ECLI:NL:RBROT:2022:5506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/5439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten en handelingen door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Rotterdam, een verzoek om schadevergoeding ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Verzoekster stelt dat haar aanvraag voor een sociale voorziening is belemmerd door verweerder, die volgens haar samenwerkte met haar ex-werkgever en andere overheidsinstanties. Verzoekster heeft een aantal schadeposten opgevoerd, waaronder een aanzienlijk bedrag aan gederfde inkomsten en kosten voor de aankoop van een woning. De rechtbank heeft het verzoekschrift op 23 juni 2022 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van verzoekster en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat verzoekster geen onrechtmatige besluiten of handelingen heeft aangetoond die haar schade hebben berokkend. De besluiten van verweerder met betrekking tot de bijstandsaanvraag van verzoekster staan in rechte vast en kunnen alleen worden doorbroken als er klemmende bezwaren zijn. Verzoekster heeft geen specifieke besluiten genoemd die als schadeveroorzakend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de formele rechtskracht van de besluiten niet kan worden doorbroken op basis van verzoeksters gevoelens van onrecht en verwaarlozing.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van onrechtmatige besluiten of handelingen die aanleiding geven tot schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af, en deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier, op 6 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.A. Neslo)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Biemond).

Procesverloop

Met een brief van 16 augustus 2021 heeft verzoekster verweerder gevraagd om vergoeding van de door haar geleden schade.
Met een verzoekschrift van 17 oktober 2021 heeft verzoekster de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden.
De rechtbank heeft het verzoekschrift op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Verschenen zijn: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder
.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verweerder om een schadevergoeding gevraagd, omdat hij haar aanvraag voor een sociale voorziening heeft belemmerd door met haar ex-werkgever en verschillende overheidsinstanties samen te spannen, door haar algeheel financieel te onderdrukken en door haar als afleidingsmanoeuvre van fraude, samenzwering en financiële verstrengeling te betichten. Ook was verweerder niet van plan om voor een oplossing in het geschil tussen haar en haar ex-werkgever te zorgen. Verzoekster voert de volgende van belasting vrij te stellen schadeposten op:
1. Schadeloosstelling van € 4.000.000,00 (aan gederfde inkomsten).
2. Vergoeding van € 500.000,00 voor de aankoop van een eigen woning.
3. Vergoeding van € 300.000,00 aan verhuis-, transport- en (her)inrichtingskosten en voor de aanschaf van een auto om lopende medische afspraken na te kunnen komen.
4. Vijfmaal een schadevergoeding van € 100.000,00 voor personen die haar gedurende de periode dat zij rondzwierf financieel en materieel hebben bijgestaan en onderdak hebben geboden, uitgezonderd haar zoon en dochter.
5. Schadevergoeding van € 1.500,00 voor haar zoon, [naam 1], voor het extra risico dat hij heeft gelopen om haar op zijn woonadres in te laten schrijven ondanks dat dit niet mocht.
6. Schadevergoeding van € 2.500.000,00 voor haar dochter, [naam 2].
2.1
Met een brief van 17 oktober 2021 heeft verzoekster tegen verweerders afwijzing van haar schadevergoedingsverzoek beroep ingesteld. Volgens verzoekster heeft verweerder haar signalen voor een bijstandsuitkering jarenlang niet goed opgepakt en is hij bij haar aanvraag voor een bijstandsuitkering ernstig tekortgeschoten door deze aanvraag met onvoldoende aandacht en ernst en zonder een rechtvaardige menselijke blik te bekijken, te behandelen en te beoordelen. Ook heeft verweerder moedwillig informatie achtergehouden, ondanks haar meerdere verzoeken om openbaarheid van zaken. Verder vindt verzoekster het een zeer zwaar onrechtmatige beslissing dat zij van verweerder een waardeloos gebleken “machtiging tot verhaal van schade op de werkgever” moest ondertekenen.
2.2
De rechtbank merkt de brief van 17 oktober 2021 van verzoekster aan als een verzoekschrift in de zin van titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank overweegt dat een belanghebbende de rechtbank om een schade-vergoeding kan verzoeken als zij schade lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Voor vergoeding komen alleen die schadeposten in aanmerking die in een zodanig verband met dat besluit staan dat zij het bestuursorgaan als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 9 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:48.
4.1
Verzoekster heeft de besluiten die verweerder over haar bijstandsaanvraag heeft genomen als schadeveroorzakende besluiten aangemerkt, zonder daarbij naar specifieke besluiten te verwijzen.
4.2
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat verweerder over de bijstandsaanvraag van verzoekster de volgende besluiten heeft genomen:
  • bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder de bijstandsaanvraag van verzoeker afgewezen;
  • bij besluit van 4 april 2018 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van
  • bij besluit van 13 maart 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen een schuldenoverzicht 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat dit overzicht geen voor bezwaar vatbaar besluit is;
  • bij besluiten van 21 juli 2017, van 16 augustus 2017, van 8 september 2017 en van 24 oktober 2017 heeft verweerder verzoekster voorschotten toegekend;
  • bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering afgewezen vanwege het onvolledig geven van inlichtingen en heeft hij de eerder verstrekte voorschotten teruggevorderd;
  • bij besluiten van 6 februari 2018, van 6 maart 2018 en van 4 april 2018 heeft verweerder verzoekster voorschotten toegekend;
  • bij besluit van 19 april 2018 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering afgewezen vanwege het onvolledig geven van inlichtingen en heeft hij de eerder verstrekte voorschotten teruggevorderd;
  • bij besluit van 14 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen een schuldenoverzicht 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat dit overzicht geen voor bezwaar vatbaar besluit is.
4.3
De rechtbank stelt vast dat alle deze besluiten in rechte vaststaan. Dit heeft verzoekster tijdens de zitting ook erkend. De formele rechtskracht van deze besluiten kan alleen worden doorbroken als aan het rechtmatig houden van die besluiten klemmende bezwaren zijn verbonden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 25 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2930. Verzoekster heeft geen bijzonderheden aangevoerd die ertoe leiden dat de formele rechtskracht van de besluiten in kwestie moet worden doorbroken. Hiervoor is niet genoeg dat verzoekster zich, zoals zij tijdens de zitting heeft uitgelegd, gegriefd en in de steek gelaten voelt omdat verweerder haar in het kader van de Participatiewet niet goed zou hebben geholpen. Nu verweerder ook in de huidige procedure niet heeft erkend dat de besluiten onrechtmatig zijn, kunnen geen van de door verweerder over de bijstandsaanvraag van verzoekster genomen besluiten als onrechtmatig worden aangemerkt. Deze besluiten vormen daarom geen grondslag om voor een schadevergoeding in aanmerking te komen.
5.1
Verzoekster heeft de besluiten van verweerder op haar verzoeken om openbaarheid van zaken als schadeveroorzakende besluiten aangemerkt, zonder daarbij naar specifieke verzoeken en besluiten te verwijzen.
5.2
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat verzoekster verweerder op 4 februari 2019 om inzage in haar dossier heeft verzocht, waarop verweerder bij brief van 26 februari 2019 heeft gereageerd. Voor zover verweerders brief van 26 februari 2019 al als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, heeft verweerder daarmee begunstigend op het verzoek om dossierinzage besloten, heeft verzoekster vervolgens zelf geen gebruik van de gelegenheid tot dossierinzage gemaakt en heeft zij verder ook niets tegen die brief ondernomen. De brief van 26 februari 2019 vormt daarom geen grondslag om voor een schadevergoeding in aanmerking te komen. Van andere verzoeken om dossierinzage of om het geven van openbaarheid van zaken, is de rechtbank niet gebleken.
6.1
Verzoekster heeft de beslissing van verweerder dat zij een “machtiging tot verhaal van schade op de werkgever” moest onderteken als schadeveroorzakend besluit aangemerkt.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de door verzoekster bedoelde machtiging ziet op de mogelijkheid om een eventuele schadevergoeding of nabetaling van salaris met een door verweerder verstrekte uitkering te verrekenen. Verweerder heeft deze machtiging aan verzoekster in 2017 verzonden omdat zij haar ex-werkgever aansprakelijk had gesteld voor onder andere het onrechtmatig beëindigen van haar dienstverband. Verweerder heeft haar verzocht om die machtiging te ondertekenen. Een dergelijk verzoek is geen besluit in de zin van de Awb en kan ook niet gelden als onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om de machtiging in kwestie te ondertekenen vormt daarom geen grondslag voor schadevergoeding.
7. Verzoeker heeft in haar verzoekschrift ook verwezen naar handelingen van haar ex-werkgever en van andere overheidsinstanties waaronder de Belastingdienst. Voor zover verzoekster daarmee heeft bedoeld dat haar ex-werkgever en de Belastingdienst schadeveroorzakende besluiten hebben genomen, gaat de rechtbank daar niet op in. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en tijdens de zitting duidelijk haar verzoek in deze procedure tot verweerder beperkt. Daarnaast is haar ex-werkgever geen bestuursorgaan waardoor niet bij de bestuursrechter om vergoeding kan worden verzocht die uit zijn handelingen of beslissingen voortkomen.
8. De rechtbank merkt ten slotte op dat verzoekster ook namens andere personen om een schadevergoeding heeft verzocht, dat niet is gebleken dat zij daarvoor door die personen is gemachtigd en dat die schadeposten daarom niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Ook merkt de rechtbank op dat verzoekster op geen enkele wijze heeft onderbouwd op welke manier zij aan dermate hoge bedragen aan schade is gekomen, waardoor ook om die reden de schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
9. Nu verzoekster geen onrechtmatige besluiten of onrechtmatige handelingen ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit heeft aangevoerd, wijst de rechtbank het verzoek van verzoekster af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 juli 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.