5.1.Materieel voert [naam verzoekster]- samengevat – aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft beperkt tot het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Gevraagd is immers om passende maatregelen te treffen om te voorkomen dat de bestaande activiteiten van de [naam vergunninghoudster] (significante) effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Hoewel in de aanvraag is gewezen op r.o. 13.4 van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, is niet de stelling ingenomen dat de passende maatregelen uitsluitend ten behoeve van het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen getroffen moeten worden. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling was enkel ter illustratie dat passende maatregelen getroffen moeten worden als sprake is van een verslechtering van de kwaliteit van habitattypen door de sterke overbelasting van stikstofdepositie. Verweerder had daarom niet alleen GS van Noord-Brabant moeten vragen om een reactie of passende maatregelen noodzakelijk zijn, maar ook GS van andere provincies, alsmede bevoegde gezagen in andere Europese landen. De effecten van de bestaande activiteiten van [naam vergunninghoudster] trekken zich immers weinig aan van provincie- en landsgrenzen. Daarnaast ziet de aanvraag niet enkel op stikstofdepositie maar ook op de door de bestaande activiteiten van [naam vergunninghoudster] veroorzaakte (significante) effecten op bijvoorbeeld beschermde diersoorten zoals bedoeld in de Hrl en de Vogelrichtlijn. Artikel 2.4 van de Wnb is een implementatie van artikel 6, tweede lid, van de Hrl, dat de lidstaten verplicht passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de habitats in de speciale beschermingszones niet verslechteren en dat er geen storende factoren van betekenis optreden voor de soorten waarvoor die zones zijn aangewezen. Artikel 6, tweede lid, van de Hrl concentreert zich verder niet alleen op de bescherming van het Natura 2000-gebied en daarin voorkomende populaties, maar is ook gericht op de bescherming van een deelpopulatie buiten een Natura 2000-gebied die een connectie heeft met de populatie in het Natura 2000-gebied. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2011, ECLI:EU:C:2011:768. Nu de bestaande activiteiten van [naam vergunninghoudster] ervoor zorgen dat beschermde soorten, die onderdeel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, worden aangetast, is niet op voorhand uit te sluiten dat deelpopulaties buiten die gebieden, die een connectie hebben met populaties in die Natura 2000-gebieden, ook door voornoemde activiteiten worden aangetast.
Verder is het volgens [naam verzoekster] evident dat vliegtuigen afkomstig van en naar [naam vergunninghoudster] storende factoren (stikstof, trillingen, geluid, luchtkwaliteit en ultrafijnstof) zijn die significante effecten kunnen hebben als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Hrl. Doordat verweerder artikel 6, tweede lid, van de Hrl te kort door de bocht toepast is het bestreden besluit niet afdoende gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Voorts gaat verweerder voorbij aan bijlage 14 van het Verdrag van Chicago, waarin regels zijn opgesomd inzake obstakelverlichting en naderingsverlichting (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:129). Het is volgens [naam verzoekster] niet op voorhand uit te sluiten dat deze vormen van verlichting negatieve effecten sorteren op beschermde soorten die onderdeel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, dan wel behoren tot deelpopulaties buiten die gebieden maar wel een connectie hebben met de populaties in die Natura 2000-gebieden. Ter zake van de afwijzingsgronden van het bestreden besluit stelt [naam verzoekster] dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt binnen welk tijdpad de gestelde maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn. Voorts is in het geheel niet inzichtelijk gemaakt welke maatregelen door de bevoegde gezagen in andere provincies en andere Europese landen voor het behoud van de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden et cetera uitgevoerd worden en of deze effectief zullen zijn. Van een belangenafweging is in het geheel geen sprake.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Belanghebbendheid [naam verzoekster]
6. Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
[naam verzoekster] richt zich volgens artikel 2, eerste lid, van haar statuten op het behoud en de verbetering van het leef- en woonklimaat alsmede de veiligheid voor de bewoners rondom de luchthaven Rotterdam ([handelsnaam]) en het tegengaan van alle effecten die als gevolg van deze luchthaven zowel direct als indirect het welzijn van deze bewoners en het milieu kunnen aantasten, en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Uit het tweede lid van artikel 2 van haar statuten volgt afdoende dat [naam verzoekster] feitelijke werkzaamheden verricht om haar doel te bereiken. Haar doelstelling ziet naast het leef- en woonklimaat en de veiligheid ook op het milieu. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is haar milieudoelstelling niet algemeen van aard maar geografisch en functioneel beperkt, nu het gaat om het welzijn van de bewoners rondom [naam vergunninghoudster] en hun woonomgeving. Evenmin blijkt dat haar doelstelling gericht is op bescherming van natuurbelangen als zodanig.
Omdat [naam verzoekster] opkomt voor een goede kwaliteit van het leef- en woonklimaat van de bewoners rondom de luchthaven [naam vergunninghoudster] zal zij ook wat betreft de bescherming van natuurbelangen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval in rechte op kunnen komen tegen overheidsbesluiten die in dat kader de leefomgeving van deze bewoners direct raken. In dat verband is van belang hoe ruim of beperkt de aanvraag ex artikel 2.4 van de Wnb van [naam verzoekster] (en MOB) moet worden uitgelegd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag te beperkt opgevat en stelt [naam verzoekster] terecht dat het Natura 2000-gebied “Kampina & Oisterwijkse Vennen” slechts ter illustratie in de aanvraag is genoemd. Voor zover de aanvraag ziet op het treffen van noodzakelijke passende maatregelen in Natura 2000-gebieden in heel Nederland alsook in andere Europese landen als gevolg van de bestaande activiteiten van de [naam vergunninghoudster] is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijk verzoek - ook in het geval natuurbelangen onder het aspect milieu zouden vallen - niet dient ter bescherming van de belangen van [naam verzoekster]. Deze gebieden maken immers geen deel uit van de leefomgeving van de bewoners voor wie [naam verzoekster] opkomt.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 14 kilometer afstand van [naam vergunninghoudster] ligt en dat reeds hierom de belangen van de Wnb niet strekken ter bescherming van de belangen van [naam verzoekster]. Daargelaten wat exact de afstand is, overweegt de voorzieningenrechter dat nog steeds geldt dat eerst op het moment dat de omvang van de aanvraag daadwerkelijk op juiste wijze is vastgesteld kan worden bepaald of [naam verzoekster] als belanghebbende kan worden aangemerkt. In het geval de aanvraag bijvoorbeeld tevens ziet op obstakelverlichting en naderingsverlichting die negatieve effecten sorteren op beschermde soorten die onderdeel uitmaken van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, dan wel behoren tot deelpopulaties buiten die gebieden maar wel een connectie hebben met de populaties in die Natura 2000-gebieden, dan zou dit met zich kunnen brengen dat mogelijk wel sprake is van enige verwevenheid van de natuurwaarden met het behoud van een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving van de bewoners waarvoor [naam verzoekster] opkomt. In dat geval geldt dat indien het algemeen belang, dat [naam verzoekster] krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt, samenvalt met de belangen die de betreffende bepalingen van de Wnb beogen te beschermen, niet kan worden geoordeeld dat deze Wnb-bepalingen kennelijk niet strekken tot de bescherming van haar belangen.
Nu, zoals ter zitting door verweerder is verklaard, het vooralsnog geen uitgemaakte zaak is hoe de aanvraag door verweerder in de beslissing op bezwaar zal worden opgevat ziet de voorzieningenrechter voorshands aanleiding om de beantwoording van de vraag of [naam verzoekster] als belanghebbende kan worden aangemerkt in het midden te laten.
7. Uitgangspunt van de Awb is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. Daarin is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het een reële inschatting is dat de beslissing op bezwaar nog enige tijd op zich zal laten wachten. Bij natuuraangelegenheden kan in het algemeen niet worden uitgesloten dat met het verstrijken van de nodige tijd er significante gevolgen kunnen ontstaan voor de natuurgebieden en de aldaar aanwezige planten / dieren, waarbij het moeilijk is om eventuele in de tussentijd ontstane schade aan die gebieden achteraf ongedaan te maken. Dit geldt niet alleen voor de Natura 2000-gebieden maar ook voor de (natuur)gebieden en de aldaar aanwezige habitat in de directe woon- en leefomgeving van de bewoners waarvoor [naam verzoekster] opkomt, waarvan het niet geheel is uit te sluiten dat die ook aan de aanvraag van [naam verzoekster] ten grondslag ligt. Daarbij verder in aanmerking nemend dat de natuur in Nederland kampt met een stikstofcrisis en dat het voorzorgsbeginsel vergt dat dergelijke schade zoveel mogelijk vooraf wordt voorkomen in plaats van dat de schade achteraf moet worden hersteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [naam verzoekster] in beginsel een spoedeisend belang heeft.
8. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter slechts van vernietiging kan en moet afzien, indien de geschonden rechtsnorm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich er op beroept.
Over het al dan niet tegenwerpen van het relativiteitsvereiste heeft de Afdeling in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706), voor zover een beroep wordt gedaan op bescherming van natuurwaarden (in r.o. 7 van die uitspraak) onder meer het volgende overwogen: “(…) Belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, kunnen zo verweven zijn met de algemene belangen bij het voorkomen van de aantasting van een vanuit natuur- of landschappelijk oogpunt waardevol gebied, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de omgevingsverordening kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van deze omwonenden. (…)”
De voorzieningenrechter ziet zich in dit geschil geplaatst voor beantwoording van de vraag of er ten aanzien van [naam verzoekster] sprake is van een duidelijke verwevenheid tussen hun belangen als omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de belangen ter bescherming van het behoud van natuurwaarden in die gebieden die onderdeel uitmaken van hun directe woonomgeving. Net zoals in casu onder r.o. 6 is overwogen, geldt ook hiervoor dat eerst op het moment dat de omvang van de aanvraag daadwerkelijk is vastgesteld, de vraag kan worden beantwoord in hoeverre het relativiteitsvereiste aan [naam verzoekster] kan worden tegengeworpen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter voorshands aanleiding om de beantwoording van deze vraag eveneens in het midden te laten.
Geen voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling, maar een belangenafweging
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerder het bestreden besluit in de te nemen beslissing op bezwaar in die zin gaan herroepen dat de aanvraag van [naam verzoekster] niet enkel betrekking heeft op het Natura 2000-gebied “Kampina & Oisterwijkse Vennen”. Deze door verweerder te herstellen omissie van het bestreden besluit brengt op zich niet met zich dat het bestreden besluit reeds hierom dient te worden geschorst dan wel dat een voorlopige voorziening op zijn plaats is.
Voor het geven van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit leent het karakter van de voorlopige voorzieningprocedure zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet. De vraag of de activiteiten van [naam vergunninghoudster] een dusdanige stikstofdepositie met zich brengen dat die depositie (significante) effecten veroorzaakt op overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden waardoor op grond van artikel 2.4 van de Wnb maatregelen getroffen dienen te worden, is complex en vergt zodanige nadere bestudering, nader onderzoek en overdenkingen dat deze procedure zich daarvoor niet leent. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen in dit geval zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Niet in geschil is dat de exploitatie van [naam vergunninghoudster] leidt tot stikstofemissie. Met het oog op de vergunningprocedure in het kader van de Wnb zijn op basis van de berekende emissies de stikstofdepositie-berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2020) uitgevoerd. Daarbij is op hexagoon niveau inzichtelijk gemaakt dat er geen Natura 2000-gebieden zijn die een toename van stikstofdepositie kunnen verwachten. Voorts volgt daaruit dat de depositie die in die gebieden neerdaalt zeer gering is. Deze berekeningen zijn in het kader van de zienswijzenprocedure door [naam verzoekster] (en MOB) betwist. Hoewel over de exacte uitkomsten nog enige discussie kan bestaan, staat voorshands niet vast dat hetgeen [naam verzoekster] met haar verzoek om voorlopige voorziening wenst te bereiken, namelijk het geheel stopzetten van [naam vergunninghoudster] dan wel het gedeeltelijk beperken van haar activiteiten, tot gevolg heeft dat er een meer dan marginale stikstofwinst wordt bereikt, zodanig dat dit binnen afzienbare tijd een positief ecologisch effect heeft, als dit al zichtbaar is voor de bewoners rondom [naam vergunninghoudster], voor wie [naam verzoekster] opkomt.
Daarentegen is met de exploitatie van [naam vergunninghoudster] een groot (algemeen) maatschappelijk belang gemoeid, niet alleen voor de passagiers in de regio Rotterdam en Den Haag, maar ook voor de maatschappelijke instellingen en overheidsinstellingen die gebruik maken van het vliegveld, zoals de traumahelikopters. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hierop maar ook gelet op de belangen die betrokken zijn bij de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten van [naam vergunninghoudster], de belangen van [naam vergunninghoudster] in deze stand van de procedure zwaarder wegen dan de gestelde belangen van [naam verzoekster].
Daarbij heeft de voorzieningenrechter tevens laten meewegen dat, afgezien van de enkele verwijzing van [naam verzoekster] naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, waaruit ten aanzien van het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen volgt dat er passende maatregelen dienen te worden getroffen, [naam verzoekster] in haar aanvraag ten aanzien van de activiteiten van [naam vergunninghoudster] niet zelf met concrete aanknopingspunten is gekomen, bijvoorbeeld onderbouwd door een deskundigenrapport, op basis waarvan aangenomen kan worden dat [naam vergunninghoudster] op een specifiek gebied stikstof deponeert, zodanig dat sprake is van een (dreigende) verslechtering of verstoring. Daarentegen heeft verweerder in het verweerschrift gewezen op de genomen en te nemen maatregelen zoals die zijn gepresenteerd in de Contourennota Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, die volgens hem zorgen voor een stikstofdepositiereductie, en op de provinciale stikstofaanpakken die volgens hem binnen afzienbare termijn zorgen voor de noodzakelijke daling van de stikstofdepositie. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.