ECLI:NL:RBROT:2022:3839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/2050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake sociale zekerheidsclaim met betrekking tot medische beoordeling en proceskostenvergoeding

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 25 februari 2022, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid bood om een geconstateerd gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering en rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die op 31 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op deze rapportage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij dossieronderzoek, anamnese en fysiek onderzoek zijn betrokken. Eiseres heeft betoogd dat zij meer beperkt is dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de vastgestelde beperkingen adequaat zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het gebrek is hersteld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.897,50 bedragen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de eiseres. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.T. Tilburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Voor het procesverloop tot en met 25 februari 2022 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (ECLI:NL:RBROT:2022:1221).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend onder verwijzing naar een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2022.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
De tussenuitspraak van 25 februari 2022 en herstel van het gebrek
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat eiseres de medische grondslag gemotiveerd heeft betwist en dat zij niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft verweerder de mogelijkheid geboden om eiseres alsnog fysiek op spreekuur te laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak. Verweerder heeft aangegeven van deze mogelijkheid gebruik te willen maken en eiseres is fysiek onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 31 maart 2022. Hiervan is op dezelfde dag een rapportage opgemaakt.
3. In reactie op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij kort voor de datum in geding (13 december 2019) op 27 maart 2019 is geopereerd waarbij een plaat en een aantal schroeven zijn verwijderd waarna zij kon werken aan haar herstel. Op de datum in geding was eiseres nog steeds afhankelijk van krukken. Gelet op de in de rapportage van 31 maart 2022 genoemde medicatie die eiseres gebruikt is er een aanwijzing dat eiseres in verhevigde mate pijn ervoer en pijnklachten had. Eiseres durft niet zonder krukken te lopen. Eiseres betoogt ten slotte dat de moeizame revalidatie er op duidt dat eiseres meer beperkt was dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na herstel van het gebrek, zorgvuldig is verricht. Het onderzoek is namelijk gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, fysiek onderzoek, wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd als ook op stukken van de behandelend artsen van eiseres.
5. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde gronden over de in de FML aangenomen beperkingen, zoals weergegeven in de tussenuitspraak onder 3 en in deze uitspraak onder 3, overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 31 maart 2022 uitvoerig toegelicht dat het enkele gegeven dat sprake is van verminderde spiermassa onvoldoende is om aanvullende beperkingen in de FML te kunnen vaststellen. Er zijn reeds beperkingen aan de rechterknie vastgesteld. Het rechterbeen kan minder worden belast omdat sprake is van een verschil in spieromvang tussen het linker- en rechterbeen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet dat reeds rekening is gehouden met de operatie van 27 maart 2019. Eiseres is eveneens beperkt voor lopen, lopen tijdens het werk, traplopen, knielen en geknield actief zijn. Het meer beperken zou volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep anti-revaliderend werken. Op basis van het medisch onderzoek en het dossier van eiseres is er geen aanleiding om meer beperkingen vast te stellen. De rechtbank merkt in dit kader op dat het bij het vaststellen van beperkingen niet gaat om hoe de klachten worden ervaren, maar wat objectief medisch is vast te stellen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van eigen onderzoek en de (medische) stukken uit het dossier afdoende heeft gemotiveerd wat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zijn op de datum in geding. De grond dat eiseres meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld, slaagt niet.
Conclusie
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak en in de daarna gevoerde correspondentie het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.