Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het proces-verbaal van de op 15 april 2019 gehouden verificatievergadering (in de op verzoek van TTM - toen nog Eitzen - gestarte procedure tot beperking van haar aansprakelijkheid), waarbij de rechter-commissaris gelet op de betwisting door TTM van de vordering van Carl Schröter c.s. partijen naar de rolzitting van 17 juli 2019 heeft verwezen (renvooi)
- de conclusie van eis in renvooi, met producties 1 tot en met 7
- de conclusie van antwoord tot (niet-) verificatie in renvooi
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 13 november 2019 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie, welke comparitie op later eenstemmig verzoek van partijen niet is gehouden
- de conclusie van repliek in renvooi, met producties 8 en 9
- de conclusie van dupliek in renvooi.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
- dat DyStar de ladingschade in eerste instantie heeft geleden,
- dat DyStar was verzekerd bij HDI,
- dat HDI de schade aan DyStar heeft vergoed,
- dat HDI daarmee van rechtswege is gesubrogeerd in de rechten van Dystar,
- dat Dystar HDI ook heeft gemachtigd om de schade van Dystar in eigen naam te verhalen,
- dat HDI als gesubrogeerde Lexzau tot vergoeding van schade tot € 127.000,-- heeft aangesproken,
- dat Lexzau als
- dat Lexzau en HDI de door HDI gestarte procedure hebben geschikt voor in totaal € 14.228,--,
- dat Carl Schröter
- dat Carl Schröter ter uitvoering van de getroffen schikking de € 14.228,-- op 12 augustus 2014 aan de advocaat van HDI heeft betaald, in eigen naam maar ten behoeve van de achterliggende aansprakelijkheidsverzekeraars,
- dat Carl Schröter met deze betaling van rechtswege - op de voet van § 86 VVG - in eigen naam is gesubrogeerd in de rechten van HDI en DyStar jegens TTM,
- dat Carl Schröter voor zover nodig ook last heeft gekregen van HDI en DyStar om deze vordering in eigen naam tegen TTM in te stellen,
- dat Carl Schröter aldus zowel uit subrogatie als uit last gerechtigd is om de vordering in eigen naam ter verificatie in te dienen,
- dat niet van belang is dat Carl Schröter niet zelf het risico heeft gedragen.
- dat niet aannemelijk is dat de zending textielverf ten tijde van de aanvaring toebehoorde aan DyStar, omdat deze de zending op basis van CIF Singapore had verkocht aan DyStar Singapore Pte Ltd, en de handelsfactuur bij het expertiserapport van Cunningham Lindsey impliceert dat de levering op 9 januari 2009 en dus al voor datum aanvaring had plaatsgevonden,
- dat niet blijkt wie door HDI schadeloos is gesteld,
- dat niet blijkt in wiens rechten HDI zou zijn gesubrogeerd,
- dat niet is aangetoond dat naar enig toepasselijk recht automatisch op grond van subrogatie rechten op Carl Schröter zouden overgaan, terwijl Carl Schröter zelf geen verzekeraar is,
- dat onduidelijk is hoe eventuele rechten van DyStar Singapore Pte Ltd zouden zijn overgegaan op Carl Schöter,
- dat niet is gesteld of gebleken dat Carl Schröter over een
handling charges voor de beschadigde lading aan DyStar in rekening zijn gebracht. Niet betwist is dat Lexzau ter zake van deze schade in Bremen is gedagvaard door HDI als verzekeraar van DyStar, en dat die procedure is uitgemond in een schikking. Gesteld noch gebleken is dat DyStar Singapore Pte Ltd de schade voor haar rekening heeft genomen in haar relatie tot DyStar. Gesteld noch gebleken is dat DyStar Singapore Pte Ltd of enig andere derde TTM heeft aangesproken tot vergoeding van de onderhavige schade, of dat TTM nog risico loopt aldus te worden aangesproken.
1.126,--(2,0 punten × tarief € 563,--) +