ECLI:NL:RBROT:2022:11395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van een woningsluiting voor zes maanden

In deze zaak hebben eisers, een gezin uit Gorinchem, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Gorinchem, waarbij hen een last onder bestuursdwang werd opgelegd in de vorm van een sluiting van hun woning voor zes maanden. De burgemeester had deze maatregel genomen op basis van de Opiumwet, omdat er harddrugs in de woning en in de voertuigen van de zonen van eisers waren aangetroffen. De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat de aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning niet als een handelshoeveelheid kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd dat de woning betrokken was bij drugshandel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de eisers recht hadden op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Opiumwet en de noodzaak voor de burgemeester om voldoende bewijs te leveren voor het opleggen van een sluiting van een woning.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, uit [plaatsnaam 1] , samen eisers,

(gemachtigde: mr. R.S. Namjesky),
en

de burgemeester van Gorinchem (burgemeester),

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam partij]uit [plaatsnaam 2] (derde-partij).

Inleiding

1. Op 24 juni 2021 heeft de burgemeester aan eisers mondeling een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van een spoedsluiting van de woning aan de [adres 1] (hierna: woning) vanaf 24 juni 2021 voor een periode van maximum twee weken (spoedsluiting). Op 30 juni 2021 heeft de burgemeester deze beslissing op schrift gesteld.
1.1.
Met het besluit van 8 juli 2021 heeft de burgemeester deze last onder bestuursdwang verlengd voor een periode van zes maanden vanaf 8 juli 2021, met aftrek van de termijn van de spoedsluiting (primair besluit).
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 december 2021 op het bezwaar van eisers is de burgemeester bij het primaire besluit gebleven.
1.3.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser vergezeld door [naam 2] (dochter en tevens optredend als tolk), de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van de burgemeester, en [naam 3] aan de zijde van de burgemeester. De derde-partij is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers wonen in de woning op het adres de [adres 2] (hierna: de woning). Zij huren deze woning van de derde-partij.
2.1.
Op 27 juni 2021 heeft de politie, Eenheid Rotterdam, een bestuurlijke rapportage (hierna: bestuurlijke rapportage) opgesteld en aan de burgemeester toegezonden. In deze bestuurlijke rapportage is onder meer het volgende vermeld.
Naar aanleiding van meldingen via Meld Misdaad Anoniem en op het politiebureau bezorgde anonieme briefjes, waarin melding werd gemaakt van handel in verdovende middelen door [naam 4] ( [naam 4] ), zoon van eisers, heeft de politie op 9 juni 2021 een onderzoek ingesteld naar [naam 4] .
De politie heeft gezien dat [naam 4] naar de woning reed in een Fiat Punto, daar uit die auto stapte en naar een kleine parkeerplaats tegenover de woning liep. Op de parkeerplaats stond een Fiat Seicento. Rondom deze auto stond veel gras en onkruid, waardoor het vermoeden ontstond dat die auto al langere tijd op dezelfde plek stond. Gezien werd dat [naam 4] met een sleutel de deur van de Fiat Seicento opende en op de bestuurdersstoel ging zitten, dat hij enkele minuten in de Fiat Seicento bleef zitten en heen en weer bewoog. Vervolgens zag de politie dat [naam 4] weer in de Fiat Punto stapte en wegreed. Omdat vermoed werd dat [naam 4] zijn drugsvoorraad in de Fiat Seicento bewaarde, is een camera gericht op deze auto geplaatst. De politie nam gedurende twee dagen, door middel van camerabeelden, waar dat [naam 4] meerdere keren komend vanuit de woning en uit de Fiat Punto een kort bezoek bracht aan de Fiat Seicento.
Op woensdag 23 juni 2021 heeft de politie een vervolgonderzoek ingesteld naar [naam 4] . De politie heeft gezien dat [naam 4] vanaf de woning in de Fiat Punto naar de Grote Haarsekade reed en daar parkeerde. De politie zag dat [naam 4] naar het Lindelaantje liep en daar iets overgaf aan een onbekend persoon die kort daarvoor was komen aanfietsen. Hierop is [naam 4] aangehouden. Kort na de aanhouding, toen [naam 4] nog naast zijn auto op de grond zat, kwam een man aanlopen. Gehoord werd dat [naam 4] naar de man riep ‘ [naam 5] , [naam 5] , [naam 5] ’, gevolgd door iets in een voor de politie onbekende taal. Bij onderzoek in de Fiat Punto heeft de politie op de vloer in de auto, voor de bestuurdersstoel, een zwarte portemonnee/etui aangetroffen. Hierin zaten 10 groene pony packs met bruin poeder, 17 gele pony packs met wit poeder, 7 blauwe pony packs met wit poeder, 8 gripzakjes met witte brokjes en 10 gripzakjes met wit poeder.
[naam 4] staat in de basisregistratie personen ingeschreven in de [adres 3]
. Uit het vooronderzoek was gebleken dat hij hier niet verbleef. De woning stond leeg en ten tijde van het onderzoek waren twee schilders bezig de woning van binnen te schilderen.
Na de aanhouding van [naam 4] heeft de politie een onderzoek ingesteld in de
woning. Nadat eiser toestemming had gegeven de slaapkamer van [naam 4] te doorzoeken en hij de slaapkamer op de eerste etage had aangewezen, werd gezien dat eiser naar een andere slaapkamer liep. Gezien werd dat eiser de deur sloot en kort hierna de deur weer opende. Vervolgens werd achter een andere dichte deur geluid gehoord. Dit bleek de slaapkamer te zijn van [naam 5] ( [naam 5] ), de andere zoon van eisers. Na het openen van de deur was te zien dat [naam 5] een pollepel/soeplepel vast had en deze aan het schoonmaken was met een korte broek. Uit onderzoek bleek dat aan de pollepel resten cocaïne zaten. Bij fouillering van [naam 5] werd in zijn onderbroek € 1.050,- aangetroffen. In een tas die hij bij zich droeg werd een gripzakje met een wit brokje aangetroffen. Later bleek uit onderzoek dat dit cocaïne betrof en bij weging bleek dit te gaan om een handelshoeveelheid van 0,56 gram. Hierna werd met een speurhond een onderzoek ingesteld in de woning. Te zien was dat de hond een signaal gaf rond de toiletpot op de badkamer op de eerste etage van de woning. Het vermoeden is dat [naam 5] met de pollepel verdovende middelen heeft weggespoeld in het toilet.
In de slaapkamer van [naam 4] werd, in de kast in verschillende dvd hoesjes, een totaal geldbedrag van € 930,- aangetroffen. Ook werden twee boksbeugels aangetroffen.
Tijdens het onderzoek kwam eveneens naar voren dat eiser, in de korte tijd dat hij op zijn slaapkamer was, een envelop had gepakt waarin een geldbedrag van € 17.800,- bleek te zitten in coupures van 18 biljetten van € 500,-, 20 biljetten van € 200,-, 16 biljetten van € 100,- en 64 biljetten van € 50,-. Eiser kon niet aangeven hoe hij aan de coupures van € 500,- en € 200,- kwam.
Tijdens het onderzoek in de Fiat Seicento werd gezien dat er onder de bijrijdersstoel twee plastic tassen lagen. In de tassen werden drugs, te weten 218 gripzakjes met witte brokjes, 18 gripzakjes met wit poeder, 33 groene pony packs met bruin poeder, 1 roze pony pack met bruin poeder, 1 beige pil en 9 gripzakjes met beige brokjes aangetroffen.
In de auto van [naam 5] , een Renault Megane, werden 12 pony packs met wit poeder, 1 zak Inositol, 1 zakje met witte brokjes en 1 gripzakje met roze driehoek pillen aangetroffen.
Alle in beslag genomen stoffen en goederen zijn op 24 juni 2021 door een specialist van de Forensische Opsporing op aanwezigheid van verdovende middelen getest en gewogen. Uit de tests bleek dat alle poeder, brokjes en pillen goederen zijn die genoemd worden op Lijst 1 van de Opiumwet.
De MMA melding, de bevindingen van de politie en de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen geven aan dat er sprake is van flinke handel in verdovende middelen. De verdovende middelen worden op verschillende locaties bewaard.
2.2.
In een aanvullende bestuurlijke rapportage van 28 februari 2022 (aanvullende bestuurlijke rapportage) is vermeld dat het gripzakje met een wit brokje aangetroffen in de tas van [naam 5] in de woning door de verbalisanten aan het bureau van politie te Gorinchem is gewogen. Hieruit bleek dat de inhoud 0,56 gram woog. Vervolgens is het gripzakje volgens de geldende voorwaarden verpakt en overgebracht naar het bureau van de Forensische Opsporing te Krimpen aan den lJssel. Daar is de inhoud onderzocht op welke stof het is en opnieuw gewogen. Daar is proces-verbaal van opgemaakt waarin staat dat de inhoud van het gripzakje 0,4 gram weegt. Er is geen onderzoek gedaan naar de reden van het verschil van 0,16 gram. Daarom is een onderzoek op dit moment niet meer mogelijk.
Ten aanzien van de pollepel wordt vermeld dat een collega in de woning de pollepel heeft onderzocht middels een indicatief meetmiddel. Daaruit bleek dat het witte poeder wat op de pollepel aanwezig was indicatief testte op cocaïne. Tijdens het vervolg onderzoek is in overleg met de Forensische Opsporing en de Officier van Justitie besloten geen nader onderzoek te doen naar de resten op de pollepel. Dit had op dat moment geen toegevoegde waarde voor het strafrechtelijk onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de het bestreden besluit waarbij de woning van eisers is gesloten voor de duur van zes maanden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit, waarbij de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat gelet op de vondst van harddrugs in de woning en in de auto’s, waarvan de hoeveelheden samen de maximale gebruikershoeveelheid overschrijden, de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs alsmede de in de woning aangetroffen grote hoeveelheid contant geld en twee boksbeugels, is sluiting van de woning voor de duur van zes maanden volgens de burgemeester ook noodzakelijk. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat vanwege de belangen van eisers van sluiting had moeten worden afgezien.
6. Eisers betogen – kort weergegeven – ten eerste dat in het bestreden besluit ten onrechte niet wordt vermeld dat hun bezwaren zich ook richten tegen het besluit van 30 juni 2021 waarbij de spoedsluiting van de woning is bevolen.
Verder betogen eisers dat de burgemeester onbevoegd was om tot (spoed)sluiting van de woning over te gaan, omdat geen handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning. Er is namelijk 0,4 gram cocaïne aangetroffen in de woning. Dit blijkt uit de processen-verbaal van de politie van 23, 24 en 25 juni 2021. De hoeveelheid van 0,56 gram genoemd in de bestuurlijke rapportage klopt dan ook niet. De aangetroffen middelen in de auto’s van de zonen van eisers hadden niet meegewogen mogen worden, aangezien deze middelen zijn aangetroffen in de auto’s elders op de openbare weg en niet op een bij de woning behorend erf. Eisers vinden steun voor hun standpunt in het vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, van 20 december 2021 waarbij de vordering van de derde-partij tot ontruiming van de woning is afgewezen. De algemene bezwaarschriftencommissie verwijst eerst in haar advies van 2 december 2021 naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarom deze middelen aangetroffen in de auto’s wel mogen worden meegewogen, maar eisers hebben hierop in de primaire fase niet kunnen reageren. Eisers achten dit in strijd met de goede procesorde dan wel het beginsel van hoor en wederhoor. De burgemeester is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in of vanuit de woning werd gehandeld in verdovende middelen. Op grond van de Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen en lokalen (hierna: Beleidsregel) rechtvaardigt dit het afzien van handhaving.
Ook ontbreekt de noodzaak tot sluiting van de woning en had de burgemeester met een waarschuwing kunnen volstaan. Er is namelijk geen sprake van een ‘ernstig geval’, nu geen handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, geen sprake is van recidive, en de woning niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt. Evenmin is sprake van een loop naar de woning, politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen en/of attributen die te relateren zijn aan drugshandel. Bovendien kunnen het aangetroffen bedrag aan contant geld en de boksbeugels in de woning niet worden aangemerkt als verzwarende omstandigheden. Eisers hebben een onderbouwde verklaring afgelegd over het contante geld en uit het strafdossier volgt dat het gaat om twee plastic boksbeugels vervaardigd uit kunststof en met een gewicht van enkel grammen. Voorts vindt de stelling van de burgemeester dat er cocaïneresten op de pollepel zaten, geen steun in de stukken.
Daarnaast is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eisers kan namelijk geen verwijt worden gemaakt van de aangetroffen drugs. De zoon verbleef kort in de woning, omdat zijn eigen woning nog niet gereed was. Het is dan hoogst ongebruikelijk om de logeerkamer te doorzoeken. Bovendien zijn de gevolgen voor eisers groot nu de derde-partij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. De derde-partij heeft het aanbod voor een andere woning eerst op 28 oktober 2021 gedaan en dat was geen representatieve woning.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
Richt het beroep zich ook tegen de spoedsluiting?
7.1.
Anders dan eisers betogen kan het bezwaar (en in het verlengde daarvan ook het beroep) niet worden opgevat als mede gericht tegen het besluit van 30 juni 2021 waarin de spoedsluiting is neergelegd. In het bezwaarschrift van 23 juli 2021 wordt enkel vermeld dat bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 8 juli 2021. Ook de inhoud van dit bezwaarschrift en het feit dat in het petitum van het bezwaarschrift de spoedsluiting niet wordt genoemd, wijzen erop dat eisers geen bezwaar maken tegen de rechtmatigheid van de spoedsluiting. Pas in de aanvullende gronden van bezwaar van 17 september 2021, ingediend door de huidige gemachtigde van eisers, wordt gesteld dat ook bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2021. De bezwaartermijn was toen echter al overschreden. Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eisers in verzuim zijn geweest door pas op 17 september 2021 bezwaar te maken tegen de spoedsluiting, zijn niet gesteld of gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bezwaarschrift niet is ingediend door eisers zelf, maar door hun toenmalige gemachtigde, een advocaat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7.2.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Gorinchem tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidsregel.
Op grond van artikel 2.1. van de Beleidsregel gaat de burgemeester bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs uit van de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie. In de Aanwijzing Opiumwet wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. Grotere hoeveelheden worden aangemerkt als een handelsvoorraad.
De burgemeester gaat op basis van de door hem gehanteerde Beleidsregel in beginsel over tot sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen.
7.2.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en de daarop gebaseerde bestuurlijke rapportage, tenzij er aanleiding bestaat voor zodanige twijfel aan de juistheid van de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak 26 mei 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1123).
7.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding was voor twijfel aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Eisers hebben in bezwaar processen-verbaal overgelegd uit het strafdossier. Op de hoorzitting hebben zij gewezen op het feit dat uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van het team Forensische Opsporing van 25 juni 2021 blijkt dat het brokje witte poeder dat is aangetroffen in het nektasje dat [naam 5] droeg 0,4 gram woog, terwijl in de bestuurlijke rapportage staat dat het brokje 0,56 gram woog. De burgemeester heeft zich echter in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het midden wordt gelaten of er 0,56 gram in de woning is aangetroffen of 0,4 gram, omdat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen in de auto’s mee wordt genomen bij de beantwoording van de vraag of de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester – mede gelet op wat hierna onder 7.3 en volgende wordt overwogen - niet zonder nadere motivering dit verschil in gewicht naast zich neer mocht leggen.
Ook in beroep heeft de burgemeester zonder deugdelijke motivering aangevoerd dat hij uitgaat van de weging van 0,56 gram. Volgens de burgemeester is aannemelijk dat tussen de weging op het politiebureau en het overbrengen naar het bureau van het team Forensische Opsporing 0,16 gram verloren is gegaan. Bovendien is niet gebleken dat de eerste weging niet juist is uitgevoerd, aldus de burgemeester. De rechtbank volgt de burgemeester hierin niet. In de aanvullende bestuurlijke rapportage is vermeld dat het gripzakje na weging op het politiebureau volgens de geldende voorwaarden is verpakt en overgebracht naar het bureau van de Forensische Opsporing. Daar is de inhoud van het zakje onderzocht en gewogen. In het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 25 juni 2021 staat beschreven dat de weging bij het team Forensische Opsporing heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een gekalibreerde weegschaal. Hoe het gripzakje op het politiebureau is gewogen staat nergens beschreven. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van de weging die heeft plaatsgevonden bij het team Forensische Opsporing, een team dat (ook volgens de bestuurlijke rapportage) is gespecialiseerd in het onderzoek van verdovende middelen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat onderzoek naar het verschil in gewicht blijkens de aanvullende bestuurlijke rapportage niet meer mogelijk is. Bovendien vindt de rechtbank dat verweerder bij redelijke twijfel aan het gewicht moet uitgaan van de voor eisers minst belastende hoeveelheid. Dit mede gelet op de grote consequenties, nu 0,4 gram in de Beleidsregel wordt aangemerkt als een gebruikershoeveelheid en 0,56 gram als een handelshoeveelheid. Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat in de woning geen handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, maar een gebruikershoeveelheid van 0,4 gram. Deze beroepsgrond slaagt.
7.3.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of de aangetroffen hoeveelheden harddrugs in de auto’s mogen worden meegenomen bij het oordeel of sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs en de bevoegdheid tot sluiting van de woning. Daartoe is van belang of de in de auto’s aangetroffen drugs zijn te relateren aan de woning in die zin dat aannemelijk is dat de woning daadwerkelijk een rol vervult in de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:993 en 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222.
7.3.1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de genoemde uitspraak van 4 juli 2018 en de uitspraak van 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187), dient onder "verkoop" het totaal aan handelingen te worden verstaan dat rechtstreeks tot de overdracht van de drugs heeft geleid.
7.3.2.
Dergelijke handelingen in of vanuit de woning zijn echter niet gebleken. In de bestuurlijke rapportage zijn geen concrete aanknopingspunten te vinden dat verkochte drugs of in de auto’s aangetroffen drugs uit de woning komen, dat in de woning transacties hebben plaatsgevonden of drugs ten behoeve van de verkoop worden bewaard of versneden of iets dergelijks. Dat de woning een rol vervult binnen de drugshandel is dan ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder nog op het volgende.
Niet is gebleken dat sprake is van loop naar de woning. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat op straat werd gedeald. De politie spreekt van een flinke handel in verdovende middelen, maar doet dat expliciet onder de noemer “drugshandel op straat”. Ook verwijst zij naar artikel 2:74 van de APV, een bepaling die gaat over drugshandel op straat. Er zijn geen aanwijzingen dat vanuit de woning werd gedeald.
De in de woning aangetroffen gebruikershoeveelheid bevond zich in een nektasje om de hals van de zoon van eisers en uit de bestuurlijke rapportage volgt ook niet dat de woning werd gebruikt als bewaarlocatie. Integendeel, uit de rapportage blijkt dat de drugs werden bewaard in de auto’s van de zoons van eisers. Verder zijn er in de woning geen handelsattributen aangetroffen, zoals lege verpakkingsmaterialen, gripzakjes of ponypacks, een grammenweegschaal, versnijdingsmiddel etc.
Dat op de pollepel/soeplepel cocaïneresten zijn aangetroffen, is alleen maar een aanwijzing dat er meer cocaïne was dan in het nektasje is aangetroffen, maar die cocaïneresten kunnen ook te maken hebben met eigen gebruik en het aantreffen daarvan zegt niets over hoeveelheden. Dit laatste geldt ook voor de omstandigheid dat de speurhond aansloeg bij het toilet. Daar komt bij dat niet uitgesloten is dat, zoals eisers hebben aangevoerd ter zitting, de speurhond ook kan aanslaan om andere redenen, bijvoorbeeld omdat een drugsgebruiker daar heeft geplast. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat, zoals de burgemeester in navolging van de bestuurlijke rapportage stelt, [naam 5] met een pollepel/soeplepel cocaïne zou hebben opgeschept en door het toilet zou hebben gespoeld toen de politie de woning binnenkwam. Er is geen lege verpakking aangetroffen met cocaïneresten, waaruit die cocaïne afkomstig zou zijn. Het ligt bovendien meer voor de hand dat, wanneer grote haast geboden is omdat de politie binnenvalt, een verpakking wordt leeggegooid in het toilet of een verpakking met cocaïne in zijn geheel door het toilet wordt gespoeld. Aan de omstandigheden dat er cocaïne op de pollepel/soeplepel zat en de speurhond aansloeg bij het toilet, kunnen dan ook geen conclusies worden verbonden over de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in de woning en het al dan niet betrokken zijn van de woning in de drugshandel.
Verder is niet aannemelijk geworden dat het bij eiser aangetroffen contante geldbedrag van € 17.800,- gerelateerd kan worden aan drugshandel. In de bestuurlijke rapportage is weliswaar vermeld dat eiser geen verklaring kon geven hoe hij aan de biljetten van € 500,- en € 200,- was gekomen en dat hij dit geld probeerde te verbergen, maar eiser heeft ter zitting verklaard dat hij meteen bij de huiszoeking heeft verklaard dat het zijn eigen geld is. Eisers verklaring dat het zijn eigen spaargeld is, heeft hij bij de hoorzitting onderbouwd met een brief van de ABN AMRO Bank van 29 mei 2020 waarin staat dat het huurcontract van zijn safeloket wordt beëindigd, en met een verklaring van [naam 6] van 9 augustus 2021 waarin staat dat hij het spaarbedrag van eiser heeft gewisseld voor € 500,- en € 200,- biljetten. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 juni 2021, dat ten grondslag ligt aan de bestuurlijke rapportage, volgt niet dat aan eiser is gevraagd hoe hij aan de biljetten kwam. Ook blijkt uit dit proces-verbaal dat de stelling dat eiser probeerde het geld te verbergen moet worden gerelativeerd. Weliswaar heeft eiser het geld uit zijn slaapkamer gehaald en in zijn broekzak gedaan, maar uit het proces-verbaal blijkt dat toen de verbalisant aan eiser vroeg of er nog meer geld in de woning was, eiser antwoordde dat er nog ongeveer € 15.000,- was, en vervolgens de envelop met het geld uit zijn broekzak haalde toen de verbalisant hem vroeg waar hij dit bewaarde. Gelet op dit alles kon de burgemeester niet zonder nadere motivering eisers verklaring naast zich neerleggen en had de burgemeester, gelet op de door eisers overgelegde onderliggende processen-verbaal, ook op dit punt de bestuurlijke rapportage kritisch moeten bezien.
Concluderend blijven dan over de in de woning aangetroffen boksbeugels en de twee zoons die met cocaïnehandel in verband worden gebracht en die verbleven in de woning (waarbij ten aanzien van [naam 4] uit de bestuurlijke rapportage volgt dat hij tijdelijk in de woning verbleef). Dit is echter onvoldoende om te oordelen dat de in de auto’s aangetroffen drugs zijn te relateren aan drugshandel in of vanuit de woning of dat de woning anderszins een rol speelt in de drugshandel. In de rechtspraak van de Afdeling waarbij de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning terecht wel was gebaseerd op aangetroffen hoeveelheden drugs in auto’s gaat het om een veel duidelijker verband tussen de woning en de handel in drugs, zoals bijvoorbeeld in het geval wanneer de drugs uit de woning afkomstig zijn of wanneer onderhandelingen hebben plaatsgevonden in de woning (zie de uitspraken van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222, en 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187). Dit verband ontbreekt in deze zaak. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Voorgaande betekent dat de burgemeester niet bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-, vermeerderd met reiskosten van € 12,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.612,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet – voor zover relevant – is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen en lokalen
Op grond van
artikel 2.1. van de Beleidsregel– voor zover relevant – gaat de burgemeester bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs uit van de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie. In de Aanwijzing Opiumwet wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet (in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram); een consumptie-eenheid van 5 ml GHB. Grotere hoeveelheden worden aangemerkt als een handelsvoorraad.
Bij overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik, wordt aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het tegendeel dient aannemelijk te worden gemaakt.
Op grond van
artikel 3.4.2. van de Beleidsregel– voor zover relevant – wordt vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs bij een handelshoeveelheid harddrugs derhalve in beginsel ook bij woningen direct overgegaan tot een sluiting. Er zal echter nadrukkelijk worden bezien of het geval daadwerkelijk ernstig genoeg is om direct over te kunnen gaan tot sluiting, of dat er gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval nog van sluiting dient te worden afgezien.
In
artikel 3.5 van de Beleidsregel– voor zover relevant – worden de verzwarende omstandigheden, oftewel indicatoren, genoemd die relevant zijn bij deze afweging. De indicatorenlijst is niet limitatief en heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting van een woning en af te zien van een waarschuwing.
Indicatorenlijst:
a. De hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet.
b. De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of waar drugs aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, enzovoort in de woning;
c. Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten;
d. Er is sprake van een of meer (vuur)wapen (s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
e. Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen;
f. Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen;
g. Er is sprake van recidive (verjaringstermijn van 3 jaar vanaf de overtreding);
h. Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet;
i. De mate van gevaar voor de omgeving, de mate van risico voor omwonenden;
j. De mate van overlast;
k. Aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;
l. Aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog een of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel.
Op grond van
artikel 4.1. van de Beleidsregelwordt zowel voor woningen als lokalen bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. Deze termijn is minimaal nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan. In het geval van verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) kan de termijn opgehoogd worden tot zes maanden. Op deze wijze kan maatwerk worden geleverd passend bij de ernst van de situatie.