ECLI:NL:RBROT:2022:2575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
ROT 22/1067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet

Op 6 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker, handelend onder de naam [handelsnaam], en de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om het bedrijfspand van de verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politie-inval op 17 februari 2022, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs, een vuurwapen en een groot bedrag aan contant geld werd aangetroffen.

De verzoeker betwistte de rechtmatigheid van de sluiting en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in het pand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk en evenredig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester opgedragen het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker te vergoeden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester de noodzaak en evenredigheid van de sluiting onvoldoende had onderbouwd, en dat de gevolgen van de sluiting voor de verzoeker en zijn werknemers niet adequaat waren meegewogen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer ingrijpende maatregelen zoals sluitingen van panden aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1067

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] h.o.d.n. [handelsnaam], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en

de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard, verweerder

(gemachtigden: mr. P.A.N.L. Frieswijk-Tjon Sieuw en F.M. van Jaarsveld).

Procesverloop

Met het besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van zijn bedrijfspand op de [adres] (het pand) voor de duur van 6 maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten, bestreden besluit en standpunt verzoeker
1. Verzoeker is huurder van het pand. In het pand is verzoekers onderneming [handelsnaam] gevestigd. Er worden houten ombouwen voor kliko’s gemaakt.
Naar aanleiding van een melding over drugs in het pand is op17 februari 2022 het pand door medewerkers van de politie doorzocht.
In het pand is, onder andere, het volgende aangetroffen:
- 250 kilo henneptoppen
- 13,5 kilo hasj
- 25 kilo “California gummies” (THC-winegums)
- een geladen vuurwapen (een omgebouwd gaspistool, geschikt gemaakt voor kogelpatronen)
- kogelpatronen
- ongeveer € 180.000,- contant geld
- weegschalen
- een geldtelmachine
- een afzuiginstallatie met koolstoffilter.
Verweerder heeft het pand diezelfde dag gesloten. De politie heeft haar bevindingen vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 22 februari 2022 en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 4 maart 2022.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bedrijfspand van verzoeker vanaf
17 februari 2022 gesloten voor de duur van zes maanden. Hij heeft aan deze sluiting ten grondslag gelegd dat op basis van de constateringen van de politie aannemelijk is dat sprake was van handel in verdovende middelen vanuit het bedrijfspand. In het pand is een handels-hoeveelheid softdrugs aangetroffen en volgens verweerder is sprake van verzwarende omstandigheden. Verweerder acht de sluiting van het pand dan ook aangewezen voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
3. Verzoeker stelt dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, nu verweerder geen afschrift van het bestreden besluit aan zijn gemachtigde heeft toegestuurd en hij niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Daarnaast stelt verzoeker dat de aangetroffen goederen niet van hem afkomstig zijn en dat deze zonder zijn toestemming en wetenschap aanwezig waren. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat de maatregel niet in redelijke verhouding staat tot de overtreding en dat verweerder had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Verzoeker voert aan dat er geen sprake is van verwijtbaarheid en dat niet gebleken is van drugshandel vanuit het pand. Volgens hem was slechts sprake van opslag. Nu de drugs in beslag zijn genomen, is er volgens verzoeker geen rechtens te respecteren doel bij de sluiting. Daarnaast stelt verzoeker dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en die van zijn werknemers.
Beoordelingskader
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.1.
Verzoeker heeft het spoedeisend belang voldoende feitelijk onderbouwd. Verweerder heeft zich daarover aan het oordeel van de voorzieningenrechter gerefereerd.
De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan.
5. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is zijn.
6. Verweerder voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Hoeksche Waard tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidsregel van de Burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet (de Beleidsregel). In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een pand.
Bevoegdheid
8. Verweerder is bevoegd om een pand te sluiten als daar een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoeker zal dat dan aannemelijk moeten maken.
8.1
In het bedrijfspand van verzoeker is 13,5 kilogram hasj en 250 kilo henneptoppen aangetroffen, zodat sprake is van een handelshoeveelheid. Nu daarnaast geen sprake is van een geringe overschrijding van de hoeveelheid voor eigen gebruik was verweerder in beginsel bevoegd om het pand te sluiten.
Noodzaak
9. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde en veiligheid. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs geldt als uitgangspunt dat het pand een rol vervult binnen de productie en handel daarvan, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435).
9.1.
De grote hoeveelheid aangetroffen softdrugs, in combinatie met het aangetroffen vuurwapen, een grote som contant geld, weegschalen en een geldtelmachine, maakt dat dat aannemelijk is dat verzoekers bedrijfspand een rol vervult binnen de keten van drugshandel.
In de Beleidsregel is bepaald dat bij het voor de eerste keer aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs in beginsel wordt volstaan met een waarschuwing tenzij sprake is van een ernstige situatie, in welk geval tot een sluiting van zes maanden wordt overgegaan. Gelet op de naast de softdrugs aangetroffen hoeveelheid contant geld en een geladen vuurwapen, kan bezwaarlijk worden gezegd dat hier geen sprake is van een ernstige situatie. Desondanks heeft de voorzieningenrechter sterke twijfels over de noodzaak van de sluiting.
9.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de noodzaak tot sluiting van het pand voornamelijk motiveert door te verwijzen naar de noodzaak van sluitingen van drugspanden in het algemeen. De vraag is echter of er een noodzaak is om dit specifieke pand te sluiten.
9.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Weliswaar is in het pand (onder meer) een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, maar uit de bestuurlijke rapportage volgt niet dat de aanwezigheid van drugs in het pand – dat niet is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, maar op een bedrijventerrein – heeft geleid tot overlast en/of aantasting van de leefomgeving en/of het veiligheidsgevoel van omwonenden (zo die er al zijn) of gebruikers van andere panden op het bedrijventerrein. Daarnaast is niet gebleken van eerdere meldingen van drugsgerelateerde activiteiten in het pand en was er blijkbaar geen sprake van antecedenten van verzoeker en zijn broer met betrekking tot de Opiumwet. Verder is niet gebleken van handel ter plaatse of van ‘loop’ naar het pand. Daarbij zijn de drugs in beslag genomen en zit verzoekers broer in voorlopige hechtenis (in ieder geval voor 90 dagen). De gang van zaken in de strafzaak lijkt erop te wijzen dat hij voorlopig nog in voorlopige hechtenis blijft. Verzoeker zelf is na de sluiting opgepakt maar zijn voorlopige hechtenis is geschorst.
9.4.
Verweerder erkende ter zitting dat er geen overlastmeldingen waren, maar stelt dat er bij het pand wel mensen langs kwamen die te maken hebben met de Opiumwet; er is het vermoeden dat een man tijdens het onderzoek ter plaatse het pand heeft gefilmd met een mobiele telefoon terwijl hij met de auto voorbijreed (zie bestuurlijke rapportage pagina 2). Gebleken is dat hij antecedenten heeft op grond van de Opiumwet. Volgens verweerder is hij verder niet aan deze zaak gekoppeld, maar is hij wel bekend in het drugscircuit en gaat hij er daarom vanuit dat het pand bekend is in het drugscircuit. De voorzieningenrechter vindt dit (vermoeden) – in het licht van wat hiervoor onder 9.3 is besproken – te weinig om te kunnen zeggen dat verweerder de sluiting wel noodzakelijk mocht achten.
Evenredigheid
10. Ook heeft de voorzieningenrechter twijfels over de evenredigheid van de sluiting. Als sluiting al noodzakelijk zou moeten worden geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. In dat kader speelt de norm van artikel 3:4 van de Awb een rol en geldt daarnaast dat verweerder bij de toepassing van het beleid in een concreet geval alle omstandigheden van het geval moet betrekken en moet bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandig-heden in de zin van artikel 8:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).
10.1
Wat betreft de mate van verwijtbaarheid is (vgl. diezelfde uitspraak van de Afdeling over bewoners van een woning) van belang dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden tot gevolg kan hebben dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik mag maken. Een gebruiker/huurder van een pand kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. Wel wordt van de gebruiker/ huurder verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in het pand gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de een gebruiker/huurder (op de andere gebruiker/huurder). De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt hij de gebruiker/huurder die door de sluiting wordt getroffen, maakt.
10.2
De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen dat verzoeker op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. Verweerder stelt dat ook niet. Verweerder verwijt verzoeker dat hij redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de drugs in het pand, wat hij kennelijk baseert op het feit dat er onder meer heel veel drugs in verschillende ruimtes van het pand zijn aangetroffen en dat verzoeker in die ruimtes kwam. Verzoeker heeft dit gemotiveerd betwist door te stellen dat de drugs en andere aangetroffen zaken niet ‘open en bloot’ lagen maar op verschillende manieren verpakt waren en bovendien stonden tussen andere spullen die behoorden tot de onderneming van verzoeker (en toen nog zijn broer). De bedrijfshal is groot en van binnen wat rommelig. Daarbij had ieder zijn taak binnen de onderneming, verzoeker hield zich bezig met de productie en zijn broer met het transport. Hij heeft daarbij gewezen op de volgende passage op de vierde pagina van de aanvullende bestuurlijke rapportage:
“Alle goederen lagen in de betreffende ruimte in direct in het zicht, hoewel de daadwerkelijke inhoud op een aantal voorwerpen in Ruimte H na, aan het zicht waren onttrokken doordat hel verpakt zat in tassen of dozen. Niet alle tassen in Ruimte H waren afgesloten, waardoor de inhoud wel direct zichtbaar was.
Alle goederen waren als het waren verborgen in het volle zicht; hiermee bedoel ik dat zij zodanig waren verpakt, opgeborgen of geplaatst dat zij tussen de andere spullen niet snel opvielen. Tassen stonden bij andere tassen, dozen bij andere dozen, pallets met spullen bij andere pallets. Voor een onoplettende kijker zal dit niet snel opvallen.”
De voorzieningenrechter vindt het gelet op dit alles moeilijk om nu vast te stellen of verzoeker redelijkerwijs moet hebben geweten van de drugs in het pand en zal hem in dit stadium het voordeel van de twijfel geven.
10.3
De voorzieningenrechter stelt als door verzoeker gesteld en door verweerder niet (gemotiveerd) betwist over de gevolgen van de sluiting het volgende vast.
Verzoeker wordt kennelijk door de politie nog wel als verdachte aangemerkt maar zijn voorlopige hechtenis is na korte tijd geschorst. Hij dreef samen met zijn broer in een vennootschap onder firma een onderneming in het pand. De broer zit nog vast (in ieder geval voor 90 dagen). Hij is in het Handelsregister uitgeschreven als vennoot. Verzoeker zal de onderneming verder alleen drijven. Het is niet de bedoeling dat de broer terugkeert naar het bedrijf. Verzoeker is voor zijn inkomen afhankelijk van de activiteiten van de onderneming. Datzelfde geldt voor zijn vier werknemers en een voor het bedrijf werkende zzp’er. Het drukke seizoen voor het produceren en afleveren van ombouwen van kliko’s staat voor de deur. De verhuurder heeft de huurovereenkomst met betrekking tot het pand ontbonden maar wacht de uitspraak in deze voorlopige voorziening af. Als het pand gesloten blijft, zal de onderneming ter ziele gaan met alle gevolgen voor verzoeker en de werknemers.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende kenbaar rekening gehouden met deze gevolgen van de sluiting voor verzoeker, ook gelet op de hiervoor onder 10.2 besproken twijfel of hij redelijkerwijs had moeten weten van de drugs in het pand.
11. Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat hij in ieder geval de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze gebreken kunnen mogelijk in bezwaar nog worden hersteld, maar gelet op de ingrijpende en onomkeerbare gevolgen van de sluiting van het pand voor verzoeker en het feit dat het pand vanaf 17 februari 2022 en dus inmiddels bijna zeven weken is gesloten, ziet de voorzieningen-rechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Als verweerder erbij blijft dat een sluiting (voor zes maanden) aangewezen is, zal hij dit beter moeten motiveren.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.