ECLI:NL:RBROT:2021:9246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
C/10/578164 / HA ZA 19-651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van vordering in renvooi met betrekking tot schade aan lading door aanvaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een renvooiprocedure in verband met een beperking van aansprakelijkheid na een aanvaring op 11 januari 2009 tussen twee schepen. De eiseressen, Carl Schröter GmbH & Co. KG en Lexzau, Scharbau GmbH & Co. KG, stellen dat zij een vordering hebben verkregen uit subrogatie op basis van het Duitse verzekeringsrecht. De rechtbank oordeelt dat de betaling door de verzekeraar van de aansprakelijke expediteur niet kan worden beschouwd als een vergoeding van schade door een verzekeraar aan zijn verzekerde, waardoor het beroep op subrogatie strandt. Echter, het beroep op lastgeving slaagt wel, omdat de verkoper van de lading, ondanks dat hij mogelijk geen eigenaar meer was ten tijde van de aanvaring, gerechtigd was om vergoeding te vorderen. De rechtbank concludeert dat de vordering van Carl Schröter kan worden geverifieerd tot een bedrag van € 7.114,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 januari 2009. TTM, de verweerster, wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/578164 / HA ZA 19-651
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
CARL SCHRÖTER GMBH & CO. KG,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
LEXZAU, SCHARBAU GMBH & CO. KG,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
eiseressen in renvooi,
advocaat mr. M. Spanjaart te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
TEAM TANKERS MANAGEMENT PTE. LTD. (VOORHEEN EITZEN CHEMICAL (SINGAPORE) PTE. LTD.),
gevestigd te Singapore,
verweerster in renvooi,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Carl Schröter c.s. en TTM genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de op 15 april 2019 gehouden verificatievergadering (in de op verzoek van TTM - toen nog Eitzen - gestarte procedure tot beperking van haar aansprakelijkheid), waarbij de rechter-commissaris gelet op de betwisting door TTM van de vordering van Carl Schröter c.s. partijen naar de rolzitting van 17 juli 2019 heeft verwezen (renvooi)
  • de conclusie van eis in renvooi, met producties 1 tot en met 7
  • de conclusie van antwoord tot (niet-) verificatie in renvooi
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 13 november 2019 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie, welke comparitie op later eenstemmig verzoek van partijen niet is gehouden
  • de conclusie van repliek in renvooi, met producties 8 en 9
  • de conclusie van dupliek in renvooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 11 januari 2009 heeft op het Hollandsch Diep een aanvaring plaatsgevonden tussen het aan TTM toebehorende zeeschip “[naam schip 1]” en het binnenvaartcontainerschip “[naam schip 2]”. Beide schepen hadden voor 50 procent schuld aan de aanvaring.
2.2.
Aan boord van de “[naam schip 2]” bevond zich onder meer container [containernummer] met daarin een zending textielverf afkomstig van DyStar Textilfarben GmbH (hierna: Dystar). Lexzau is expediteur en had zich tot het vervoer van deze lading verbonden. Carl Schröter is verzekeringsagent voor de aansprakelijkheidsverzekeraar van Lexzau.
2.3.
Als gevolg van de aanvaring is de lading textielverf beschadigd. De schade beloopt voor zover nog relevant € 14.228,--. In de beperkingsprocedure vordert Carl Schröter c.s. 50 procent van dit bedrag, dus € 7.114,--, van TTM.

3..Het geschil

3.1.
Carl Schröter c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vordering van ‘eiser tot verificatie’ vaststelt op € 7.114,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2009 althans de datum van indienen bij de vereffenaar, althans 17 juli 2019, met veroordeling van TTM in de proceskosten.
3.2.
TTM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering tot verificatie met hoofdelijke veroordeling van Carl Schröter c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
TTM betwist niet of niet langer dat zij jegens de vorderingsgerechtigde aansprakelijk is voor 50 procent van bovengenoemde schade aan de textielverf. Zij betwist echter dat Carl Schröter of Lexzau vergoeding mag vorderen van de in 2.3 bedoelde ladingschade. Om te kunnen beoordelen of dit verweer slaagt is van belang wat Carl Schröter c.s. stelt over haar vorderingsgerechtigdheid.
4.2.
Carl Schröter c.s. stelt niet dat Carl Schröter of Lexzau een eigen recht geldend maakt jegens TTM. Zij stelt over de vorderingsrecht dat zij uitoefent:
  • dat DyStar de ladingschade in eerste instantie heeft geleden,
  • dat DyStar was verzekerd bij HDI,
  • dat HDI de schade aan DyStar heeft vergoed,
  • dat HDI daarmee van rechtswege is gesubrogeerd in de rechten van Dystar,
  • dat Dystar HDI ook heeft gemachtigd om de schade van Dystar in eigen naam te verhalen,
  • dat HDI als gesubrogeerde Lexzau tot vergoeding van schade tot € 127.000,-- heeft aangesproken,
  • dat Lexzau als
  • dat Lexzau en HDI de door HDI gestarte procedure hebben geschikt voor in totaal € 14.228,--,
  • dat Carl Schröter
  • dat Carl Schröter ter uitvoering van de getroffen schikking de € 14.228,-- op 12 augustus 2014 aan de advocaat van HDI heeft betaald, in eigen naam maar ten behoeve van de achterliggende aansprakelijkheidsverzekeraars,
  • dat Carl Schröter met deze betaling van rechtswege - op de voet van § 86 VVG - in eigen naam is gesubrogeerd in de rechten van HDI en DyStar jegens TTM,
  • dat Carl Schröter voor zover nodig ook last heeft gekregen van HDI en DyStar om deze vordering in eigen naam tegen TTM in te stellen,
  • dat Carl Schröter aldus zowel uit subrogatie als uit last gerechtigd is om de vordering in eigen naam ter verificatie in te dienen,
  • dat niet van belang is dat Carl Schröter niet zelf het risico heeft gedragen.
4.3.
Aldus stelt Carl Schröter c.s. dat de te verifiëren vordering een vorderingsrecht afkomstig van DyStar als ladingbelanghebbende betreft, dat dit recht door subrogatie van Dystar op HDI en vervolgens op Carl Schröter is overgegaan en DyStar en HDI voor zoveel nodig aan Carl Schröter ook een last en volmacht tot inning in eigen naam hebben verstrekt.
4.4.
Nu niet is gesteld of gebleken dat aan Lexzau enig vorderingsrecht toekomt en evenmin dat Lexzau een vorderingsrecht van een andere partij in eigen naam uitoefent, kan geen vordering van Lexzau worden geverifieerd. Aan beoordeling van hetgeen TTM ter betwisting van de rechten van Lexzau aanvoert komt de rechtbank dus niet toe.
4.5.
TTM heeft ter bestrijding van de vorderingsgerechtigdheid van Carl Schröter onder meer aangevoerd:
  • dat niet aannemelijk is dat de zending textielverf ten tijde van de aanvaring toebehoorde aan DyStar, omdat deze de zending op basis van CIF Singapore had verkocht aan DyStar Singapore Pte Ltd, en de handelsfactuur bij het expertiserapport van Cunningham Lindsey impliceert dat de levering op 9 januari 2009 en dus al voor datum aanvaring had plaatsgevonden,
  • dat niet blijkt wie door HDI schadeloos is gesteld,
  • dat niet blijkt in wiens rechten HDI zou zijn gesubrogeerd,
  • dat niet is aangetoond dat naar enig toepasselijk recht automatisch op grond van subrogatie rechten op Carl Schröter zouden overgaan, terwijl Carl Schröter zelf geen verzekeraar is,
  • dat onduidelijk is hoe eventuele rechten van DyStar Singapore Pte Ltd zouden zijn overgegaan op Carl Schöter,
  • dat niet is gesteld of gebleken dat Carl Schröter over een
4.6.
De stelling dat Carl Schröter door betaling van het schikkingsbedrag aan de advocaat van HDI op de voet van § 86 VVG is gesubrogeerd in de rechten van HDI en DyStar jegens TTM, wordt als onjuist verworpen. Lid 1 van deze bepaling, zoals door Carl Schröter c.s. bij repliek geciteerd, voorziet immers in subrogatie door de verzekeraar in de rechten van de verzekerde jegens een derde, indien en voor zover de verzekeraar de schade vergoedt. De betaling door Carl Schröter aan de advocaat van HDI kan niet worden beschouwd als een vergoeding van schade door een verzekeraar aan zijn verzekerde als bedoeld in § 86 lid 1 VVG.
Nu geen rechten afkomstig van Lexzau worden uitgeoefend, is niet van belang of Carl Schröter in rechten van Lexzau is getreden.
Hierop strandt het beroep van Carl Schröter c.s. op subrogatie.
4.7.
Carl Schröter heeft echter ook gesteld dat zij voor zover nodig last heeft gekregen van HDI en DyStar om de onderhavige vordering in eigen naam tegen TTM in te stellen. Deze stelling heeft TTM niet betwist, zodat dit vaststaat.
Bij deze stand van zaken kan de vordering van Carl Schröter worden geverifieerd indien ofwel DyStar ofwel HDI als vorderingsgerechtigde moet worden beschouwd.
4.8.
In dit verband heeft TTM betwist dat DyStar ten tijde van de aanvaring de eigenaar was van de zending textielverf. Zij wijst erop dat blijkens een factuur gesloten bij het expertiserapport van Cunningham Lindsey, dat door Carl Schröter c.s. bij repliek als productie 8 is overgelegd, de goederen CIF Singapore zijn verkocht aan DyStar Singapore Pte Ltd, en kennelijk zijn geleverd voorafgaand aan aanvaring, zodat deze als de eigenaar van de textielverf moet worden beschouwd.
Carl Schröter c.s. heeft hierop nog niet kunnen reageren, nu dit standpunt door TTM pas bij conclusie van dupliek is ingenomen. Voor het alsnog gelegenheid geven voor een reactie ziet de rechtbank echter onvoldoende aanleiding.
4.9.
Deze rechtbank heeft immers reeds in haar vonnis van 15 november 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:9134) geoordeeld dat in een geval als dit het antwoord op de vraag of een partij vorderingsgerechtigd is, niet uitsluitend afhangt van de tussen koper en verkoper van de betreffende lading overeengekomen risicoverdeling.
Het gaat er bij een vordering als de onderhavige - in wezen een vordering uit onrechtmatige daad - om of DyStar de partij is die als gevolg van het schadebrengende voorval schade heeft geleden. Daarvoor is niet (per definitie) vereist dat DyStar (nog) eigenaar was van de beschadigde zaken of dat het risico ter zake van beschadiging of verlies onder de koopovereenkomst nog niet op de koper was overgegaan (vgl. Hof Amsterdam 24 mei 2016, r.o. 2.6.2-2.6.5, ECLI:NL:GHAMS:2016:2003 en A-G Hartlief over dit oordeel in zijn conclusie onder 3.16-3.23 bij HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2622 (Liander)).
TTM bestrijdt niet dat de textielverf door DyStar is verkocht en betwist in wezen ook niet dat DyStar Lexzau heeft ingeschakeld voor het vervoer van de zending naar Singapore. Het in zoverre niet bestreden rapport van Cunningham Lindsey vermeldt HDI als geadresseerde, DyStar als verzekerde, DyStar Singapore Pte Ltd als consignee en CIF Singapore als leveringsconditie. Als bijlagen bij het rapport zijn onder meer facturen van Lexzau overgelegd waarmee opslagkosten en
handling charges voor de beschadigde lading aan DyStar in rekening zijn gebracht. Niet betwist is dat Lexzau ter zake van deze schade in Bremen is gedagvaard door HDI als verzekeraar van DyStar, en dat die procedure is uitgemond in een schikking. Gesteld noch gebleken is dat DyStar Singapore Pte Ltd de schade voor haar rekening heeft genomen in haar relatie tot DyStar. Gesteld noch gebleken is dat DyStar Singapore Pte Ltd of enig andere derde TTM heeft aangesproken tot vergoeding van de onderhavige schade, of dat TTM nog risico loopt aldus te worden aangesproken.
Het past dan ook bij de economische realiteit te concluderen dat oorspronkelijk DyStar de ladingschade in haar vermogen heeft geleden, zodat zij aanvankelijk gerechtigd was vergoeding daarvan te vorderen van de aansprakelijke partij. Denkbaar - maar betwist en vooralsnog niet bewezen - is dat HDI naar het daarop toepasselijke recht als uitkerend verzekeraar in de rechten van DyStar is gesubrogeerd.
Indien de vorderingsrechten nog niet van DyStar op HDI zijn overgegaan, is Carl Schröter vorderingsgerechtigd vanwege de last tot inning van DyStar. Indien de vorderingsrechten al wel van DyStar op HDI zijn overgegaan, is Carl Schröter vorderingsgerechtigd vanwege de last tot inning van HDI.
Gesteld noch gebleken is dat de betrokken vorderingsrechten op enig ander dan Carl Schröter zouden zijn overgegaan.
4.10.
De conclusie is dat de vordering van Carl Schröter kan worden geverifieerd tot het bedrag van € 7.114,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2009 zoals primair gevorderd en verder niet bestreden.
4.11.
TTM zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van Carl Schröter worden veroordeeld. De rechtbank ziet, nu Carl Schröter c.s. gezamenlijk zijn opgetrokken ter verificatie van een en dezelfde vordering, geen aanleiding een deel van de proceskosten voor rekening van Lexzau te brengen of te laten.
De kosten aan de zijde van Carl Schröter worden begroot op:
- griffierecht € 639,--
- salaris advocaat €
1.126,--(2,0 punten × tarief € 563,--) +
Totaal € 1.765,--

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vordering tot verificatie van Lexzau,
5.2.
stelt de vordering van Carl Schröter ter verificatie vast op € 7.114,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2009,
5.3.
veroordeelt TTM in de proceskosten, aan de zijde van Carl Schröter tot op heden begroot op € 1.765,--,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.
1885/1182