ECLI:NL:RBROT:2022:5883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/3691 en ROT 21/5649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en terugvordering van WIA-uitkering door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan over de arbeidsongeschiktheid van eiser en de terugvordering van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die als onderhoudsschilder werkte, heeft zich in 2017 ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft in 2019 een WIA-uitkering toegekend, maar heeft later besloten deze uitkering te verlagen en terug te vorderen. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij betoogde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen onjuist waren en dat hij recht had op een langere uitlooptermijn voor de wijziging van zijn uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk zijn, omdat deze besluiten zijn gewijzigd door de bestreden besluiten III en IV. De rechtbank heeft vervolgens de bestreden besluiten III en IV beoordeeld op hun medische en arbeidskundige grondslag. Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML onvoldoende heeft aangepast. De rechtbank oordeelt dat het UWV de WIA-uitkering van eiser terecht heeft vastgesteld op 44,38% arbeidsongeschiktheid en dat de terugvordering van € 372,34 gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van eiser. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/3691 en ROT 21/5649

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. de Jonge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Procesverloop

ROT 21/3691
Met het besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit I) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 2 september 2020 stopt. Vanaf 3 september 2020 heeft hij recht op een WGA-vervolguitkering.
Met het besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het primaire besluit I herroepen en eiser meegedeeld dat hij per 1 februari 2021 een uitkering krijgt naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
ROT 21/5649
Met het beluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit II) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 mei 2021 een bedrag van € 499,57 bruto te veel heeft ontvangen. Eiser moet dit terugbetalen.
Met het besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
ROT 21/3691 en ROT 21/5649
Het UWV heeft op 30 maart 2022 twee nieuwe beslissingen op bezwaar (de bestreden besluiten III en IV) genomen met het verzoek om deze nieuwe besluiten gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te betrekken in de beroepsprocedure.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op de Skype-zitting van 23 juni 2022. De rechtbank heeft de zaken op de zitting gevoegd behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als onderhoudsschilder. Hij heeft zich op 3 januari 2017 wegens gezondheidsklachten aan het bewegingsapparaat ziekgemeld voor dit werk.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Met het besluit van 25 januari 2019 heeft het UWV vanaf 1 januari 2019 aan eiser een WIA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is toen vastgesteld op 52,46%.
4. Met het primaire besluit I heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 2 september 2020 stopt. Vanaf 3 september 2020 heeft hij recht op een WGA-vervolguitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 3 september 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er vijf functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 63,37% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 36,63%.
6. Met het voornemen van 26 november 2020 heeft het UWV aan eiser bericht dat hij voornemens is om het primaire besluit I te wijzigen. Met ingang van 1 februari 2021 wordt de mate van arbeidsongeschiktheid ingedeeld in de klasse 35 tot 45% en eiser krijgt vanaf voornoemde datum een uitkering van 28% van het minimumloon.
7. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om de beperkingen in de FML van 17 november 2020 aan te scherpen op een aantal activiteiten in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML de geduide functies opnieuw beoordeeld. Twee van de vijf geduide functies zijn niet geschikt, de overige drie wel. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 44,38%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen en beslist dat eiser vanaf 1 februari 2021 wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Dit betekent dat hij een uitkering krijgt naar 28% van het minimumloon.
8. Met het primaire besluit II heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 mei 2021 een bedrag van € 499,57 bruto te veel heeft ontvangen.
9. Het UWV heeft de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit II met het bestreden besluit II ongegrond verklaard. Het UWV verwijst naar het voornemen van 26 november 2020. Volgens het UWV is de uitlooptermijn op 26 november 2020 ingegaan. Dat is namelijk het moment waarop eiser is geïnformeerd over de medische en arbeidskundige beoordeling. In de definitieve beslissing in het bestreden besluit I staat daarom dat de WIA-vervolguitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn van twee kalendermaanden, per 1 februari 2021 wordt verlaagd naar 28% van het minimumloon. Bij het bestreden besluit I zijn er geen nieuwe functies aangezegd, er is daarom geen nieuwe uitlooptermijn gaan lopen. Volgens het UWV is het bedrag van de terugvordering op de juiste manier berekend en is hij verplicht om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Er zijn geen dringende redenen om af te zien van terugvordering. Verrekening met de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) of met de toeslag is niet meer mogelijk.
Het bestreden besluit III
10. Met het bestreden besluit III is het bestreden besluit I gewijzigd en is het bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiser wordt namelijk niet per 1 februari, maar per 1 maart 2021 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Het voornemen van 26 november 2020 was niet door de gemachtigde van eiser ontvangen en is daarom op 10 december 2020 opnieuw toegezonden. Het UWV heeft het bestreden besluit III gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 mei 2021.
Het bestreden besluit IV
11. Met het bestreden besluit IV in het bestreden besluit II gewijzigd en is het bezwaar alsnog gegrond verklaard. De uitkering van eiser wordt met ingang van 1 maart 2021 verlaagd naar 28% van het minimumloon. Eiser heeft over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021 een bruto bedrag van € 372,34 te veel aan WIA-uitkering ontvangen. Eiser moet dit bedrag terugbetalen.

Wat eiser vindt

12. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast vanwege een verergering van zijn klachten. Hierna moest ook een nieuw arbeidskundig onderzoek worden gedaan. Eiser vindt dat hij recht heeft op twee maanden uitlooptermijn vanaf de datum waarop de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hem de functies heeft aangezegd. De wijzigingen na medisch en arbeidskundig onderzoek zijn pas aan hem bekendgemaakt met het bestreden besluit I. Hij heeft zich niet kunnen voorbereiden op de wijziging en wordt nu geconfronteerd met een terugvordering. Dit terwijl de besluitvorming berust op een eerdere fout van het UWV. Eiser wijst in dit verband op de rechtspraak van de Raad over de datum waarop de functies moeten worden aangezegd. [1]
Op basis van de gewijzigde FML zijn de functies medewerker logistiek en schoonmaker volledig komen te vervallen. Het is voor eiser daarom onvoldoende duidelijk voor welke functies hij, na bezwaar, geschikt wordt geacht. Er zijn geen vervangende functies geduid met een voldoende mate van verwantschap bij de nieuwe selecties. Ook zijn er geen functies geduid die voor wat betreft de werkzaamheden voor ten minste 65% overeenstemmen met de eerder geduide werkzaamheden. Ook daarom had een langere uitlooptermijn gehanteerd moeten worden.
Eiser voert verder aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML onvoldoende heeft aangepast, gelet op de verslechtering van zijn klachten. Op meerdere punten is het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvolledig. Dat eiser een halve dag zou kunnen zitten is terecht in bezwaar aangepast. De norm van twee uur achtereen zitten is echter niet aangetoond. En hoe zich dat verhoudt met het afwisselen tussen lopen, staan en zitten is niet duidelijk. Eiser benadrukt dat hij al jaren een rugbrace draagt. Dit staat niet vermeld in het rapport van de verzekeringsarts of de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser is niet in staat om 40 uur per week te werken. Vanwege de pijn slaapt hij slecht en is hij depressief. Werken in wisselende uren is niet mogelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML terecht aangepast, maar de consequenties zijn raar. In 2019 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,46%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt een verslechtering vast, maar deze is onvoldoende doorgevoerd in de FML. Eiser vermeldt dat lichte voorwerpen hanteren en zware lasten hanteren niet meer op de kritische FML na bezwaar zijn terug te vinden. Terwijl dit eerder in de WIA-beoordeling wel licht beperkt was. Dit is onduidelijk. Vanwege de noodzakelijke afwisseling tussen lopen, staan en zitten, moet er volgens eiser aantoonbaar sprake zijn van recuperatie
.Eiser geeft aan dat recuperatie volgens de definitie in het CBBS niet is 1 minuut afwisselen met lopen en staan. Als iemand moet recupereren is het zitten per definitie niet normaal. Volgens eiser is er ten onrechte geen informatie van de behandelaars opgevraagd en heeft er geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden terwijl er wel om is verzocht.
Eiser heeft ook verschillende gronden aangevoerd tegen de terugvordering.

Waarover het gaat in deze zaak

13. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 44,38% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 3 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser het bedrag van € 372,34 over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021 moet terugbetalen.

Wat de rechtbank vindt

Artikel 6:19 van de Awb
14. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, hebben de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten I en II, van rechtswege mede betrekking op de bestreden besluit III en IV. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit III en het bestreden besluit II door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit IV en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten I en II, zal de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of de bestreden besluiten III en IV berusten op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
De uitlooptermijn bij het aanzeggen van de functies
15. Eiser voert aan (samengevat) dat het UWV bij het bepalen van de zogenoemde uitlooptermijn ten onrechte heeft aangesloten bij de datum van het voornemen (later nog een keer verstuurd bij brief van 10 december 2020) en niet bij de datum van het bestreden besluit I van 26 mei 2021.
16. Volgens vaste rechtspraak brengt het zorgvuldigheidsvereiste mee dat het een verzekerde moet worden gegund om zich op een wijziging van de financiële situatie door een verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in te stellen. Voorts moet hem daarbij duidelijk zijn voor welke functies hij geschikt wordt bevonden, zodat hij zich kan oriënteren op passende functies op de arbeidsmarkt. [2] Daarnaast volgt eveneens uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat ook als de aanzegging heeft plaatsgevonden in de primaire fase en nog de mogelijkheid bestond om bezwaar te maken, de in acht te nemen uitlooptermijn start op het moment van de aanzegging van de functies. [3] Pas als de tegen het wijzigingsvoornemen aangevoerde gronden aanleiding geven om nieuwe functies te duiden, is er aanleiding voor een nieuwe uitlooptermijn.
17. De rechtbank stelt vast dat in bezwaar geen nieuwe functies zijn geduid. Drie van de vijf geduide functies zijn gehandhaafd. Dat is voldoende en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 mei 2021 ook voldoende toegelicht waarom deze overgebleven functies passend zijn voor eiser. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat de uitlooptermijn zou moeten aanvangen op de datum van het bestreden besluit I, dus niet. Ook de stelling van eiser op zitting dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies had moeten aanzeggen in een gesprek, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze stelling vindt geen steun in het recht.
18. Nu de geduide functies eiser voor het eerst bekend zijn geworden (zijn aangezegd) met het voornemen, en dit voornemen op 10 december 2020 is gestuurd naar de gemachtigde van eiser, heeft het UWV in de bestreden besluiten III en IV terecht een uitlooptermijn tot 1 maart 2021 gehanteerd.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
19. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
20. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het primaire besluit I op een onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Er heeft daarom eerst een onderzoek door de verzekeringsarts plaatsgevonden.
21. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. De verzekeringsarts beschrijft het gesprek met eiser. De verzekeringsarts vindt dat de eerder opgestelde belastbaarheid nog steeds een goede weergave is van de huidige situatie. Zorgvuldigheidshalve wordt de belastbaarheid geactualiseerd. Deze geldt ook op de omslagdatum van 3 september 2020.
22. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 21 april 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken op de hoorzitting. Verder heeft hij in overleg met eiser informatie opgevraagd bij de behandelend sector en deze werd in de heroverweging betrokken.
23. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat zijn medisch rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
24. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat de eerder opgestelde belastbaarheid (ten tijde van het toekennen van de WIA-uitkering) nog steeds een goede weergave is van de huidige situatie. Zorgvuldigheidshalve wordt de belastbaarheid geactualiseerd. Deze geldt ook op de omslagdatum van 3 september 2020.
25. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 april 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. De belastbaarheid is verminderd ten opzichte van 2018 als het gaat om rug belastende activiteiten. De FML van 17 november 2020 wordt aangescherpt op een aantal activiteiten in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Beroepsmatig chauffeurswerk wordt beperkt in verband met het gebruik van tramadol.
26. Eiser voert aan hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML onvoldoende heeft aangepast, gelet op de verslechtering van zijn klachten.
27. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts, voldoende heeft uitgelegd waarom eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft hij in beroep toegelicht waarom hij niet nog meer of andere beperkingen heeft aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft in beroep aanvullende medische stukken overgelegd. Op de zitting is besproken dat deze informatie al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
28. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 juli 2021 toegelicht dat in de nieuwe CBBS-versie 5 de activiteiten “lichte voorwerpen hanteren” en “zware lasten hanteren” zijn opgenomen in de activiteiten “tillen tijdens het werk” en “dragen tijdens het werk”. Hij verwijst naar de FML van 21 april 2021. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
29. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de Standaard duurbelasting in arbeid niet heeft toegepast en geen urenbeperking heeft aangenomen.
30. Het UWV heeft op de zitting toegelicht dat de Standaard duurbelasting in arbeid wel is toegepast. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet eiser echter niet aan de criteria voor het toekennen van een urenbeperking. Er is geen sprake van een ernstige hart- of longaandoening die gepaard gaat met een grote hoeveelheid verlies aan energie. Er is verder geen indicatie om uit preventieve overwegingen een urenbeperking aan te nemen. En er is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid zoals bij een dagbehandeling. Verder heeft hij in het rapport van 29 maart 2022 toegelicht waarom de pijnklachten van eiser geen reden zijn voor het aannemen van een urenbeperking. Mits de arbeid binnen de belastbaarheid valt van de fysieke beperkingen die zijn aangenomen in de FML van 21 april 2021, is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank ziet geen reden om aan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
31. Waarom eiser niet lichamelijk is onderzocht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht in zijn rapport van 29 maart 2022. Dit had te maken met de coronacrisis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was het toch mogelijk om een voldoende zorgvuldige heroverweging te doen omdat eiser in staat was om zijn klachten te verwoorden bij de verzekeringsarts en tijdens de hoorzitting, en er zeer veel medische gegevens aanwezig waren in het dossier. De rechtbank vindt deze uitleg toereikend.
32. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
33. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML geoordeeld dat eiser de volgende functies (beroepen/werkzaamheden) met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren:
- ( sbc-267071) assemblagemedewerker besturingskasten en panelen;
- ( sbc-111180) productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- ( sbc-267051) monteur printplaten.
34. Eiser voert aan dat het onverklaarbaar is waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na de gewijzigde FML, slechts twee functies laat vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat in de functies voldoende sprake is van afwisseling tussen lopen, staan en zitten en dat nu er geen beperkingen zijn aangegeven in de FML op zitten, er twee uur achtereen gezeten kan worden en vrijwel de hele dag. Maar hoe zich dat verhoudt tot recuperatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorschrijft is niet duidelijk. De functies voldoen niet aan de noodzaak van recuperatie. En evenmin aan de genoemde afwisseling, want de geduide functies gaan niet uit van specifieke eisen in afwisseling, maar van een normaalwaarde. De overgebleven functies zijn in redelijkheid niet te duiden.
35. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 29 juli 2021, 8 september 2021 en 24 november 2021 gereageerd op de beroepsgronden van eiser.
36. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat hij zijn beoordeling heeft verricht op basis van de FML van 21 april 2021. Het CBBS is geraadpleegd op 6 mei 2021 met selectiedatum 3 september 2020 (datum omslagpunt). De functies medewerker logistiek en schoonmaker zijn vervolgens vervallen. De vergelijking met de eerdere WIA-beoordeling is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet relevant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft getoetst of de geduide functies per 3 september 2020 ook actueel zijn op 1 februari 2021. Dat is namelijk de effectueringsdatum van de wijziging in de uitkering. Dat is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het geval.
37. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft verder een overzicht van de functies die de arbeidsdeskundige heeft geduid in het rapport van 18 november 2020, die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid in het rapport van 4 mei 2021 en van de reactie in beroep van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hij kan de opmerking van eiser dat er functies zijn geduid die primair niet zijn gebruikt, niet volgen, want de drie na bezwaar geduide functies waren ook al primair geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan ook de opmerking dat er meer beperkingen zijn vastgesteld terwijl het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is niet volgen. Primair was het arbeidsongeschiktheidspercentage 36,63, en na bezwaar was dat 44,48. Dat is een toename. Verder licht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het gebruik van het CBBS toe. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het gaat om dynamisch systeem.
38. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geleerd, dat een onderbreking van het zitten door 1 minuut te kunnen lopen of staan voldoende recuperatie geeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking heeft aangenomen voor zitten en zitten tijdens het werk. Hierdoor is tenminste de normaalwaarde van toepassing en deze geeft aan dat eiser gedurende vrijwel de gehele werkdag kan zitten en ongeveer 2 uur achtereen. De stelling van eiser dat recuperatie alleen langdurig onderbreken betreft, volgt de rechtbank niet. [4]
39. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
40. De rechtbank vindt dan ook dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
41. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 3 september 2020 met de middelste van deze functies 55,62% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als onderhoudsschilder, zodat eiser voor de overige 44,38% arbeidsongeschikt is.
Terugvordering
42. Volgens eiser is de uitlooptermijn pas gaan lopen op 26 mei 2021. Op die datum is de feitelijke wijziging hem pas bekend geworden. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 61, tweede lid, van de Wet WIA, omdat de hoogte van de vervolguitkering pas wijzigt nadat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden heeft voortgeduurd. In het primaire besluit I is vastgesteld dat de WIA-uitkering per 3 september 2020 ongewijzigd doorlopend werd vastgesteld op 52,63%. Eiser vernam pas van de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op 26 mei 2021. Toen had de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage nog geen twee maanden geduurd en ontving hij feitelijk nog steeds een WIA-uitkering op basis van 52,63%. Er is dus niets te veel betaald door het UWV en daarom is er ook geen grondslag voor terugvordering.
43. Daarnaast heeft het UWV volgens eiser verzuimd om de verstrekte uitkering te verrekenen met een andere uitkering (de WW en toeslag). De terugvordering is daarom in strijd met het Besluit herziening en intrekking uitkering. Verder mag het meerdere niet worden teruggevorderd als de andere uitkering lager is.
44. Eiser stelt dat de terugvordering is ontstaan door toedoen van het UWV. De vervolguitkering is automatisch vastgesteld zonder een medisch en arbeidskundige onderzoek, waardoor het eerder vastgestelde percentage doorliep. Terugvordering met terugwerkende kracht is op grond van het beleid van het UWV onterecht. Het was voor eiser redelijkerwijs niet duidelijk dat het in de vervolguitkering toegekende percentage na inhoudelijke beoordeling te hoog was. Eiser heeft aan zijn verplichting voldaan door aan het UWV door te geven dat zijn gezondheid was verslechterd. Dit wordt erkend en de beperkingen zijn aangescherpt. Maar vervolgens beweert het UWV dat eiser meer kan en wordt de reeds toegekende vervolguitkering met terugwerkende kracht verlaagd met als gevolg de terugvordering.
45. Het UWV weigert ten onrechte om niet tot invordering over te gaan. Hiervan is eiser de dupe terwijl hij zich aan het wettelijk kader heeft gehouden. Verder is er wel sprake van dringende redenen. Het UWV heeft blunder op blunder gemaakt en het inkomen van eiser, zelfs met toeslag, ligt onder het minimum. Het UWV had rekening moeten houden met de feiten en omstandigheden in deze zaak en heeft ten onrechte geen maatwerk verricht.
46. Zoals in rechtsoverweging 18 overwogen, gaat de rechtbank uit van de uitlooptermijn waar het UWV in de bestreden besluiten III en IV vanuit is gegaan. Dat is startend op 10 december 2020 en eindigend op 1 maart 2021. Eiser heeft vanaf deze datum recht op een uitkering van 28% van het minimumloon, maar hij heeft meer ontvangen. De beroepsgrond dat er geen grondslag is voor terugvordering slaagt dan ook niet.
47. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is het UWV in beginsel verplicht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, dit is geregeld in artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA.
48. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken.
49. Dat hier sprake van is, heeft eiser niet onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Dat het inkomen van eiser, zelfs met een toeslag, onder het minimuminkomen ligt, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van vaste rechtspraak levert dit geen dringende reden op. Daarnaast heeft het UWV op zitting verteld dat het bedrag niet wordt ingevorderd.
50. De beroepsgrond van eiser dat het UWV maatwerk had moeten toepassen slaagt evenmin. Het UWV heeft in antwoord op de schriftelijke vragen van de rechtbank toegelicht dat de wetgever met artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA heeft voorzien in een maatwerkoplossing. Indien er dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV beslissen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het UWV vindt dat er in het geval van eiser geen reden is om naast de in de wet geformuleerde en in de rechtspraak verder uitgewerkte mogelijkheid tot maatwerk een aparte maatwerkvoorziening te treffen. De situatie van eiser is niet zo uniek dan wel knellend dat maatwerk geboden is.
51. Voor wat betreft de stelling van eiser dat de vordering had moeten worden verrekend, merkt het UWV op dat eiser geen recht meer had op een WW-uitkering. Dit recht is opgemaakt gedurende de loongerelateerde WIA-uitkering van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit voor onjuist te houden. Verder heeft het UWV op zitting nader toegelicht dat eiser de toeslag pas in juli 2021 heeft aangevraagd. Er was daarom op het moment van de beslissing om in te vorderen geen andere uitkering waarmee de vordering verrekend kon worden. Het UWV heeft ook terecht gesteld dat op grond van vaste rechtspraak verrekening een bevoegdheid is en geen verplichting.

De conclusie van de rechtbank

52. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,38% en een bruto bedrag teruggevorderd van € 372,34.
53. De beroepen tegen de bestreden besluit I en II zijn niet-ontvankelijk en de beroepen tegen de bestreden besluit III en IV zijn ongegrond.
54. Gelet op de toepassing van artikel 6:19 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.
55. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.036,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 2 punten voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluit III en IV ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van in totaal € 98,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.036,-.
Deze uitspraak is op 8 juli 2022 gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Raad van 5 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2949.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2949.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:946.
4.De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Raad van 31 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:740.