ECLI:NL:RBROT:2022:2852

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/10/601698 / FA RK 20-5851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van biologisch vaderschap en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022, is een verzoek gedaan tot vaststelling van het ouderschap van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Rachid, heeft een verzoek ingediend om een DNA-onderzoek te laten uitvoeren om te bepalen of de man, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 9 maart 2021 de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van een DNA-test van een andere man, [naam 2], die als mogelijke biologische vader werd beschouwd. Het deskundigenbericht van 14 juni 2021 heeft echter aangetoond dat [naam 2] niet de biologische vader is van de minderjarige.

De rechtbank overweegt dat het belang van de minderjarige om te weten wie zijn biologische vader is, zwaarder weegt dan de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de man door het afnemen van een DNA-monster. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de man de verwekker kan zijn, gezien de verklaringen van de vrouw en de omstandigheden rondom de conceptie. Daarom heeft de rechtbank besloten om een DNA-onderzoek te gelasten, waarbij de man verplicht is om mee te werken aan het onderzoek.

De rechtbank heeft ook de kosten van het DNA-onderzoek vastgesteld op € 630,- en heeft bepaald dat partijen geen voorschot hoeven te betalen, gezien de verleende rechtsbijstand. De behandeling van de zaak is aangehouden tot het deskundigenbericht is ontvangen, waarna partijen de gelegenheid krijgen om hierop te reageren. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter M.C. Woudstra, tevens kinderrechter, en is ondertekend door griffier mr. I.J.P.M. Hulsman.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/601698 / FA RK 20-5851
Beschikking van 15 april 2022 betreffende vaststelling ouderschap
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Rachid te Rotterdam.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam curator], advocaat te [vestigingsplaats],
hierna te noemen de bijzondere curator.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 9 maart 2021;
  • het deskundigenbericht van 14 juni 2021;
  • het bericht van de vrouw van 6 september 2021;
  • het bericht van de man van 13 september 2021;
  • het bericht van de bijzondere curator van 7 oktober 2021.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
30 maart 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de man, [naam 1], waarnemend voor mr. Rachid;
  • de bijzondere curator.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 9 maart 2021 heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting van het resultaat van het door de vrouw in het geding te brengen DNA-test van [naam 2] ter zake zijn mogelijk biologisch vaderschap betreffende de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige].
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien hierover is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Vaststelling ouderschap
2.2.1.
Volgens het deskundigenbericht van [naam 3] van 14 juni 2021 is het verwantschapsonderzoek negatief in die zin, dat het praktisch bewezen is dat [naam 2] niet de biologische vader is van de minderjarige, geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] uit de vrouw.
2.2.2.
De vrouw stelt dat haar verzoek toegewezen moet worden omdat het deskundigenonderzoek heeft uitgesloten dat [naam 2] de biologische vader is van de minderjarige.
2.2.3.
De man stelt dat uit het deskundigenonderzoek niet kan worden afgeleid dat hij de verwekker is van de minderjarige.
2.2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij in het conceptietijdvak orale seks met elkaar hebben gehad. De vrouw stelt dat de man haar na de orale seks heeft geprobeerd te penetreren en dat niet valt uit te sluiten dat er op deze wijze een bevruchting heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een verklaring van haar huisarts, [naam 4] te Rotterdam overgelegd van 22 oktober 2020.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling van 16 februari 2021 verklaard dat hij, na zijn ejaculatie, nergens meer zin in heeft, maar hij heeft niet ontkend dat hij heeft geprobeerd de vrouw te penetreren.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw die van een Dance Festival kwam en wellicht daar seks heeft gehad met andere mannen, omdat de man deze stelling in het licht van de betwisting door de vrouw, niet nader heeft onderbouwd. De vrouw heeft bij herhaling verklaard dat zij in het conceptietijdvak alleen met [naam 2] en de man seks heeft gehad.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is aannemelijk dat de man de verwekker van de minderjarige kan zijn.
2.2.5.
Naar vaste rechtspraak geldt dat het belang van een kind zijn afkomst te kennen zeer zwaar weegt en in beginsel prioriteit heeft boven het belang van een vermeende verwekker bij een bescherming van zijn privéleven dan wel de (minimale) inbreuk op de lichamelijke integriteit. In het geval er voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene de verwekker kan zijn, kan die verplicht worden deel te nemen aan een
DNA-onderzoek (ECLI:NL:HR:2022:349).
2.2.6.
Omdat het deskundigenonderzoek heeft uitgewezen dat [naam 2] niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is om vast te stellen of de man al dan niet zijn biologische vader kan zijn.
De rechtbank zal dan ook een DNA-onderzoek gelasten zodat onderzocht kan worden of de man al dan niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. Anders dan de man stelt, weegt het belang van de minderjarige om te weten wie zijn biologische vader is, zwaarder dan de inbreuk van een DNA-onderzoek, dat alleen bestaat uit het afnemen van wangslijmvlies met een wattenstaaf, op de lichamelijke integriteit van de man, zodat dit onderzoek gerechtvaardigd is.
2.2.7.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.2.8.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 630,-. Hierbij kunnen nog extra kosten van € 55,- komen als partijen aparte afspraken maken voor de afname.
De vrouw heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bereid getoond de kosten van het DNA-onderzoek te voldoen als de man niet de biologische vader van de minderjarige blijkt te zijn.
Omdat aan beide partijen op grond van de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, zal echter aan hen geen voorschot worden opgelegd.
2.3.
Proceskosten
2.3.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;
3.2.
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren:
[naam 3] of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van [naam bedrijf], werkzaam bij [naam bedrijf], [adres];
3.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op een bedrag van € 630,-;
3.4.
legt aan partijen geen voorschot op;
3.5.
verzoekt de deskundige uiterlijk binnen drie maanden na de uitspraak van deze beschikking een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
en alvorens verder te beslissen:
3.6.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot
1 augustus 2022 PRO FORMA;
3.7.
bepaalt dat partijen op laatstgenoemde datum niet hoeven te verschijnen;
3.8.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – indien nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip;
3.8.1.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de bijzondere curator op de genoemde pro-formadatum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op
15 april 2022.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.