ECLI:NL:RBROT:2022:5955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/1806 en ROT 22/1480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en Wob-verzoek inzake kosten juridische bijstand rondom bouwproject Burgemeester H. van Sleenstraat

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022, met zaaknummers ROT 21/1806 en ROT 22/1480, werd het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om bepaalde informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om openbaarmaking van de kosten die verweerder had gemaakt voor juridische bijstand in verband met een bouwproject aan de Burgemeester H. van Sleenstraat in Brielle. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de eindbedragen van de facturen niet openbaar gemaakt mochten worden. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van verweerder en herstelde het primaire besluit, waarbij de openbaarmaking van de eindbedragen werd toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het belang van openbaarheid zwaarder weegt dan de belangen van verweerder bij het niet openbaar maken van deze informatie. Eiser had ook het griffierecht en proceskosten toegewezen gekregen, omdat het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen vier weken uitvoering te geven aan de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/1806 en ROT 22/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. H.E. Jansen-van der Hoek)
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Brielle, verweerder.

(gemachtigde: mr. P. van der Eijk).

Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:

[naam advocatenkantoor] ,te [vestigingsplaats] .
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een mede door eiser ingediend verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor een deel ingewilligd en voor een deel afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit voor zover ingediend door eiser, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld (zaaknummer 21/1806).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon A] . Namens derde-belanghebbende is niemand verschenen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder de mogelijkheid de geven een aanvullend besluit te nemen ten aanzien van eisers verzoek en het door de rechtbank ter zitting geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2022 zijn motivering van het bestreden besluit 1 aangevuld. Voorts heeft verweerder in deze brief verzocht de termijn voor het nemen van een aanvullend besluit te verlengen.
Op 2 maart 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Eiser heeft vervolgens tegen het niet tijdig nemen van een beslissing beroep ingesteld (zaaknummer 22/1480). Eiser heeft verzocht dit beroep gelijktijdig met dan wel als onderdeel van het beroep met zaaknummer 21/1806 te behandelen.
Met het besluit van 31 maart 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen (het bestreden besluit 2).
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting te beslissen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in 2018 een handhavingstraject opgestart ten aanzien van de bouw van zes geschakelde woningen aan de Burgemeester H. van Sleenstraat in Brielle. Dit omdat de bouw stagneerde en er signalen kwamen dat sprake zou zijn van bouwen in afwijking van de omgevingsvergunning en in strijd met brandveiligheidseisen. Het handhavingstraject heeft geresulteerd in twee lasten onder dwangsom jegens de aannemer, waarop dwangsommen verbeurd en ingevorderd zijn. In 2019 is de aannemer, tevens de bouwer, failliet verklaard.
Parallel aan de handhavingsprocedure is door verweerder overleg gevoerd met kopers van de woningen over afbouw van de woningen door de kopers zelf. Daarbij heeft verweerder zich bereid verklaard om tot (voor)financiering van de werkzaamheden over te gaan. Medio 2020 heeft verweerder overeenstemming bereikt met vijf kopers. Tussen verweerder en een aantal van deze kopers is een overeenkomst gesloten over een renteloze lening van verweerder aan de kopers, welke lening de kopers onder meer konden gebruiken voor vaste lasten en juridische bijstand. De vijf kopers met wie overeenstemming is bereikt hebben hun woningen zelf afgebouwd.
Met één koper is geen overeenstemming bereikt. Ten aanzien van deze koper is verweerder in 2020 overgegaan tot oplegging van een last onder bestuursdwang en zijn vervolgens door verweerder bij wijze van bestuursdwang werkzaamheden zijn verricht. Tevens is verweerder met een invorderingsbeschikking overgegaan tot kostenverhaal op de koper. Inmiddels loopt er een procedure tegen het kostenverhaal. De koper wordt in die procedure bijgestaan door de gemachtigde die ook eiser in deze zaak bijstaat. Daarnaast heeft deze gemachtigde namens dezelfde koper beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om ten aanzien van de zes woningen handhavend op te treden nadat daartoe een verzoek was gedaan door een zestal omwonenden. Ook die procedure loopt nog.
2. Op 21 februari 2020 heeft eiser, onder verwijzing naar de Wob, aan verweerder verzocht om alle informatie openbaar te maken ten aanzien van de door advocaten en juridisch adviseurs ingediende facturen in het kader van de situatie rondom de Burgemeester H. van Sleenstraat in de periode vanaf de eerste aanschrijving in verband met de uitvoering van de werkzaamheden in strijd met de verleende vergunning en het Bouwbesluit tot de datum van het Wob-verzoek. Daarbij is vermeld dat het verzoek ziet op zowel de kosten die verweerder heeft gemaakt voor de door hemzelf
ingehuurde advoca(a)t(en)/juridisch adviseur(s) als de door de kopers ingehuurde advoca(a)t(en)/juridisch adviseur(s). Met het primaire besluit heeft verweerder facturen verstrekt van advocaten en juridisch adviseurs die verweerder bijstaan. In de facturen heeft verweerder onder meer de bedragen weggelakt. Hieraan heeft verweerder de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob genoemde weigeringsgrond ten grondslag gelegd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 1, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd.
3.1.
Op de zitting van 27 januari 2022 heeft eiser zijn Wob-verzoek aangepast in die zin dat hij verklaart ook genoegen te nemen met openbaarmaking van het totaalbedrag van de facturen per advocatenkantoor / juridisch advieskantoor in plaats van openbaarmaking van de eindbedragen [1] vermeld op de afzonderlijke facturen van deze kantoren.
Verder is op de zitting vastgesteld dat verweerder niet heeft beslist op het verzoek van eiser voor zover dit strekt tot openbaarmaking van alle informatie met betrekking tot de door verweerder gemaakte kosten van de advocaten en juridisch adviseurs die de kopers bijstaan. De rechtbank heeft verweerder verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van het (verkorte) proces-verbaal van de zitting een aanvullend besluit hierover te nemen.
Voorts heeft de rechtbank ter zitting geoordeeld dat de weigering op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob van de openbaarmaking van de eindbedragen van de facturen van de advocaten en juridisch adviseurs die verweerder hebben bijgestaan, een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken na de datum van verzending van het (verkorte) proces-verbaal van de zitting dit motiveringsgebrek te herstellen.
3.2.
Verweerder heeft in zijn brief van 18 februari 2022 meegedeeld niet bereid te zijn een totaaloverzicht te genereren van het totaalbedrag van de facturen per advocatenkantoor / juridisch advieskantoor, omdat dit buiten de reikwijdte van de Wob valt. Dan wordt immers een document “gemaakt”, terwijl een Wob-verzoek ziet op beschikbare informatie die in documenten is neergelegd.
Verder heeft verweerder bij brief van 18 februari 2022 een nadere motivering ingediend voor de weigering van de eindbedragen van de facturen van de advocaten en juridisch adviseurs die verweerder hebben bijgestaan.
Daarnaast heeft verweerder in zijn brief van 18 februari 2022 meegedeeld dat er na een interne zoekslag vier facturen zijn aangetroffen die vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek ten aanzien van de door verweerder gemaakte kosten voor de advocaten en juridisch adviseurs die de kopers bijstaan. Verweerder heeft verzocht de beslistermijn op dit punt te verlengen en heeft vervolgens op 31 maart 2022 een aanvullend besluit (bestreden besluit 2) genomen ten aanzien van deze facturen. Bij het verstrekken van deze facturen heeft verweerder onder meer de eindbedragen van de facturen weggelakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
4. In geschil is of de eindbedragen vermeld op de door advocaten en juridisch adviseurs ingediende facturen door verweerder terecht niet openbaar zijn gemaakt. Daarnaast is in geschil of verweerder tijdig heeft beslist.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
6.1.
Eiser stelt dat verweerder niet tijdig het bestreden besluit 2 heeft genomen ten aanzien van openbaarmaking van alle informatie met betrekking tot de kosten van de advocaten en juridisch adviseurs die de kopers bijstaan. Volgens het (verkorte) proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2022 had verweerder binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal al een besluit moet nemen. Verweerder heeft bovendien ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiser.
6.2.
De termijn voor het nemen van een aanvullend besluit eindigde op 24 februari 2022. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 18 februari 2022 verzocht om deze termijn te verlengen met 8 weken. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat aan derde-belanghebbenden de gelegenheid moet worden gegeven een zienswijze te geven op het voornemen om de facturen (gedeeltelijk) openbaar te maken. De rechtbank is op 7 maart 2022 bekend geraakt met de brief van verweerder van 18 februari 2022 en heeft deze brief op 8 maart 2022 aan eiser doorgezonden en hem gevraagd om op het verzoek tot verlenging van de beslistermijn te reageren. In haar brief van 8 maart 2022 heeft de rechtbank eiser voorts meegedeeld dat zij de brief van verweerder van 18 februari 2022 niet eerder heeft ontvangen. Eiser heeft zich bij brief van 14 maart 2022 gemotiveerd verzet tegen verlenging van de termijn voor het nemen van een aanvullend besluit. Bij brief van 21 maart 2022, door de rechtbank ontvangen op 22 maart 2022, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het aanvullende besluit. Deze brief heeft de brief van de rechtbank van 22 maart 2022, waarin de rechtbank het verzoek van verweerder om een langere beslistermijn heeft ingewilligd, gekruist. Verweerder heeft vervolgens op 31 maart 2022 aanvullend beslist.
6.3.
Uit de hiervoor onder 6.2 vermelde gang van zaken volgt dat eiser op het moment dat hij het beroep niet tijdig beslissen indiende, er al van op de hoogte was dat verweerder een verlengingsverzoek had gedaan en dat de rechtbank daarop nog moest beslissen. Er was dan ook geen sprake van een situatie waarin kan worden gezegd dat verweerder te laat was met het nemen van een aanvullend besluit. Eisers stelling dat verweerder onterecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:8, van de Awb, volgt de rechtbank niet. Het gaat immers om door verweerder verstrekte gegevens over feiten en belangen die belanghebbenden betreffen. Dat eiser niet om openbaarmaking van persoonlijke gegevens van de belanghebbenden heeft verzocht, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers niet ondenkbaar dat de belanghebbenden om hen moverende redenen bedenkingen hebben tegen openbaarmaking voor een ieder van de informatie waar eisers verzoek wel op ziet. Het is niet aan verweerder om daarin voor deze belanghebbenden een afweging te maken Anders dan eiser stelt, wordt er dus wel voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4:8, van de Awb.
6.4.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen zal, gelet op wat is overwogen onder 6.2. en 6.3., niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.5.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. De rechtbank zal hierna het aanvullend besluit ook inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
7.1.
Eiser stelt dat het niet openbaar maken van de bedragen van de facturen die betrekking hebben op de kosten van de advocaten en juridisch adviseurs die de kopers en verweerder bijstaan in strijd is met het uitgangspunt van de Wob, namelijk de openbaarheid.
Verweerder stelt dat openbaarmaking van de eindbedragen geweigerd kan worden op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Aan het belang bij het voorkomen van onevenredige benadeling mag meer gewicht toegekend worden dan aan het belang dat gediend is bij openbaarmaking van de eindbedragen.
7.2.
De Wob gaat ervan uit dat (het recht op) de openbaarmaking het publieke belang van een goede en democratische besluitvorming dient. Uitgangspunt is dat informatie openbaar wordt gemaakt tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. Deze weigeringsgronden staan in de artikelen 10 en 11 van de Wob. In artikel 10, eerste lid, van de Wob staan de absolute weigeringsgronden. Als de daar genoemde belangen spelen moet openbaarmaking worden geweigerd. In artikel 10, tweede lid, van de Wob staan de relatieve weigeringsgronden.
7.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1158) is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob de meest algemene uitzonderingsgrond die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Wob genoemde belangen te zeer worden geschaad.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie op grond van deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Deze afweging houdt in dit geval in dat het algemene belang dat door onverkorte openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van betrokkenen) geen onevenredig nadeel te ondervinden als gevolg van de publicatie. Daarbij komt aan het algemeen belang een groot gewicht toe (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2201).
7.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de persoonsgegevens, declaratienummers, bankrekeningnummers, BTW-nummers, uurtarieven, urenspecificaties etcetera mocht weglakken. Enkel is in geschil of de eindbedragen vermeld op de facturen weggelakt mogen worden. Verweerder heeft zich telkens op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de eindbedragen geweigerd kan worden op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. De situatie rondom de Burgemeester H. van Sleenstraat betreft immers een precaire situatie. Er is sprake van nog lopende procedures. Volgens verweerder is niet ondenkbaar dat als de eindbedragen openbaar worden gemaakt, kopers en andere partijen hierdoor niet of minder geneigd zullen zijn mee te werken aan een oplossing van de situatie. Openbaarmaking van de eindbedragen kan derhalve een negatieve invloed hebben op het proces om te komen tot finale geschilbeslechting. Daarbij is ook van belang dat de leningen nog terugbetaald moeten worden.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee zijn weigering de eindbedragen openbaar te maken onvoldoende heeft gemotiveerd. De in de brief van 18 februari 2022 gegeven nadere motivering van de weigering tot openbaarmaking van de eindbedragen van de facturen van de advocaten en juridisch adviseurs die verweerder bijstaan en de in bestreden besluit 2 gegeven motivering van de weigering tot openbaarmaking van de eindbedragen van de facturen van de advocaten en juridisch adviseurs die de kopers bijstaan, verschilt in wezen niet van de eerder al door verweerder in het bestreden besluit 1 gegeven motivering, welke door de rechtbank onvoldoende was bevonden. In de motivering van verweerder is onduidelijk wie er volgens verweerder onevenredig benadeeld wordt door openbaarmaking van de eindbedragen; enkel verweerder zelf, ook de koper met wie nog geen overeenstemming is bereikt of ook de andere kopers “en andere partijen” (en wie zijn dat dan)? Verder is onvoldoende gemotiveerd dat openbaarmaking van de eindbedragen het bereiken van een oplossing van – zoals verweerder het aanduidt - “de situatie” zou belemmeren. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat op het moment van het bestreden besluit met vijf kopers al overeenstemming was bereikt, zodat niet valt in te zien welke situatie met hen nog moet worden opgelost. Evenmin valt in te zien waarom voor de weigering tot openbaarmaking van belang is dat enkelen van die vijf kopers hun lening nog moeten terugbetalen aan verweerder. Verweerder heeft dit niet nader toegelicht. Ook is zonder verdere toelichting onvoldoende aannemelijk dat openbaarmaking van de eindbedragen van invloed kan zijn op de lopende procedures van de zesde koper, mede gelet op het onderwerp van die procedures. De rechtbank acht het wel voorstelbaar dat het openbaar maken van de eindbedragen de onderhandelingspositie van verweerder ten opzichte van de koper met wie nog geen overeenstemming is bereikt, nadelig kan beïnvloeden, maar dat daarbij sprake zal zijn van onevenredige benadeling van verweerder is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. De positie van deze koper is immers niet zonder meer vergelijkbaar met die van de andere vijf kopers, omdat met hen al in een vroeg stadium overeenstemming is bereikt en zij hun woning zelf hebben afgebouwd. Bovendien gaat het enkel om openbaarmaking van eindbedragen en zijn urenspecificaties en uurtarieven weggelakt. Zonder verdere informatie over de aard en duur van de verrichte werkzaamheden zal bedoelde koper zich naar verwachting niet tegenover verweerder met vrucht op de openbaar gemaakte eindbedragen kunnen beroepen.
De verwijzing van verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2043, 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2421 en 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3994 treft geen doel. In die uitspraken gaat het immers om de uurtarieven en de hoeveelheid uren en niet om het eindbedrag van een factuur.
7.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn beslissing de openbaarmaking van de eindbedragen te weigeren (nog steeds) onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten in zoverre vernietigen.
8. Verweerder werpt in zijn brief van 18 februari 2022 nog de vraag op of eiser dan wel de gemachtigde van eiser de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft misbruikt. De rechtbank constateert dat verweerder enkel vragen opwerpt en aan zijn betoog geen consequenties verbindt. Zij ziet dan ook geen aanleiding om dit betoog inhoudelijk te bespreken.
9. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit wordt herroepen voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd de eindbedragen vermeld op de door advocaten en juridisch adviseurs ingediende facturen openbaar te maken. De rechtbank willigt het verzoek om openbaarmaking in zoverre in. De rechtbank laat het aan verweerder over om de beste vorm van openbaarmaking te kiezen. Dit kan bijvoorbeeld door de facturen te verstrekken waarbij enkel de hiervoor onder 7.4, eerste volzin, genoemde andere gegevens dan de eindbedragen zijn weggelakt (zodat eiser zelf het totaalbedrag per kantoor kan berekenen) of door een samenvatting van de inhoud te geven, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob (thans artikel 2.4, derde lid, onder d, van de Wet open overheid). Bij dit laatste merkt de rechtbank op dat verweerder weliswaar niet gehouden is een nieuw document op te stellen, maar dat neemt niet weg dat verweerder er wel voor kan kiezen de verzochte informatie te verstrekken in de vorm van een op te stellen samenvatting. Nu eiser heeft verklaard ook genoegen te willen nemen met openbaarmaking van het totaalbedrag per kantoor, zou een samenvatting wellicht de meest praktische vorm zijn. Verweerder en eiser kunnen over de wijze waarop de informatie openbaar wordt gemaakt nog in overleg treden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte (proces)kosten (met uitzondering van de kosten betreffende het beroep tegen het niet tijdig beslissen). De rechtbank stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (in totaal) € 2.979,50:
  • € 1.082,- voor de bezwaarprocedure: te weten 2 punten (1x indienen bezwaarschrift en 1x verschijnen hoorzitting) x € 541,- x 1 (wegingsfactor);
  • € 1.897,50 voor de beroepsprocedure: te weten 2,5 punten (1x indienen beroepschrift,1x verschijnen ter zitting en 0,5x schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus) x € 759,- x 1 (wegingsfactor);

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 voor zover daarbij de openbaarmaking is geweigerd van de eindbedragen vermeld op de ingediende facturen van door verweerder en door de kopers ingehuurde advocaten en juridisch adviseurs ;
  • herroept het primaire besluit in zoverre;
  • willigt het verzoek om openbaarmaking in zoverre in;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen vier weken uitvoering te geven aan deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

BIJLAGEWettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.
Artikel 6:20
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
2. Het bestuursorgaan deelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld mede aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 2
1. Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
(…)
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
(…)
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 7
1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Artikel 10
(…)
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft (…) achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Wet open overheid
Artikel 2.4
(…)
3 Indien een bestuursorgaan overeenkomstig deze wet informatie openbaar maakt, geschiedt dat op zodanige wijze dat de belanghebbende en belangstellende burger zoveel mogelijk wordt bereikt en op de volgende algemeen toegankelijke wijze:
(…)
d. of, indien verstrekking van een kopie of de letterlijke inhoud redelijkerwijs niet gevergd kan worden, door een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, inlichtingen daaruit te verschaffen of door terinzagelegging.

Voetnoten

1.Eiser en verweerder noemen dit ook totaalbedragen. Omwille van de duidelijkheid zal de rechtbank het factuurbedrag aanduiden als ‘eindbedrag’ en de term ‘totaalbedrag’ gebruiken voor de optelsom van de eindbedragen van verschillende facturen.