ECLI:NL:RBROT:2021:8043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/586902 / HA ZA 19-1113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid borgstellers voor terugbetaling geldlening en vordering voortvloeiend uit overeenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de aansprakelijkheid van borgstellers voor de terugbetaling van een geldlening centraal. De eiseres, WM Works Accountancy & Advies B.V., had een geldlening verstrekt aan een maatschap, die haar verplichtingen niet nakwam. De rechtbank oordeelde dat de borgstellers, die zich bij de overeenkomst van 8 mei 2015 hadden verbonden, hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling van het resterende bedrag van de lening. De rechtbank stelde vast dat het restant van de lening, inclusief rente, € 60.467,98 bedroeg, en dat de borgstellers Loro Viking B.V., Monte Rosa B.V., Orikus B.V. en Bluebells B.V. hoofdelijk moesten betalen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 1 januari 2021.

Daarnaast werd er een vordering behandeld die voortvloeide uit een eerdere partnerovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat alleen de maten die op 15 augustus 2005 deel uitmaakten van de maatschap konden worden aangesproken voor de goodwillvergoeding. Loro Viking werd veroordeeld tot betaling van een deel van de wettelijke rente en proceskosten, in totaal € 3.158,38, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2021. De proceskosten in conventie werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. In reconventie werd een verklaring voor recht afgegeven dat WM Works over de goodwillvergoeding geen hogere rente kon executeren dan de wettelijke rente.

Het vonnis werd uitgesproken op 21 juli 2021 door mr. C. Bouwman en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586902 / HA ZA 19-1113
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WM WORKS ACCOUNTANCY & ADVIES B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J. Dekker te Lisse,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LORO VIKING B.V.,
gevestigd te Hengelo (Gelderland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTE ROSA B.V.,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORIKUS B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUEBELLS B.V.,
gevestigd te Gendringen,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VRIJHEID APELDOORN B.V.,
gevestigd te Hengelo,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
6. de maatschap
LODDER & CO ACCOUNTANTS & ADVISEURS,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage.
Eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie wordt nog steeds WM Works genoemd. Gedaagden in conventie, eiseressen in voorwaardelijke reconventie sub 1 tot en met 3 blijven aangeduid als respectievelijk Loro Viking, Monte Rosa en Orikus. Gedaagde sub 4 wordt nog steeds Bluebells genoemd. Gedaagde sub 5 wordt Vrijheid Apeldoorn genoemd. Gedaagde in conventie, tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 6 wordt “de maatschap” genoemd. Als eiseressen in reconventie tezamen bedoeld worden, worden zij als zodanig aangeduid.

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte na tussenvonnis van WM Works, met producties;
  • de antwoordakte van eiseressen in reconventie, met één productie;
  • de akte uitlaten productie van WM Works.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie
De vordering gegrond op de overeenkomst van 8 mei 2015
2.1.
In het tussenvonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de bij het arrest van 17 februari 2015 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelde maatschap het bedrag dat zij ingevolge dat arrest verschuldigd is aan WM Works, van WM Works heeft geleend en daarmee WM Works heeft voldaan. Dat betekent dat vervolgens resteert de verplichting tot terugbetaling van het in die geldleningsovereenkomst van 8 mei 2015 betrokken bedrag door die maatschap. (r.o. 5.7).
2.2.
Geoordeeld is voorts dat WM Works de rechtspersonen die zich bij de overeenkomst van 8 mei 2015 borg hebben gesteld hoofdelijk kan aanspreken tot betaling van het resterende bedrag van de geldlening, nu vast staat dat de maatschap in 2016 haar betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst van 8 mei 2015 niet meer is nagekomen.
2.3.
Omdat op basis van de door partijen verstrekte informatie niet duidelijk was wat de hoogte van het restant van de geldlening, rekening houdend met de reeds verschenen rente ex artikel 5 van de overeenkomst van geldlening en de verrichte betalingen is, is de zaak verwezen naar de rol zodat eerst WM Works en daarna Loro Viking, Monte Rosa en Orikus zich daarover zouden uitlaten en tevens opdat partijen de cijfermatige uitwerking in onderling overleg zouden kunnen vaststellen en door procederen wellicht niet noodzakelijk zou zijn.
2.4.
Volgens WM Works is het restant van de geldlening inclusief rente per 31 december 2020 € 60.467,98. Volgens Loro Viking, Monte Rosa en Orikus gaat het om een bedrag van € 50.780,84. Uit de door beide partijen overgelegde berekeningen begrijpt de rechtbank dat dit verschil zich laat verklaren door een Loro Viking, Monte Rosa en Orikus op het op grond van de leningsovereenkomst verschuldigde bedrag in mindering gebracht bedrag van € 9.237,60, zijnde de proceskosten die de Hoge Raad bij arrest van 18 november 2016 aan de maatschap heeft toegewezen in cassatie op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2015. Loro Viking, Monte Rosa en Orikus hebben niet onderbouwd waarom dat bedrag verrekend kon worden met het verschuldigde op grond van de leningsovereenkomst. Dat mocht wel van hen worden verwacht, temeer nu artikel 2.2 van de overeenkomst van 8 mei 2015 verrekening uitsluit. Bij gebreke van die onderbouwing wordt uitgegaan van de juistheid van de berekening van WM Works op dit punt.
2.5.
Dat betekent dat de maten die zich als borg hebben verbonden bij de overeenkomst van 8 mei 2015, te weten Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells (tegen wie verstek is verleend) hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 60.467,98. Daarover zal, zoals gevorderd door WM Works, de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen met ingang van 1 januari 2021. De procedure tegen Vrijheid Arnhem is vanwege haar faillissement geschorst. Zij wordt dus niet in de veroordeling betrokken.
De vordering gegrond op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019
2.6.
In het tussenvonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank beslist dat WM Works in dit kader uitsluitend de (rechts)personen kan aanspreken die maat waren op het moment dat de partnerovereenkomst waaruit de vordering van WM Works tot betaling van de goodwillvergoeding voortvloeit is gesloten, te weten op 15 augustus 2005. Anders dan WM Works bepleit gaat het ingevolge die beslissing van de rechtbank hier niet om de maten die bij het eindigen van de partnerovereenkomst op 31 juli 2008 maat waren. De vordering betreft (de wettelijke rente over) de goodwillvergoeding. Die vordering vloeit voort uit de exitregeling opgenomen in de partnerovereenkomst gesloten op 15 augustus 2005. Het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015 dat wordt besproken in de door WM Works aangehaalde passage uit Asser 7VII (NL:HR:2015:588, NJ 2015/241 (Carlande)) ziet op de v.o.f. Hetgeen voor de vennoten van de v.o.f. geldt, geldt niet zonder meer ook voor de maten van een maatschap. Gelet op hetgeen hierover in deze procedure reeds is beslist, zal de rechtbank hier niet nader op ingaan.
2.7.
De maten die maat waren op 15 augustus 2005 kunnen voor gelijke delen worden aangesproken door WM Works. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol opdat partijen zich er ook over zouden uitlaten hoeveel maten de maatschap telde op dat moment en waar een en ander cijfermatig toe leidt.
2.8.
Volgens de opgave van WM Works was op 15 augustus 2005 sprake van zes maten, waaronder Loro Viking en Vrijheid Apeldoorn. Tegen deze laatste is de procedure geschorst. De andere entiteiten die op 15 augustus 2005 maat waren van de maatschap zijn niet in deze procedure betrokken. Orikus en Bluebells waren op 15 augustus 2005 (nog) geen maat van de maatschap. Eiseressen in reconventie hebben het een en ander niet betwist. Dat betekent dat uitsluitend Loro Viking wordt veroordeeld tot betaling van één zesde deel van de wettelijke rente over de goodwillvergoeding en de proceskosten als toegewezen bij het arrest van 5 februari 2019 van het Gerechtshof ´s-Hertogenbosch.
2.9.
Volgens WM Works gaat het om € 1.704,01 aan wettelijke rente over de goodwillvergoeding en om € 17.246,14 aan proceskosten, beide inclusief wettelijke rente ex artikel 6:119 BW berekend tot en met 31 december 2020.
2.10.
Begrijpt de rechtbank WM Works goed dan ziet het bedrag van € 1.704,01 op het verschil tussen de in het bedrag van de geldleningsovereenkomst van 8 mei 2015 groot € 246.322,14 begrepen contractuele rente over de goodwillvergoeding (de rente op staatsleningen met een looptijd van vijf jaar plus 1,5%) en de (hogere) wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover. Die berekening komt de rechtbank juist voor. Loro Viking, Monte Rosa en Orikus hebben aangevoerd dat de rente over de goodwillvergoeding reeds begrepen is in het bedrag dat nog verschuldigd is op grond van de overeenkomst van geldlening van 8 mei 2015 (besproken onder het vorige kopje van dit vonnis). Dat volgt de rechtbank niet. Uit de berekening van WM Works van het restant van de geldlening (productie 21, derde en vierde blad) volgt dat zij is uitgegaan van eerdergenoemd bedrag van € 246.322,14, waarna is gerekend met de in de geldleningsovereenkomst overeengekomen rente van 4% per jaar, rekening houdend met de aflossingen die zijn gedaan. Niet in te zien valt dat hetgeen méér verschuldigd is aan wettelijke rente over de goodwillvergoeding daarin begrepen is. Loro Viking zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van één zesde deel van € 1.704,01, neerkomend op € 284,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2021.
2.11.
Volgens WM Works bedragen de proceskosten waartoe de maten per 15 augustus 2005 veroordeeld kunnen worden voor gelijke delen € 17.246,14 inclusief wettelijke rente berekend tot en met 31 december 2020. Volgens Loro Viking, Monte Rosa en Orikus gaat het om € 22.189,41. Nu WM Works kennelijk aanspraak maakt op een lager bedrag, zal daarvan worden uitgegaan. Dat betekent dat Loro Viking zal worden veroordeeld tot betaling van één zesde deel van € 17.246,14, neerkomend op € 2.874,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2021.
2.12.
Loro Viking zal dus worden veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.158,38 (€ 284,02 + € 2.874,36), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2021.
De kosten van het geding
2.13.
Nu partijen over en weer ten dele in ongelijk zijn gesteld en van de gevorderde bedragen het grootste deel wordt afgewezen, zullen de proceskosten in conventie inclusief de beslagkosten worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
2.14.
Uitsluitend de vordering tot verklaring voor recht dat WM Works over het bedrag van € 192.000,- (de goodwillvergoeding) geen hogere rente kan executeren dan de door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch toegewezen rente (zijnde niet de wettelijke handelsrente) is toewijsbaar, zo is reeds beslist in het tussenvonnis van 9 december 2020. Deze verklaring voor recht zal worden afgegeven op de wijze als in de beslissing vermeld.
2.15.
De overige vorderingen zullen worden afgewezen, met veroordeling van eiseressen in reconventie in de proceskosten. Dat komt neer op een bedrag van € 563,- aan salaris voor de advocaat van WM Works (0,5 x 2 punten van liquidatietarief II ad € 563,- per punt).

3..De beslissing

De rechtbank,
In conventie
3.1.
veroordeelt Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells hoofdelijk tot betaling aan WM Works van € 60.467,98, vermeerderd de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Loro Viking tot betaling aan WM Works van € 3.158,38, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
3.5.
verklaart voor recht dat WM Works over € 192.000,-, zijnde de goodwillvergoeding, geen hogere rente kan executeren dan de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, niet zijnde de wettelijke handelsrente;
3.6.
veroordeelt eiseressen in reconventie in de aan de zijde van WM Works gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 563,- aan salaris voor de advocaat van WM Works, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis wordt gewezen, vermeerderd met de nakosten, conform de vordering begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eiseressen in reconventie niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling onder 3.6 uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en in reconventie
3.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rolrechter op 21 juli 2021.
[1861/1729]