ECLI:NL:RBROT:2021:9048
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Vaststelling WOZ-waarde appartement en de invloed van VvE-reserves en dienstwoning op de waardebepaling
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement in Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P. van Hattem, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die de WOZ-waarde voor de belastingjaren 2019 en 2020 had vastgesteld op respectievelijk € 331.000,- en € 371.000,-. Eiser betwistte deze waarderingen en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, met name omdat de vergelijkingsobjecten uitzicht op de Maas hadden, wat de waarde van zijn appartement negatief beïnvloedde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft onderbouwd met een taxatierapport en verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten, zoals de ligging en het uitzicht. Eiser voerde ook aan dat de WOZ-waarde geen rekening hield met zijn aandeel in het reservefonds van de VvE en het aandeel in een gemeenschappelijke dienstwoning. De rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde van een appartement geen rekening houdt met het aandeel in het reservefonds van de VvE en dat de aanwezigheid van een dienstwoning niet leidde tot een correctie van de WOZ-waarde.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.