In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de besluiten van het Uwv heeft vernietigd. Betrokkene, die als maatschappelijk werkster werkzaam was, had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 1996 ingetrokken omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. In 2013 verzocht zij om een nieuwe WAO-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de besluiten op onjuiste gronden had genomen en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd en dat de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 31 januari 1996 moet worden vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Tevens is de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2012 vastgesteld op 55 tot 65%. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv herroepen en de wettelijke rente en proceskosten aan betrokkene toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de toepassing van de aanzegjurisprudentie in dergelijke zaken.