ECLI:NL:RBROT:2022:2604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van de Participatiewet (Pw). Eiser, een inwoner van Rotterdam, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor inrichtingskosten voorzienbaar waren en dat eiser had kunnen reserveren voor deze kosten. Eiser voerde aan dat hij door schulden niet in staat was om te reserveren en dat er zeer dringende redenen waren om de aanvraag toe te kennen, gezien het belang van een leefbare woning.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 35 van de Pw recht op bijzondere bijstand bestaat voor noodzakelijke kosten die niet uit de bijstandsnorm of andere middelen kunnen worden voldaan. Echter, de rechtbank stelde vast dat inrichtingskosten in beginsel als incidenteel voorkomende, algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd, die uit het inkomen moeten worden bestreden. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit bleek dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die bijstandsverlening rechtvaardigt.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S. Veling, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars, en is openbaar gemaakt op 6 april 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[naam] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. A. el Idrissi,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Wintjes.

Procesverloop

Met het besluit van 6 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 16 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022 via een videoverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. el Idrissi, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten afgewezen, omdat deze kosten voorzienbaar waren en eiser hiervoor had kunnen reserveren. Daarom is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de Pw.
2. Eiser voert in beroep aan dat, omdat verweerder met een besluit van 20 april 2021 bijzondere bijstand voor stofferingskosten heeft toegekend, verweerder in strijd handelt met het rechtszekerheidsbeginsel en met het vertrouwensbeginsel door voor de inrichtingskosten geen bijzondere bijstand te verlenen. Eiser stelt als gevolg van schulden niet in staat te zijn geweest om te reserveren. Tot slot stelt eiser dat er zeer dringende redenen aanwezig zijn om zijn aanvraag toe te kennen, gelet op het belang van het beschikken over een leefbare woning.
3.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1481), worden inrichtingskosten tot de incidenteel voorkomende, algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw is daarom niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.1.
Uit de onder 3.2 genoemde rechtspraak blijkt dat afzonderlijke bijstandsverlening voor inrichtingskosten in beginsel niet mogelijk is. Dat eiser schulden heeft, maakt niet dat eiser recht had op bijzondere bijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zoals onder meer de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1443) kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandverlening rechtvaardigt.
4.2.
Het betoog dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en met het vertrouwensbeginsel, slaagt niet. De toekenning van de bijzondere bijstand voor stofferingskosten staat op zichzelf en heeft geen gevolgen voor de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Verweerder heeft overigens in het verweerschrift gesteld dat de bijzondere bijstand voor stofferingskosten ten onrechte is toegekend.
4.3.
Het beroep van eiser op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw slaagt niet. Hiervoor gelden volgens de rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:662) strenge eisen. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 april 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.