In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 9 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [eiser01] en gedaagden [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. De zaak betreft een vordering van eiser die stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten met gedaagde [gedaagde01] over het in rekening brengen van kosten voor werkzaamheden en materialen, zoals vermeld op een factuur van 9 december 2020. Eiser heeft geprobeerd bewijs te leveren door middel van getuigenverklaringen, maar is hierin niet geslaagd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de getuigenverklaringen van [naam01], [naam02], en [naam03] als niet relevant beoordeeld, omdat deze geen bewijs leveren voor de gestelde overeenkomst. De schriftelijke getuigenverklaring van [naam04] en de mondelinge verklaringen van [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben ook niet geleid tot bewijs dat de overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Hierdoor heeft de kantonrechter geconcludeerd dat eiser niet in zijn bewijslevering is geslaagd, wat leidt tot de afwijzing van de vordering. Eiser is tevens veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, vastgesteld op € 545,00. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in civiele procedures en de gevolgen van het niet kunnen leveren van dat bewijs.