7.6.Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 2.895,75.
- De beroepsprocedure met zaaknummer ROT 20/2173
8. Op 19 augustus 2019 heeft eiser zich ziek gemeld (na de EZWb uit de bovengenoemde procedure) waarna een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 17 december 2019 geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser op 24 december 2019 nog steeds geschikt is voor ten minste één van de eerder in het kader van de EZWb geduide functies. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
9. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 24 maart 2020 toegelicht dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de bezwaargronden zich richten tegen de FML die aan de EZWb van 12 april 2019 ten grondslag ligt en dat het bij het primaire besluit echter gaat om de vraag of eiser als gevolg van medisch objectieve klachten zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de geduide functies niet stressvol zijn en dat de klachten van eiser met betrekking tot stress voldoende worden ondervangen. Hij heeft verder toegelicht dat de diagnose fybromyalgie (zenuw- en gewrichtspijn) geen onderliggende medische oorzaak heeft en dat normaal bewegen raadzaam is.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat het ziektebeeld tussen de EZWb en de datum in geding niet is veranderd en heeft daarmee geen aanleiding gezien van het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.
10. In beroep voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld en dat er geen of geringe kans is op herstel. Eiser voert hiertoe aan dat hij geen snelle hoofdbewegingen kan maken als gevolg van een herseninfarct en dat hij snel last krijgt van duizelingen. Door deze duizelingen is hij ook beperkt op onder meer frequente bewegingen en zou een urenbeperking moeten worden aangenomen omdat de klachten onvoorspelbaar zijn. Voor een neurologische verklaring van deze klachten verwijst eiser naar een rapport van arts [naam arts-gemachtigde] . Eiser heeft verder verzocht tot het benoemen van een deskundige.
Eiser acht zich door zijn beperkingen verder niet in staat om de geduide functies te verrichten. Hij voert hiertoe aan dat de functies veel handelingen van repetitieve aard bevatten waardoor sprake is van een hoog handelingstempo. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd dat bij de geduide functies geen sprake is van een hoog werktempo en dat niet wordt ingegaan op eisers argumentatie. Eiser kan verweerder niet volgen in het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat repetitieve handelingen en een hoog handelingstempo los van elkaar moeten worden gezien.
11. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
De maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWb, als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), onder meer de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1225) gangbare arbeid, zoals toegelicht bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies.