een slachterij een procedure heeft waarbij wordt bepaald welk dier ritueel moet worden geslacht en dat dit ook voor iedereen in de slachterij duidelijk is, zodat kan worden voorkomen dat dieren onnodig onbedwelmd worden geslacht. Vast staat dat eiseres een dergelijke standaardwerkwijze niet
heeft opgesteld. Ook overigens is niet duidelijk geworden op welke wijze eiseres een scheiding aanbrengt tussen dieren voor de bedwelmde en de onbedwelmde slacht en hoe een vooraf gekozen slachtmethode kenbaar is voor het slachtpersoneel. Het ontbreken van een standaardwerkwijze op dit punt kan ertoe leiden dat een dier onnodig onbedwelmd wordt geslacht, zoals in dit geval ook is gebeurd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook het beboetbare feit 2 terecht vastgesteld.
7. Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres beide overtredingen heeft begaan was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 1099/2009 gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder de boetebedragen had moeten matigen. Verweerder heeft ook terecht geen aanleiding gezien om de boetes te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Zoals hiervoor is overwogen is door het onnodig onbedwelmd slachten de dieren vermijdbare pijn, spanning of lijden toegebracht. En het ontbreken van een SWW ten aanzien van de scheiding van dieren bestemd voor de bedwelmde slacht betekent een extra risico dat dieren onnodig onbedwelmd worden geslacht. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat de risico’s of gevolgen van de overtredingen voor het dierenwelzijn in dit geval gering zijn of ontbreken. Verweerder heeft dus terecht de twee boetes van in totaal € 5.000,- opgelegd.
8. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het allemaal lang geduurd heeft. De rechtbank vat dit op als een beroep op de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500.
8.2.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 12 december 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met een jaar en ruim zeven maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de twee boetes te matigen met 20 % tot een bedrag van elk € 2.000,-, dus in totaal € 4.000,-.
9. Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de boetes heeft opgelegd, maar dat de boetebedragen worden verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank de boetes verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit herroepen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank stelt zelf het boetebedrag vast op in totaal € 4.000,-.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan verweerder als aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal dan ook zowel verweerder als de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden, elk voor de helft (zie ook ECLI:NL:HR:2016:252).
11. Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 354,-. Daarvan dient verweerder € 177,- te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) eenzelfde bedrag.
12. Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast
.Op grond van het Bpb wordt voor de reiskosten een bedrag toegekend dat gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse. Gelet hierop stelt de rechtbank de te vergoeden reiskosten van de directeur van eiseres conform opgave vast op € 38,10. Ook heeft eiseres een bedrag van € 55,80 aan verschotten opgegeven. Volgens eiseres ziet dit op de kosten van het aangetekend versturen, papier, postzegels en enveloppen. Dergelijke kosten worden op grond van het Bpb echter niet vergoed. Daarnaast heeft eiseres gevraagd om vergoeding van verletkosten voor het bijwonen van de zitting door de gemachtigde, de directeur van eiseres. Eiseres heeft een bedrag van € 360,- opgegeven voor zes uren. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat dit betrekking heeft op de behandeling van al haar beroepen tezamen op de zitting van 9 juni 2021. Eiseres heeft een loonspecificatie van de gemachtigde overgelegd en daarop staat een uurloon van afgerond € 50,-. Gelet op de reistijd van de gemachtigde en de duur van de gezamenlijke behandeling van de beroepen van eiseres inzake de Wet dieren vindt de rechtbank een vergoeding voor vijf uren redelijk. De toe te kennen verletkosten voor die beroepen van eiseres tezamen zijn dan € 250,-. In totaal moet dus voor het bijwonen van de zitting door de gemachtigde van eiseres een bedrag van € 288,10 (reiskosten en verletkosten) worden vergoed. Het gaat hier om een gezamenlijk behandeling van meerdere beroepen en de rechtbank zal dit bedrag dan ook evenredig verdelen over de drie beroepen van eiseres die op dezelfde zitting zijn behandeld en gegrond zijn verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Dat betekent dat in ROT 19/6423, ROT 20/535 en ROT 20/542 een bedrag van € 96,04 per beroep aan eiseres wordt vergoed. Omdat in dit beroep de overschrijding van de redelijke termijn zowel verweerder als de rechtbank is aan te rekenen dienen verweerder en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) ieder de helft daarvan te vergoeden, dus € 48,02.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • stelt het boetebedrag vast op in totaal € 4.000,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres € 177,- aan griffierecht vergoedt;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres € 177,- aan griffierecht vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 48,02;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 48,02.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 juli 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.