In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022, is een verzoek gedaan tot vaststelling van het ouderschap van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Rachid, heeft een verzoek ingediend om een DNA-onderzoek te laten uitvoeren om te bepalen of de man, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 9 maart 2021 de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van een DNA-test van een andere man, [naam 2], die als mogelijke biologische vader werd beschouwd. Het deskundigenbericht van 14 juni 2021 heeft echter aangetoond dat [naam 2] niet de biologische vader is van de minderjarige.
De rechtbank overweegt dat het belang van de minderjarige om te weten wie zijn biologische vader is, zwaarder weegt dan de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de man door het afnemen van een DNA-monster. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de man de verwekker kan zijn, gezien de verklaringen van de vrouw en de omstandigheden rondom de conceptie. Daarom heeft de rechtbank besloten om een DNA-onderzoek te gelasten, waarbij de man verplicht is om mee te werken aan het onderzoek.
De rechtbank heeft ook de kosten van het DNA-onderzoek vastgesteld op € 630,- en heeft bepaald dat partijen geen voorschot hoeven te betalen, gezien de verleende rechtsbijstand. De behandeling van de zaak is aangehouden tot het deskundigenbericht is ontvangen, waarna partijen de gelegenheid krijgen om hierop te reageren. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter M.C. Woudstra, tevens kinderrechter, en is ondertekend door griffier mr. I.J.P.M. Hulsman.