ECLI:NL:RBROT:2022:646

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3036
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet; beoordeling van de aanwezigheid van harddrugs en de noodzaak tot sluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 5 november 2020 besloten de woning van eiseres voor een periode van zes maanden te sluiten, nadat er harddrugs in de woning waren aangetroffen. Eiseres, die de woning huurt, heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 januari 2022 is eiseres niet verschenen, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning van eiseres 6,8 gram MDMA en 0,6 gram cocaïne zijn aangetroffen, evenals diverse attributen die duiden op drugshandel. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat de aangetroffen hoeveelheid drugs de grens voor eigen gebruik overschrijdt en er aanwijzingen zijn dat de woning betrokken was bij drugshandel.

Eiseres voerde aan dat er geen noodzaak was voor sluiting, omdat er geen wapens of overlastmeldingen waren. De rechtbank oordeelt echter dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning op zichzelf al een ernstige overtreding vormt, die sluiting rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning en dat de sluiting van zes maanden in overeenstemming is met het beleid van de gemeente. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.S. Jansen,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet besloten de woning aan [adres] te Rotterdam (de woning) voor een periode van zes maanden te sluiten.
Bij besluit 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon A] .

Overwegingen

1. Eiseres woont aan het [adres] te Rotterdam (de woning). Zij huurt de woning van een derde partij.
2. Op 15 augustus 2020 heeft de politie een bestuurlijke rapportage opgesteld. Hierin staat dat de politie op 22 juli 2020 de woning is binnengetreden na een melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA-melding). In deze melding wordt vermeld dat een medewerkster van het café, genaamd [persoon B] (fonetisch) sinds een halfjaar harddrugs verkoopt aan klanten in het café. Zij verkoopt onder andere cocaïne, MDMA en XTC. Buiten haar werktijden in het café verkoopt zij ook drugs vanuit haar woning of bezorgt ze drugs op afspraak. [persoon B] woont samen met een vriendin aan de [adres] . Er is altijd een voorraad harddrugs in haar woning aanwezig. In de woning van eiseres heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is in totaal 6,8 gram MDMA en 0,6 gram cocaïne aangetroffen. Ook werden er tientallen lege (ongebruikte) pony packs, een grammenweegschaal met residu, een blender met residu, lepels met residu, eenpot met versnijdingsmiddel en één pony pack aangetroffen. De aangetroffen goederen maken dat de politie het vermoeden heeft dat er vanuit de woning in drugs wordt gehandeld. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan beslist de woning van eiseres ter bescherming van het woon- en leefklimaat en ter herstel van de openbare orde voor de duur van zes maanden te sluiten.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning soft- of harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Verweerder voert ter uitoefening van deze bevoegdheid beleid. Dit beleid staat in de ‘Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019’ (Beleidslijn). In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning. Op grond van de Beleidslijn wordt bij een sluiting van een woning in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden.
Bevoegdheid
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt als uitgangspunt dat een burgemeester in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1807). Bij harddrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen.
5.2.
Niet in geschil is dat in de woning 6,8 gram MDMA en 0,6 gram cocaïne is aangetroffen en dit harddrugs zijn. De aangetroffen hoeveelheid is meer dan de voor eigen gebruik van de toegepaste grens van 0,5 gram. Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de woning tientallen lege (ongebruikte) pony packs, een grammenweegschaal met residu, een blender met residu, lepels met residu en een pot met versnijdingsmiddel en één pony pack zijn aangetroffen. Dit duidt op tenminste enige professionaliteit ter zake van drugshandel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148). De stelling dat de attributen bestemd waren om sportsupplementen te mixen, acht de rechtbank - in samenhang met de aangetroffen hoeveelheid drugs en goederen en de MMA-melding - niet aannemelijk. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog op dat de grammenweegschaal, het versnijdingsmiddel, de lege ponypacks en de blender (bij elkaar) zijn aangetroffen in een doosje. Ook gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van eiseres dat zij al een lange tijd drugs gebruikt en dat de aangetroffen hoeveelheid drugs daarom voor eigen gebruik was. De overgelegde stukken maken alleen aannemelijk dat eiseres in het verleden drugs heeft gebruikt. Dit betekent echter niet dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik was. Gelet hierop was verweerder op grond van wat in de woning is aangetroffen, bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Noodzaak
6.1.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
6.2.
Eiseres vindt dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten, omdat er geen wapens of andere verzwarende omstandigheden waren. Ook is geen sprake van overlastmeldingen als gevolg van het dealen van verdovende middelen in of vanuit de woning.
6.3.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs. Ook zal die noodzaak groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). De rechtbank stelt in dat kader vast dat in dit geval sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning. De grens van 0,5 gram is (in ieder geval ten aanzien van MDMA) ruim overschreden. Ook is niet in geschil dat de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. De rechtbank merkt verder op dat in verband met de ernst en de omvang van de overtreding mede van belang is of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Als uitgangspunt geldt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en ‘de loop’ naar het pand eruit gehaald (zie voornoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019). Hoewel in dit geval niet is gebleken dat sprake is van ‘loop’ naar de woning, is niet in geschil dat - gelet op de MMA melding - bekend is dat in de woning van eiseres harddrugs aanwezig is. Verweerder heeft er dan ook terecht op gewezen dat dit een gevaar voor de openbare orde vormt. Het enkele feit dat geen wapens zijn gevonden of anderszins sprake is van verzwarende omstandigheden, zoals eiseres heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
6.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gelet op de ernst en omvang van de overtreding sluiting van de woning noodzakelijk heeft kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De rechtbank vindt daarom dat verweerder de noodzaak heeft kunnen zien om de woning te sluiten. Daarnaast is een sluiting van 6 maanden in overeenstemming met het beleid van verweerder.
Evenredigheid
7.1.
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
7.2.
Eiseres betoogt dat de sluiting van de woning onevenredig is, omdat er in 14 jaar nooit een melding van overlast is geweest en de woning ook niet bekendstaat als drugspand. Daarnaast is zij nooit in aanraking geweest met justitie en heeft zij vrijwillig de politie tot de woning toegelaten voor een doorzoeking.
7.3.
De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in de redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Eiseres wist immers dat er een handelshoeveelheid harddrugs in de woning aanwezig was. Dit is door haar ook niet betwist. Aan eiseres kan dan ook een verwijt van de overtreding worden gemaakt. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat het sluiten van de woning bijzonder zware gevolgen heeft gehad voor eiseres. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Daarnaast is niet gesteld noch gebleken dat eiseres op een zogenoemde ‘zwarte lijst’ is geplaatst. In dit kader merkt de rechtbank op dat haar ambtshalve bekend is dat de huurovereenkomst tussen eiseres en de verhuurder niet ontbonden is. De rechtbank neemt dan ook aan dat eiseres sinds het verstrijken van de sluitingsperiode weer in de woning verblijft.
7.4.
De door eiseres genoemde omstandigheden (zie r.o. 7.2.) zijn, afgezet tegen de ernst van de overtreding, de met het besluit te dienen algemene belangen en het verwijt dat eiseres van die overtreding kan worden gemaakt, onvoldoende zwaarwegend om van woningsluiting af te zien.
8. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 januari 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.