ECLI:NL:RBROT:2022:10929

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
9293816 / CV EXPL 21-21556
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende bewijs in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 9 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [eiser01] en gedaagden [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. De zaak betreft een vordering van eiser die stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten met gedaagde [gedaagde01] over het in rekening brengen van kosten voor werkzaamheden en materialen, zoals vermeld op een factuur van 9 december 2020. Eiser heeft geprobeerd bewijs te leveren door middel van getuigenverklaringen, maar is hierin niet geslaagd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de getuigenverklaringen van [naam01], [naam02], en [naam03] als niet relevant beoordeeld, omdat deze geen bewijs leveren voor de gestelde overeenkomst. De schriftelijke getuigenverklaring van [naam04] en de mondelinge verklaringen van [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben ook niet geleid tot bewijs dat de overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Hierdoor heeft de kantonrechter geconcludeerd dat eiser niet in zijn bewijslevering is geslaagd, wat leidt tot de afwijzing van de vordering. Eiser is tevens veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, vastgesteld op € 545,00. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in civiele procedures en de gevolgen van het niet kunnen leveren van dat bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9293816 / CV EXPL 21-21556
datum uitspraak: 9 december 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V. te ‘s-Gravenhage,
tegen

1..[gedaagde01],

gevestigd in [vestigingsplaats01] ,
gedaagde sub 1,
vertegenwoordigd door gedaagden sub 2 en 3,
2. [gedaagde02],
wonende in [woonplaats02] ,
gedaagde sub 2,
aanvankelijk procederend met een gemachtigde, maar inmiddels zelf procederend;
3. [gedaagde03],
wonende in [woonplaats03] ,
gedaagde sub 3,
aanvankelijk procederend met een gemachtigde, maar inmiddels zelf procederend.
Eiser wordt hierna ‘ [eiser01] ’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ en gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud ‘ [gedaagde01] c.s.’ genoemd.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 26 november 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlating bewijslevering van [eiser01] , met bijlagen;
  • de brief van 5 januari 2022 van [eiser01] , inhoudende een aanvulling op de akte uitlating bewijslevering;
  • de brief van 10 januari 2022 van [gedaagde01] c.s., inhoudende een reactie op de bijlagen bij de akte uitlating bewijslevering;
  • het proces-verbaal van het op 16 november 2022 gehouden getuigenverhoor.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij zijn overwegingen in het tussenvonnis van 26 november 2021 en neemt die over.
[eiser01] slaagt niet in de bewijslevering.
2.2.
In het tussenvonnis van 26 november 2021 heeft de kantonrechter [eiser01] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat tussen hem en [gedaagde01] een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [eiser01] de kosten voor de op de factuur van 9 december 2020 genoemde werkzaamheden en materialen voor de helft bij [gedaagde01] in rekening mocht brengen.
2.3.
In het kader van de bewijslevering heeft [eiser01] drie schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht en vijf personen als getuige laten horen.
2.4.
De schriftelijke getuigenverklaringen van [naam01] en [naam02] en de mondelinge getuigenverklaring van [naam03] kunnen niet aan het door [eiser01] te leveren bewijs bijdragen. Deze personen hebben namelijk niets verklaard waaruit kan worden afgeleid dat tussen [eiser01] en [gedaagde01] een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [eiser01] de kosten voor de op de factuur van 9 december 2020 genoemde werkzaamheden en materialen voor de helft bij [gedaagde01] in rekening mocht brengen.
2.5.
Dan resteren nog de schriftelijke getuigenverklaring van [naam04] (‘ [naam04] ’) en de mondelinge getuigenverklaringen van [naam04] en [eiser01] aan de ene kant en de mondelinge getuigenverklaringen van [gedaagde02] en [gedaagde03] aan de andere kant. [naam04] en [eiser01] hebben onder ede verklaard dat tijdens een etentje bij [gedaagde02] en [gedaagde03] thuis is afgesproken dat [eiser01] de in de factuur van 9 december 2020 genoemde werkzaamheden zou uitvoeren dat dat [eiser01] de kosten voor de op de factuur van 9 december 2020 genoemde werkzaamheden en materialen voor de helft bij [gedaagde01] in rekening mocht brengen. [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben onder ede betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Bij deze stand van zaken, waarbij geen sprake is van enig ander bewijsmiddel waaruit de juistheid van de stelling van één van partijen kan worden afgeleid, kan de kantonrechter niet beoordelen welke partij het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. De conclusie moet dan ook zijn dat [eiser01] niet in de bewijslevering is geslaagd.
De vordering van [eiser01] wordt afgewezen.
2.6.
Zoals in het tussenvonnis van 26 november 2021 al is overwogen (zie overweging 5.3.) leidt de omstandigheid dat [eiser01] er niet in slaagt om het bewijs te leveren ertoe dat de grondslag aan zijn vordering ontvalt en dat zijn vordering daarom moet worden afgewezen. De kantonrechter zal de vordering van [eiser01] dan ook afwijzen.
[eiser01] moet de proceskosten van [gedaagde01] c.s. betalen.
2.7.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Voor een veroordeling in de daadwerkelijk door [gedaagde01] c.s. gemaakte proceskosten, zoals [gedaagde01] c.s. heeft verzocht, is enkel plaats in uitzonderlijke gevallen en daarvan is in deze zaak geen sprake. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [gedaagde01] c.s. daarom vast aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief. De proceskosten worden conform dat tarief tot vandaag vastgesteld op € 545,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde01] c.s. (2,5 punt x € 218,00). Voor kosten die [gedaagde01] c.s. maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 109,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] c.s. tot vandaag vastgesteld op € 545,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
38671