ECLI:NL:RBROT:2021:9487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiveringsgebrek in besluit tot oplegging van Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), waarbij aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) was opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

In een tussenuitspraak van 22 juni 2021 heeft de rechtbank geconstateerd dat het proces-verbaal dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit op relevante punten incompleet was. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, ondersteund door twee aanvullende processen-verbaal van de politie.

De rechtbank heeft beoordeeld of de aanvullende motivering het gebrek in de besluitvorming heeft hersteld. De rechtbank concludeert dat verweerder hierin is geslaagd. De verbalisanten hebben in de processen-verbaal gemotiveerd uiteengezet waarom het ondanks de verkeersdrempels mogelijk was voor eiser om met hoge snelheid te rijden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat verweerder het gebrek had hersteld. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
(gemachtigde: S. Sheikchote).

Procesverloop

In het besluit van 29 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
In het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 22 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het proces-verbaal dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op relevante punten incompleet is. Hierbij gaat het met name om de snelheid van de quad en het feit dat op de weg ter plaatse verkeersdrempels waren aangebracht. Deze aanvullende omstandigheden zijn relevant voor de vraag of is voldaan aan de criteria van artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en artikel 14 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) en Bijlage I, onder A, onderdeel III bij de Regeling. Om dit gebrek in de besluitvorming te herstellen moest verweerder het bestreden besluit nader motiveren, zodanig dat deze gebreken worden weggenomen.
3.1
Om het gebrek te herstellen heeft verweerder bij brief van 29 juli 2021 een nadere motivering gegeven. Verweerder heeft op 2 juli 2021 per e-mail aan de politie verzocht om een reactie aangaande hetgeen in de tussenuitspraak wordt overwogen. De politie heeft hier op 23 juli 2021 op gereageerd door toezending van twee aanvullende processen-verbaal. Verweerder motiveert dat de politie duidelijk aangeeft op welke wijze de snelheid van eiser werd ingeschat en dat de verkeerssituatie wel degelijk de mogelijk bood om met een hoge snelheid slingerend te rijden.
3.2
In het eerste proces-verbaal verklaart de betrokken verbalisant dat hoewel geen snelheidsmeting met behulp van een laser gun is gedaan, wel een betrouwbare inschatting van de snelheid van de quad is gedaan, gelet op de ruime ervaring die de verbalisant heeft met het inschatten van de snelheid van een voertuig. De verbalisant heeft op basis hiervan kunnen concluderen dat de quad harder dan stapvoets reed. Daarnaast geeft de verbalisant een nadere omschrijving van de verkeerssituatie. De verkeersdrempels liggen ver uit elkaar. Hierdoor was het voor eiser mogelijk om met een hoge snelheid te accelereren en te slingeren. Daarnaast waren het lage verkeersdrempels, waar een goed geveerde quad zonder problemen met een hoge snelheid overheen kan rijden. Het proces-verbaal wordt ondersteund door foto’s van de verkeerssituatie.
3.3
In het tweede proces-verbaal verklaart een andere betrokken verbalisant dat hij de quad staande heeft gehouden voor een collega. Op het moment dat hij de melding binnen kreeg zag hij de quad met een hogere snelheid dan 7 kilometer per uur (km/u) in zijn richting rijden. De verbalisant verklaart dat het niet mogelijk is dat eiser met een snelheid van slechts 7 km/u op het betreffende wegdek reed, omdat hij dan hoogstwaarschijnlijk zijn rem had moeten gebruiken, terwijl uit de waarnemingen blijkt dat de verbalisant eiser heeft horen gassen. Een snelheid van tegen de 50 km/u is realistischer. Verder concludeert de verbalisant dat het soort quad waar eiser op reed fel reageert bij het bedienen van het gashendel en daardoor snel een gevaarlijke situatie kan veroorzaken.
4. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder met zijn aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. De verbalisanten hebben in de aanvullende processen-verbaal gemotiveerd uiteengezet waarom het ondanks de verkeersdrempels toch mogelijk was voor eiser om met hoge snelheid te rijden. Hiervoor is van belang dat uit de processen-verbaal blijkt dat de verkeersdrempels laag waren en ver uit elkaar liggen. Ook hebben de verbalisanten een gemotiveerde aanduiding gegeven van de snelheid van de quad. Op basis hiervan kon verweerder in redelijkheid tot de conclusie komen dat is voldaan aan de criteria uit de Regeling.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021
de rechter is buiten staat
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 22 juni 2021 kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Wegenverkeerswet 1994 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
(…)
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
(…)
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
(…)
De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
(…)
Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
(…)
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
(…)
Bijlage 1, onder A, onderdeel III
(…)
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
(…)
b. onnodig remmen en stoppen;
(…)
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
(…)