1.3.Naar aanleiding van een anonieme tip is verweerder een onderzoek begonnen naar de woon- en leefsituatie van eiser, bestaande uit een administratief onderzoek, heimelijke waarnemingen, het opvragen van onderzoeksgegevens van de eigenaar van de woning in [plaatsnaam 1], het verrichten van waarnemingen, een buurtonderzoek en het voeren van een gesprek met belanghebbende.
2. Met het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het bestreden besluit berust op twee afwijzingsgronden, te weten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 februari 2021 zijn hoofdverblijf had in de woning in [plaatsnaam 1] en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam gescheiden leeft van [naam 2], zodat hij niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand. Hierdoor heeft eiser volgens verweerder geen recht op een bijstandsuitkering. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat – het volgende van belang geacht:
- Eiser en [naam 2] zijn nog steeds gehuwd en het huurcontract van de woning in [plaatsnaam 1] staat op naam van hen beiden.
- [naam 2] was aanwezig bij het gesprek tussen verweerder en eiser op 31 mei 2021.
- Uit de bankafschriften van eiser is gebleken dat na 1 februari 2021 de meeste pintransacties in [plaatsnaam 2] hebben plaatsgevonden.
- Uit een onderzoeksrapport van Quality Controls, gemaakt in opdracht van woningcorporatie 3B Wonen, blijkt dat in de periode 25 maart 2021 tot en met 1 april 2021 herhaaldelijk is gezien dat eiser de woning in [plaatsnaam 2] verlaat en na enige tijd weer naar die woning terugkeert. Tweemaal is gezien dat hij uit de woning in [plaatsnaam 2] vertrekt, daarna naar de woning in [plaatsnaam 1] gaat, en vervolgens terugkeert naar de woning in [plaatsnaam 2].
- Diverse buren hebben verklaard dat er niemand woont in de woning in [plaatsnaam 1], althans dat zij slechts af en toe een man of een vrouw zien in de woning.
3. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser heeft wel degelijk recht op een bijstandsuitkering in [plaatsnaam 1] met ingang van 1 februari 2021. Hij woont sinds die datum in de woning in [plaatsnaam 1]. Hij woont al sinds 2017 gescheiden van [naam 2]. Een formele scheiding is voor eiser en [naam 2] om religieuze redenen lastig. Inmiddels is wel een verzoekschrift tot het uitspreken van een scheiding van tafel en bed ingediend. Aanvankelijk zouden in 2017 alle toenmalige gezinsleden verhuizen van de woning in [plaatsnaam 2] naar de woning in [plaatsnaam 1]. Dat is de reden dat het huurcontract van de woning in [plaatsnaam 1] op naam van zowel eiser als [naam 2] staat. [naam 2] wilde echter niet meer samenleven met eiser en eiser is daarom achtergebleven in de woning in [plaatsnaam 2]. In [plaatsnaam 1] heeft [naam 2], die ernstige psychische problemen heeft, in de loop der jaren toenemende problemen ervaren door pestgedrag van buren (zwartmaken en het doen van valse meldingen). Dat heeft er begin 2021 in geresulteerd dat [naam 2] niet meer in de woning in [plaatsnaam 1] kon blijven wonen. Omdat de kinderen van eiser in [naam 2] in de woning in [plaatsnaam 1] wensten te blijven wonen, zijn eiser en [naam 2] van woning geruild: eiser is naar de woning in [plaatsnaam 1] verhuisd en [naam 2] is terugverhuisd naar de woning in [plaatsnaam 2]. Eiser en [naam 2] hebben nog wel contact, onder meer over de kinderen, maar eiser heeft sinds 1 februari 2021 alle nachten in de woning in [plaatsnaam 1] geslapen. In de relevante periode kwam eiser komt nog wel regelmatig in [plaatsnaam 2], onder meer omdat hij nog bezig was met het verhuizen van spullen. Verder huurt hij een opslagruimte in [plaatsnaam 2]. Bovendien vindt eiser het prettig om boodschappen te doen in [plaatsnaam 2], in winkels die hij goed kent. Dat is ook mogelijk omdat de beide woningen niet ver van elkaar liggen. Dat is de reden dat op de bankafschriften veel pintransacties in [plaatsnaam 2] te zien zijn. Op de bankafschriften zijn echter ook pintransacties in [plaatsnaam 1] te zien. Eiser betwist de betrouwbaarheid en de juistheid van de onderzoeksbevindingen van verweerder. Over het onderzoeksrapport van Quality Controls heeft eiser onder meer gesteld dat bij de diverse observaties geen begin- en eindtijden zijn genoemd, en dat op basis van het rapport dus niet kan worden uitgesloten dat eiser wel degelijk steeds in [plaatsnaam 1] heeft overnacht. De met het buurtonderzoek verkregen verklaringen zijn volgens eiser niet betrouwbaar. Eén van de personen die een verklaring heeft ingevuld, is de persoon met wie [naam 2] de meeste problemen had. In sommige verklaringen is vermeld dat eiser of zijn vrouw met opzet lawaai maken om de indruk te wekken dat zij in de woning wonen. Ook gaat het deels om anonieme verklaringen.
4. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 40, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw, wordt onder alleenstaande verstaan de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw, wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:527) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten sprake als het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet meer met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste een van hen als bestendig is bedoeld. 5. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de te beoordelen periode in beginsel
vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent in dit geval dat de te beoordelen periode loopt van 1 februari 2021 tot en met 10 juni 2021.
6. Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
7. Eiser heeft diverse verklaringen overgelegd die zijn standpunt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf in de woning in [plaatsnaam 1] had, ondersteunen. Het gaat om onder meer verklaringen van buren, een pakketbezorger in Rotterdam-Noord, de schoonzus van eiser en de kinderen van eiseres en [naam 2]. Eiser heeft verder de onderzoeksbevindingen van verweerder over het hoofdverblijf gemotiveerd betwist. Eiser is er hiermee naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd twijfel te zaaien over de houdbaarheid van het standpunt van verweerder over eisers hoofdverblijf. Zo komt eisers verklaring voor zijn pingedrag de rechtbank niet onaannemelijk voor. De rechtbank plaatst verder vraagtekens bij de waarde die aan het buurtonderzoek moet worden toegekend. Hierbij is van belang dat eiser op 1 februari 2021 in de woning in [plaatsnaam 1] stelt te zijn gaan wonen en dat het buurtonderzoek relatief kort daarna heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de buren eiser in deze periode niet of slechts weinig hebben gezien. Ook gaat het gaat deels om anonieme verklaringen en is de opmerking van twee van de ondervraagde buren dat eiser en/of [naam 2] de indruk proberen te wekken dat zij aanwezig zijn, niet onderbouwd, en ook niet objectief te noemen. Van belang is ook dat [naam 2] nu juist zou zijn vertrokken omdat zij in [plaatsnaam 1] problemen met buren had. Voorts heeft eiser terecht naar voren gebracht dat op basis van het rapport van Quality Controls niet kan worden uitgesloten dat eiser in de onderzochte periode in [plaatsnaam 1] heeft overnacht, terwijl dit voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, bij uitstek een relevante omstandigheid is. In dit verband is ook van belang dat verweerder geen huisbezoek heeft afgelegd. Als wel een huisbezoek zou zijn afgelegd, dan zou verweerder de woonsituatie nauwkeuriger kunnen hebben beoordelen.
8. Echter, ook als aangenomen zou moeten worden dat eiser in de relevante periode wel zijn hoofdverblijf in de woning in [plaatsnaam 1] had, kan dat niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank volgt verweerder namelijk in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode duurzaam gescheiden van [naam 2] leefde. Gebleken is integendeel dat eiser en [naam 2] nog nauw bij elkaars leven betrokken waren. Dit blijkt in de eerste plaats uit de woningruil. Verder blijkt dit uit het feit dat eiser nog regelmatig in de woning in [plaatsnaam 2] kwam. Dat de reden daarvan was dat hij de kat wilde zien, zoals eiser heeft verklaard, is eerder een aanwijzing dat de levens van eiser en [naam 2] nog nauw met elkaar verbonden waren, dan andersom. Ook het feit dat [naam 2] samen met eiser is verschenen op het gesprek op 31 mei 2021, vormt zo’n aanwijzing. Voorts weegt de rechtbank mee dat eiser heeft verklaard dat hij geen zorgtoeslag ontvangt omdat [naam 2] die al ontvangt, en ook dat de huurcontracten van de woningen in [plaatsnaam 2] en in [plaatsnaam 1] op naam van eiser en [naam 2] samen staan. Er bestond dus ook een mate van financiële verstrengeling. Gelet op deze omstandigheden is niet gebleken dat eiser en [naam 2] in de relevante periode ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet meer met elkaar gehuwd. Nu geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven, heeft verweerder zicht terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand, zodat eiser geen recht heeft op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande.
9. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.