ECLI:NL:RBROT:2022:5215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
ROT 22/821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer op grond van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiseres was verplicht om een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen, opgelegd op basis van de Wegenverkeerswet 1994. Het primaire besluit werd genomen op 21 oktober 2021, waarna het bezwaar van eiseres op 27 januari 2022 ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 30 mei 2022 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waarbij zij de bevindingen uit het proces-verbaal van de politie betwistte. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de gedragingen van eiseres die aanleiding gaven voor de maatregel. De rechtbank concludeert dat de opgelegde maatregel terecht is opgelegd, omdat eiseres herhaaldelijk verkeersregels heeft overtreden. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiseres niet in strijd zijn met de wettelijke bepalingen, die geen ruimte bieden voor een belangenafweging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) verplicht tot het volgen van een cursus over verantwoord rijgedrag, een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (maatregel).
Bij besluit van 27 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 1 oktober 2021 heeft verweerder een mededeling ontvangen van de politie. Uit deze mededeling volgt dat eiseres op diezelfde datum als autobestuurder twee keer rechts heeft ingehaald, tijdens een van de inhaalmanoeuvres over de vluchtstrook heeft gereden en te dicht op een voorganger heeft gereden. De betrokken verbalisant heeft op 19 januari 2022 een proces-verbaal van bevindingen (hierna: proces-verbaal) opgesteld.
2. Aan het bestreden besluit is – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Uit de mededeling en het proces-verbaal volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel. Verweerder was daarom verplicht om aan eiseres een maatregel op te leggen.
3. Eiseres heeft betoogd dat verweerder de maatregel ten onrechte heeft opgelegd en heeft de bevindingen uit het proces-verbaal betwist. Eiseres heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BU3570, en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1523. Het bestreden besluit is volgens eiseres onzorgvuldig tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd en haar belangen zijn daarin onvoldoende meegewogen.
4.1.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW besluit verweerder, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij de ministeriële regeling aangegeven gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
4.2.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) besluit verweerder tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III (Bijlage).
Voor deze uitspraak zijn de volgende gedragingen in de Bijlage van belang:
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit d) op te korte afstand volgen van voorliggers;
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van b) het inhalen; en f) het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook.
5.1.
Verweerder mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW ten grondslag kunnen worden gelegd. Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:177.
5.2.
Uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisant heeft waargenomen dat eiseres een personenauto inhaalde en daarbij met een snelheid van 100 kilometer per uur over de vluchtstrook reed, dat eiseres vervolgens met een geschatte snelheid van 100 kilometer per uur een voertuig rechts inhaalde en dat eiseres over een weglengte van ten minste 300 meter en met een snelheid van 102 kilometer, minder dan twee meter achter een voorganger reed. De rechtbank acht het proces-verbaal consistent en duidelijk en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat aan het proces-verbaal moet worden getwijfeld. Voor de juistheid van de stelling van eiseres dat er sprake was van filevorming en dat zij daarom onmogelijk 100 kilometer per uur kan hebben gereden, bestaan geen concrete aanknopingspunten. Deze stelling is daarom onvoldoende om aan de bevindingen in het proces-verbaal te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het proces-verbaal mocht baseren. Nu daaruit volgt dat eiseres herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als bedoeld in de Regeling, was verweerder verplicht om een maatregel op te leggen.
5.3.
Eiseres’ stelling dat zij kort op de vluchtstrook heeft gereden om met een remactie haar op de grond gevallen telefoon te laten verschuiven, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres is voor het eerst ter zitting met deze verklaring gekomen en bovendien vormt deze verklaring geen rechtvaardiging voor het rechts inhalen en het op korte achterstand achter een voorganger rijden.
6. Het beroep van eiseres op de genoemde rechterlijke uitspraken slaagt niet omdat het niet gaat om gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval van eiseres. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de maatregel niet mocht worden opgelegd omdat er geen sprake was van herhaaldelijke gedragingen als bedoeld in de Regeling, terwijl in het geval van eiseres wel sprake is geweest van die herhaaldelijke gedragingen. De Afdeling was in de genoemde uitspraak van oordeel dat de maatregel niet mocht worden opgelegd omdat niet kon worden vastgesteld dat de betrokkene de bestuurder was van het voertuig. Eiseres heeft echter niet bestreden dat zij de bestuurder van het voertuig was.
7. Het betoog van eiseres dat haar belangen onvoldoende zijn meegenomen in het bestreden besluit, slaagt evenmin. De bepalingen uit de WVW en de Regeling bieden geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Verweerder moet een maatregel opleggen indien aan de voorwaarden is voldaan. Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1574.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juni 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.