Wat de rechtbank vindt
14. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, hebben de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten I en II, van rechtswege mede betrekking op de bestreden besluit III en IV. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit III en het bestreden besluit II door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit IV en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten I en II, zal de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of de bestreden besluiten III en IV berusten op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
De uitlooptermijn bij het aanzeggen van de functies
15. Eiser voert aan (samengevat) dat het UWV bij het bepalen van de zogenoemde uitlooptermijn ten onrechte heeft aangesloten bij de datum van het voornemen (later nog een keer verstuurd bij brief van 10 december 2020) en niet bij de datum van het bestreden besluit I van 26 mei 2021.
16. Volgens vaste rechtspraak brengt het zorgvuldigheidsvereiste mee dat het een verzekerde moet worden gegund om zich op een wijziging van de financiële situatie door een verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in te stellen. Voorts moet hem daarbij duidelijk zijn voor welke functies hij geschikt wordt bevonden, zodat hij zich kan oriënteren op passende functies op de arbeidsmarkt.Daarnaast volgt eveneens uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat ook als de aanzegging heeft plaatsgevonden in de primaire fase en nog de mogelijkheid bestond om bezwaar te maken, de in acht te nemen uitlooptermijn start op het moment van de aanzegging van de functies.Pas als de tegen het wijzigingsvoornemen aangevoerde gronden aanleiding geven om nieuwe functies te duiden, is er aanleiding voor een nieuwe uitlooptermijn.
17. De rechtbank stelt vast dat in bezwaar geen nieuwe functies zijn geduid. Drie van de vijf geduide functies zijn gehandhaafd. Dat is voldoende en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 mei 2021 ook voldoende toegelicht waarom deze overgebleven functies passend zijn voor eiser. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat de uitlooptermijn zou moeten aanvangen op de datum van het bestreden besluit I, dus niet. Ook de stelling van eiser op zitting dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies had moeten aanzeggen in een gesprek, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze stelling vindt geen steun in het recht.
18. Nu de geduide functies eiser voor het eerst bekend zijn geworden (zijn aangezegd) met het voornemen, en dit voornemen op 10 december 2020 is gestuurd naar de gemachtigde van eiser, heeft het UWV in de bestreden besluiten III en IV terecht een uitlooptermijn tot 1 maart 2021 gehanteerd.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
19. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
20. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het primaire besluit I op een onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Er heeft daarom eerst een onderzoek door de verzekeringsarts plaatsgevonden.
21. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. De verzekeringsarts beschrijft het gesprek met eiser. De verzekeringsarts vindt dat de eerder opgestelde belastbaarheid nog steeds een goede weergave is van de huidige situatie. Zorgvuldigheidshalve wordt de belastbaarheid geactualiseerd. Deze geldt ook op de omslagdatum van 3 september 2020.
22. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 21 april 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken op de hoorzitting. Verder heeft hij in overleg met eiser informatie opgevraagd bij de behandelend sector en deze werd in de heroverweging betrokken.
23. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat zijn medisch rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie voorwaarden voldoet.
24. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat de eerder opgestelde belastbaarheid (ten tijde van het toekennen van de WIA-uitkering) nog steeds een goede weergave is van de huidige situatie. Zorgvuldigheidshalve wordt de belastbaarheid geactualiseerd. Deze geldt ook op de omslagdatum van 3 september 2020.
25. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 april 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. De belastbaarheid is verminderd ten opzichte van 2018 als het gaat om rug belastende activiteiten. De FML van 17 november 2020 wordt aangescherpt op een aantal activiteiten in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Beroepsmatig chauffeurswerk wordt beperkt in verband met het gebruik van tramadol.
26. Eiser voert aan hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML onvoldoende heeft aangepast, gelet op de verslechtering van zijn klachten.
27. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts, voldoende heeft uitgelegd waarom eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft hij in beroep toegelicht waarom hij niet nog meer of andere beperkingen heeft aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft in beroep aanvullende medische stukken overgelegd. Op de zitting is besproken dat deze informatie al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
28. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 juli 2021 toegelicht dat in de nieuwe CBBS-versie 5 de activiteiten “lichte voorwerpen hanteren” en “zware lasten hanteren” zijn opgenomen in de activiteiten “tillen tijdens het werk” en “dragen tijdens het werk”. Hij verwijst naar de FML van 21 april 2021. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
29. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de Standaard duurbelasting in arbeid niet heeft toegepast en geen urenbeperking heeft aangenomen.
30. Het UWV heeft op de zitting toegelicht dat de Standaard duurbelasting in arbeid wel is toegepast. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet eiser echter niet aan de criteria voor het toekennen van een urenbeperking. Er is geen sprake van een ernstige hart- of longaandoening die gepaard gaat met een grote hoeveelheid verlies aan energie. Er is verder geen indicatie om uit preventieve overwegingen een urenbeperking aan te nemen. En er is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid zoals bij een dagbehandeling. Verder heeft hij in het rapport van 29 maart 2022 toegelicht waarom de pijnklachten van eiser geen reden zijn voor het aannemen van een urenbeperking. Mits de arbeid binnen de belastbaarheid valt van de fysieke beperkingen die zijn aangenomen in de FML van 21 april 2021, is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank ziet geen reden om aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
31. Waarom eiser niet lichamelijk is onderzocht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht in zijn rapport van 29 maart 2022. Dit had te maken met de coronacrisis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was het toch mogelijk om een voldoende zorgvuldige heroverweging te doen omdat eiser in staat was om zijn klachten te verwoorden bij de verzekeringsarts en tijdens de hoorzitting, en er zeer veel medische gegevens aanwezig waren in het dossier. De rechtbank vindt deze uitleg toereikend.
32. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
33. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML geoordeeld dat eiser de volgende functies (beroepen/werkzaamheden) met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren:
- ( sbc-267071) assemblagemedewerker besturingskasten en panelen;
- ( sbc-111180) productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- ( sbc-267051) monteur printplaten.
34. Eiser voert aan dat het onverklaarbaar is waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na de gewijzigde FML, slechts twee functies laat vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat in de functies voldoende sprake is van afwisseling tussen lopen, staan en zitten en dat nu er geen beperkingen zijn aangegeven in de FML op zitten, er twee uur achtereen gezeten kan worden en vrijwel de hele dag. Maar hoe zich dat verhoudt tot recuperatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorschrijft is niet duidelijk. De functies voldoen niet aan de noodzaak van recuperatie. En evenmin aan de genoemde afwisseling, want de geduide functies gaan niet uit van specifieke eisen in afwisseling, maar van een normaalwaarde. De overgebleven functies zijn in redelijkheid niet te duiden.
35. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 29 juli 2021, 8 september 2021 en 24 november 2021 gereageerd op de beroepsgronden van eiser.
36. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat hij zijn beoordeling heeft verricht op basis van de FML van 21 april 2021. Het CBBS is geraadpleegd op 6 mei 2021 met selectiedatum 3 september 2020 (datum omslagpunt). De functies medewerker logistiek en schoonmaker zijn vervolgens vervallen. De vergelijking met de eerdere WIA-beoordeling is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet relevant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft getoetst of de geduide functies per 3 september 2020 ook actueel zijn op 1 februari 2021. Dat is namelijk de effectueringsdatum van de wijziging in de uitkering. Dat is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het geval.
37. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft verder een overzicht van de functies die de arbeidsdeskundige heeft geduid in het rapport van 18 november 2020, die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid in het rapport van 4 mei 2021 en van de reactie in beroep van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hij kan de opmerking van eiser dat er functies zijn geduid die primair niet zijn gebruikt, niet volgen, want de drie na bezwaar geduide functies waren ook al primair geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan ook de opmerking dat er meer beperkingen zijn vastgesteld terwijl het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is niet volgen. Primair was het arbeidsongeschiktheidspercentage 36,63, en na bezwaar was dat 44,48. Dat is een toename. Verder licht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het gebruik van het CBBS toe. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het gaat om dynamisch systeem.
38. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geleerd, dat een onderbreking van het zitten door 1 minuut te kunnen lopen of staan voldoende recuperatie geeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking heeft aangenomen voor zitten en zitten tijdens het werk. Hierdoor is tenminste de normaalwaarde van toepassing en deze geeft aan dat eiser gedurende vrijwel de gehele werkdag kan zitten en ongeveer 2 uur achtereen. De stelling van eiser dat recuperatie alleen langdurig onderbreken betreft, volgt de rechtbank niet.
39. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
40. De rechtbank vindt dan ook dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
41. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 3 september 2020 met de middelste van deze functies 55,62% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als onderhoudsschilder, zodat eiser voor de overige 44,38% arbeidsongeschikt is.
42. Volgens eiser is de uitlooptermijn pas gaan lopen op 26 mei 2021. Op die datum is de feitelijke wijziging hem pas bekend geworden. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 61, tweede lid, van de Wet WIA, omdat de hoogte van de vervolguitkering pas wijzigt nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden heeft voortgeduurd. In het primaire besluit I is vastgesteld dat de WIA-uitkering per 3 september 2020 ongewijzigd doorlopend werd vastgesteld op 52,63%. Eiser vernam pas van de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op 26 mei 2021. Toen had de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage nog geen twee maanden geduurd en ontving hij feitelijk nog steeds een WIA-uitkering op basis van 52,63%. Er is dus niets te veel betaald door het UWV en daarom is er ook geen grondslag voor terugvordering.
43. Daarnaast heeft het UWV volgens eiser verzuimd om de verstrekte uitkering te verrekenen met een andere uitkering (de WW en toeslag). De terugvordering is daarom in strijd met het Besluit herziening en intrekking uitkering. Verder mag het meerdere niet worden teruggevorderd als de andere uitkering lager is.
44. Eiser stelt dat de terugvordering is ontstaan door toedoen van het UWV. De vervolguitkering is automatisch vastgesteld zonder een medisch en arbeidskundige onderzoek, waardoor het eerder vastgestelde percentage doorliep. Terugvordering met terugwerkende kracht is op grond van het beleid van het UWV onterecht. Het was voor eiser redelijkerwijs niet duidelijk dat het in de vervolguitkering toegekende percentage na inhoudelijke beoordeling te hoog was. Eiser heeft aan zijn verplichting voldaan door aan het UWV door te geven dat zijn gezondheid was verslechterd. Dit wordt erkend en de beperkingen zijn aangescherpt. Maar vervolgens beweert het UWV dat eiser meer kan en wordt de reeds toegekende vervolguitkering met terugwerkende kracht verlaagd met als gevolg de terugvordering.
45. Het UWV weigert ten onrechte om niet tot invordering over te gaan. Hiervan is eiser de dupe terwijl hij zich aan het wettelijk kader heeft gehouden. Verder is er wel sprake van dringende redenen. Het UWV heeft blunder op blunder gemaakt en het inkomen van eiser, zelfs met toeslag, ligt onder het minimum. Het UWV had rekening moeten houden met de feiten en omstandigheden in deze zaak en heeft ten onrechte geen maatwerk verricht.
46. Zoals in rechtsoverweging 18 overwogen, gaat de rechtbank uit van de uitlooptermijn waar het UWV in de bestreden besluiten III en IV vanuit is gegaan. Dat is startend op 10 december 2020 en eindigend op 1 maart 2021. Eiser heeft vanaf deze datum recht op een uitkering van 28% van het minimumloon, maar hij heeft meer ontvangen. De beroepsgrond dat er geen grondslag is voor terugvordering slaagt dan ook niet.
47. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is het UWV in beginsel verplicht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, dit is geregeld in artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA.
48. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken.
49. Dat hier sprake van is, heeft eiser niet onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Dat het inkomen van eiser, zelfs met een toeslag, onder het minimuminkomen ligt, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van vaste rechtspraak levert dit geen dringende reden op. Daarnaast heeft het UWV op zitting verteld dat het bedrag niet wordt ingevorderd.
50. De beroepsgrond van eiser dat het UWV maatwerk had moeten toepassen slaagt evenmin. Het UWV heeft in antwoord op de schriftelijke vragen van de rechtbank toegelicht dat de wetgever met artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA heeft voorzien in een maatwerkoplossing. Indien er dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV beslissen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het UWV vindt dat er in het geval van eiser geen reden is om naast de in de wet geformuleerde en in de rechtspraak verder uitgewerkte mogelijkheid tot maatwerk een aparte maatwerkvoorziening te treffen. De situatie van eiser is niet zo uniek dan wel knellend dat maatwerk geboden is.
51. Voor wat betreft de stelling van eiser dat de vordering had moeten worden verrekend, merkt het UWV op dat eiser geen recht meer had op een WW-uitkering. Dit recht is opgemaakt gedurende de loongerelateerde WIA-uitkering van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit voor onjuist te houden. Verder heeft het UWV op zitting nader toegelicht dat eiser de toeslag pas in juli 2021 heeft aangevraagd. Er was daarom op het moment van de beslissing om in te vorderen geen andere uitkering waarmee de vordering verrekend kon worden. Het UWV heeft ook terecht gesteld dat op grond van vaste rechtspraak verrekening een bevoegdheid is en geen verplichting.