ECLI:NL:RBROT:2022:2604
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van de Participatiewet (Pw). Eiser, een inwoner van Rotterdam, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor inrichtingskosten voorzienbaar waren en dat eiser had kunnen reserveren voor deze kosten. Eiser voerde aan dat hij door schulden niet in staat was om te reserveren en dat er zeer dringende redenen waren om de aanvraag toe te kennen, gezien het belang van een leefbare woning.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 35 van de Pw recht op bijzondere bijstand bestaat voor noodzakelijke kosten die niet uit de bijstandsnorm of andere middelen kunnen worden voldaan. Echter, de rechtbank stelde vast dat inrichtingskosten in beginsel als incidenteel voorkomende, algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd, die uit het inkomen moeten worden bestreden. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit bleek dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die bijstandsverlening rechtvaardigt.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S. Veling, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars, en is openbaar gemaakt op 6 april 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.