2.6In de Arbocatalogus Binnenvaart, onderdeel Verdrinkingsgevaar is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“Bij het werk aan boord van een schip, zowel varend of afgemeerd, is altijd het risico van te water raken aanwezig. De omstandigheden bepalen hoe groot dit risico is. Belangrijke omstandigheden die het te water raken kunnen beïnvloeden zijn:
•Het weer, regen, sneeuw, harde wind.
•Scheepsbewegingen (denk aan ruim water en slingerend schip).
•Toestand van het dek, gladheid, obstakels.
•Goede toegang tot het schip.
•Situaties op haventerreinen, onvoldoende verlichting, struikel objecten en slechte bestrating langs de waterkant.
Uit recente onderzoeken van onder andere de Arbeidsinspectie blijkt dat te water raken het grootste arbeidsrisico in de binnenscheepvaart is, gevolgd door het werken op hoogte en werken met arbeidsmiddelen. (…)
De werkgever is hierbij verantwoordelijk voor optimale arbeidsomstandigheden, het verstrekken van voorlichting aan de werknemers en het treffen van specifieke maatregelen om risico’s weg te nemen of te beperken.
Een belangrijk artikel uit het Binnenvaartpolitiereglement en Rijnvaartpolitiereglement is “goed zeemanschap” (…). Hierin staat onder andere dat de werkgever, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften, alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goed zeemanschap en de omstandigheden nodig zijn om gevaarlijke situaties te voorkomen. Daarbij is het belangrijk dat in eerste instantie moet worden voorkomen dat opvarenden over boord vallen.
Daarbij moet u op het volgende letten:
•De weersomstandigheden
•De manoeuvreermogelijkheden van het schip en andere schepen.
•De stabiliteitstoestand van het schip.
•De omstandigheden en de bijzonderheden van het vaarwater.
•Het geven van instructies aan de werknemers over het juiste gebruik van een valbeveiliging en reddingsvesten. (…)
Op arbeidsplaatsen waar gevaar voor verdrinking bestaat, moet dit gevaar zoveel mogelijk worden voorkomen en zijn doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op een goed zichtbare plaats beschikbaar. De Arbowetgeving beschouwt een schip als een arbeidsplaats. Als gevolg daarvan is bijvoorbeeld een loopplank een toegangsmiddel tot een arbeidsplaats.
De werkgever is verantwoordelijk voor optimale arbeidsomstandigheden, het verstrekken van voorlichting aan de werknemers en het treffen van specifieke maatregelen om risico’s weg te nemen of te beperken. Het overboord raken moet op grond van artikel 3 van de Arbowet zo veel - in alle redelijkheid - als mogelijk is worden voorkomen. Dit kan door de volgende maatregelen te nemen:
•Als het schip daartoe de mogelijkheid biedt een railing te plaatsen.
•Zorg voor een net en opgeruimd dek.
•Zorg voor, indien nodig, doelmatige verlichting.
•Zorg voor een extra man aan dek ter assistentie van de werkzaamheden en voor aanwijzingen of alarmering naar diegene die het roer bedient.
•Indien mogelijk een staaldraad over luik of langs de den van stuurhuis naar voorschip spannen, waaraan men zich bij werkzaamheden aan dek kan vastmaken (denk aan een doelmatig veiligheidsharnas).
•Organisatorische maatregelen zoals niet lopen over onbekende, slecht verlichte kades of haventerreinen. Neem een lamp mee.
•Eén hand voor jezelf en één voor het schip
•Ook al is de kortste weg naar de poort van een haventerrein langs de kade, vermijd lopen langs de waterkant.
•Plaats altijd een doelmatige loopplank. Vermijd klim- en klauterpartijen om aan de wal te komen. Is het absoluut technisch onmogelijk om een loopplank te plaatsen of veilig te gebruiken, bijvoorbeeld als het schip laag onder de kade ligt, zorg dan dat het alternatieve toegangsmiddel (bijvoorbeeld een ladder) minimaal dezelfde veiligheid waarborgt als een normale loopplank.
•Laat op ruim water (bijvoorbeeld het IJsselmeer) in het donker bij voorkeur geen werkzaamheden aan dek uitvoeren. Een drenkeling terugvinden in roerig water in het donker is uiterst moeilijk.