ECLI:NL:RBROT:2022:3323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens illegale woningvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser, eigenaar van een woning, kreeg op 18 mei 2020 een last onder dwangsom opgelegd wegens illegale woningvorming, omdat er zonder vergunning twee zelfstandige woningen waren gerealiseerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zonder vergunning twee zelfstandige woningen heeft gerealiseerd, wat in strijd is met artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 en de gemeentelijke verordening. Eiser voerde aan dat hij mocht vertrouwen op toezeggingen van de gemeente dat splitsing van de woning zou worden toegestaan. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die hem het vertrouwen konden geven dat handhaving niet zou plaatsvinden.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet onevenredig zijn geschaad en dat de handhaving door de gemeente gerechtvaardigd is. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij sinds 30 september 2020 geen eigenaar meer is van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed heeft op de bevoegdheid van de gemeente om de last op te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. M.B.C.R. Heemskerk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweer aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens illegale woningvorming.
In het besluit van 30 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord. Geen van partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser was eigenaar van de woning aan de [adres] (de woning). Op 9 maart 2020 heeft een toezichthouder van verweerder een inspectie uitgevoerd in de woning waarbij is geconstateerd dat op dit adres twee zelfstandige woningen met een aparte voordeur zijn gerealiseerd, beide bestaande uit een woonkamer, keuken, één slaapkamer, badkamer en een toilet.
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit is aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens illegale woningvorming. Aan verweerders besluitvorming ligt ten grondslag dat het gaat om een woonruimte die gelegen is in één van de door het college aangewezen gebieden zoals opgenomen in het aanwijzingsbesluit 'Aangewezen gebieden Verordening woonruimtevoorraad 2020'. Nu, zonder vergunning, twee zelfstandige woningen zijn gerealiseerd is sprake van een overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent beheer woonruimtevoorraad (Verordening beheer woonruimtevoorraad Schiedam 2020; hierna: de Verordening) en de Nadere regels verordening beheer woonruimtevoorraad Schiedam 2020 (Nadere regels).
Beroepsgronden
3. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hem is eerst mondeling en daarna in een mail van 27 maart 2020 toegezegd, dat woningsplitsing zou worden toegelaten. Eiser stelt dat verweerder zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en dat ook de belangen niet juist zijn afgewogen, omdat de bezwaarschriftencommissie in de voorbereiding van haar advies niet heeft beschikt over het mailbericht van verweerder aan eiser van 27 maart 2020. Eiser vermeldt ten overvloede, dat hij sedert 30 september 2021 geen eigenaar meer is van de woning en dat hij het daarom sindsdien niet meer in zijn macht heeft de woning aan te passen.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 is het verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
4.2
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef onder c, van de Verordening mogen woonruimten niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet worden verbouwd tot twee of meer woonruimten (woningvorming) of verbouwd tot twee of meer woonruimten worden gehouden.
Bevoegdheid tot handhaving
5.1.
Niet in geschil is dat eiser zonder vergunning twee zelfstandige woningen heeft gerealiseerd op het adres Galileistraat 76, zodat sprake is van een overtreding op grond van artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2, eerste lid, aanhef onder c, van de Verordening, zoals die luidde op de relevante tijdstippen. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2032). Eiser heeft niet gesteld en geen omstandigheden aangedragen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat handhaving onevenredig is in verhouding met het te dienen algemene belang van handhaving. Van zulke omstandigheden is de rechtbank ook overigens niet gebleken.
Vertrouwensbeginsel
6.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
Eiser heeft in 2018, voordat hij tot aankoop van het pand is overgaan, contact opgenomen met verweerder waarbij hem is verteld dat een splitsing van het pand in twee zelfstandige woningen geen enkele probleem was. Eiser is van mening dat hij op die toezegging van verweerder heeft mogen vertrouwen. Verweerder betwist dat eiser mondeling een dergelijke toezegging zou zijn gedaan.
Ook voert eiser aan dat de inspecteur hem in haar e-mail van 27 maart 2020 duidelijk heeft aangegeven dat de gemeente akkoord is met het behoud van twee voordeuren, dat de voorzieningen in stand kunnen blijven en dat er slechts een inpandige doorgang moet komen. Eiser meent dat hij op de mededeling van de inspecteur mocht afgaan, temeer omdat zij daarbij schreef dat zij eerst met een jurist van de gemeente overleg heeft gehad. Verweerder stelt dat deze mail niet de strekking heeft van een akkoord met splitsing en redelijkerwijze ook niet zo kon worden begrepen.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie bijvoorbeeld de onder 4.2 genoemde uitspraak en de uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:576).
6.3.
Eiser heeft niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat een medewerker van verweerder in 2018 mondeling een toezegging heeft gedaan waaruit eiser zou hebben mogen afleiden dat verweerder een vergunning zou verlenen of niet handhavend zou optreden.
De email van de inspecteur van 27 maart 2020 vermeldt:
“ - U dient de woning weer samen te voegen: dit houdt in dat er inpandig een doorgang moet zijn naar beide ruimtes. De twee voordeuren mogen in de huidige staat blijven
-
- Volgens het BAG is deze woning al samengevoegd alleen is dit niet de huidige situatie
-
- U dient hier eerst een omgevingsvergunning voor aan te vragen
-
- In beide ruimtes, na samenvoegen, mogen de zelfstandige voorzieningen (badkamer, toilet en keuken) gehandhaafd blijven
-
- Huisnummer [huisnummer 1] dient verwijderd te worden en één nummer vermelden [huisnummer 2]”
Niet valt in te zien, dat aan een e-mail volgens welke de woning (i) volgens het BAG al één woning is, (ii) één huisnummer moet krijgen en (iii) feitelijk moet worden samengevoegd door het (vergunningplichtig) creëren van een doorgang, het vertrouwen kan worden ontleend dat verweerder toestemming zal geven om formeel van de woning twee zelfstandige woningen te maken en/of van handhaving af zal zien. Dat volgens die mail de twee bestaande voordeuren en de twee sets “badkamer, toilet en keuken” gehandhaafd mogen worden maakt dat niet anders.
Gelet op het voorgaande kan eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen, niet voor zover het is gebaseerd op een mondelinge toezegging uit 2018 en evenmin voor zover het is gebaseerd op de mail van 27 maart 2020.
Zorgvuldigheidsbeginsel
7.1.
Eiser voert aan dat de betrokken belangen niet naar behoren zijn afgewogen omdat de bezwaarschriftencommissie bij het opstellen van haar advies niet zou hebben beschikt over de e-mail van 27 maart 2020. Verweerder stelt dat eiser bij de verzending van deze mail aan de bezwaarschriftencommissie een typefout heeft gemaakt in het adres en dat het gevolg - dat de bezwaarschriftencommissie deze mail niet ontving - daarom voor zijn rekening moet komen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het mislukken van de toezending van de e-mail van 27 maart 2020 aan de bezwaarschriftencommissie, nu deze mail bij verweerder in de bezwaarfase bekend was, deel uitmaakte van het dossier en in de beroepsprocedure is meegewogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen eigenaar meer
8.1
Tot slot voert eiser aan - naar eigen zeggen: ten overvloede - dat hij sinds
30 september 2020 geen eigenaar meer is van de woning en het dus niet meer in zijn macht ligt om haar aan te passen. Hierdoor mist de dwangsom haar doel en verwordt deze tot een ordinaire boete, hetgeen in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
8.2
De door eiser gepleegde overtreding bestaat uit het verbouwen van een woonruimte tot twee woonruimten (woonvorming) zonder vergunning. In de omstandigheid dat eiser het na de verkoop niet langer in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot oplegging van de last, dat geen dwangsommen zijn verbeurd en dat verweerder niet in redelijkheid zal kunnen overgaan tot invordering van deze dwangsommen. De door eiser gestelde onmogelijkheid om aan de last te kunnen voldoen is immers door hemzelf gecreëerd en wel op een moment (datum transport is 30 september 2020) dat de last onder dwangsom van kracht was. Ten tijde van de oplegging van de last en gedurende de begunstigingstermijn had eiser het in zijn macht om de overtreding te beëindigen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2080). Voor zover uit de stukken valt op te maken, heeft eiser omtrent de verkoop en de levering pas in de beroepsfase melding gemaakt, terwijl in ieder geval bij de hoorzitting op bezwaar de verkoop en levering hadden plaatsgevonden. Ook daarom en omdat het hier een opmerking ten overvloede betreft, kan de eigendomsovergang niet leiden tot aantasting van de beslissing op bezwaar.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.