ECLI:NL:RBROT:2022:7564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
9572933 / CV EXPL 21-40022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis over huurovereenkomst en nalatenschap met betrekking tot huurachterstand en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en [gedaagde] jr. over een huurovereenkomst en de betaling van huurachterstand. De eiser, Havensteder, vorderde een bedrag van € 500,00 van [gedaagde] jr. wegens huurachterstand en mutatiekosten. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van de vader van [gedaagde] jr., [naam gemachtigde] sr., die de woning huurde van Havensteder. Na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. bleef [gedaagde] jr. in de woning wonen, maar hij had de huurovereenkomst niet voortgezet en de nalatenschap verworpen. De kantonrechter oordeelde dat er geen huurovereenkomst bestond tussen Havensteder en [gedaagde] jr. en dat [gedaagde] jr. onrechtmatig had gehandeld door in de woning te blijven zonder recht of titel. De kantonrechter kende Havensteder een bedrag van € 500,00 toe, met wettelijke rente, en veroordeelde [gedaagde] jr. in de proceskosten. De vordering tot betaling van mutatiekosten en buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat deze niet toewijsbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9572933 / CV EXPL 21-40022
datum uitspraak: 9 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V. te Purmerend,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] te [woonplaats] .
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘ [gedaagde] jr.’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek;
  • het tussenvonnis van 20 mei 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
Op 2 augustus 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Namens de gemachtigde van Havensteder was daarbij mevrouw [persoon A] aanwezig. Verder was ook de gemachtigde van [gedaagde] jr. aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

2..De feiten

2.1.
De vader van [gedaagde] jr., de heer [naam gemachtigde] (hierna: [naam gemachtigde] sr.), huurde van (de rechtsvoorganger van) Havensteder de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Capelle aan den IJssel (hierna: de woning). [gedaagde] jr. woonde samen met [naam gemachtigde] sr. in de woning.
2.2.
[naam gemachtigde] sr. is op 28 maart 2018 overleden. [gedaagde] jr. is vervolgens in de woning blijven wonen.
2.3.
Op 28 juni 2018 is door een medewerker van de Rechtbank Rotterdam, Team Familie een akte nalatenschap opgemaakt, waaruit volgt dat [gedaagde] jr. de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr. heeft verworpen.
2.4.
Begin januari 2019 is [gedaagde] jr. opgenomen in het verpleeghuis Rijckehove in Capelle aan den IJssel.
2.5.
[gedaagde] jr. heeft bij brief van 7 mei 2019 - voor zover van belang - het volgende aan Havensteder bericht:

(…)
Onderwerp: Beëindiging huurovereenkomst [adres] / [postcode] Capelle aan den IJssel
L.S.,
Sedert 2 januari jl. verblijf ik in een revalidatiekliniek. Echter, door verslechtering van mijn handicap kan ik helaas niet meer terugkeren naar mijn huidige woning en zal per heden worden opgenomen in een verzorgingshuis.
Als gevolg van deze permanente opname zeg ik per 1 juli 2019 de huurovereenkomst op van de woning als opgemeld. (…)”.
2.6.
De huurovereenkomst is op 7 juni 2019 geëindigd.

3..Het geschil

3.1.
Havensteder eist samengevat:
  • [gedaagde] jr. te veroordelen aan haar te betalen € 500,00 met rente;
  • [gedaagde] jr. te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Havensteder baseert de eis - bij dagvaarding - op het volgende.
3.2.1.
[gedaagde] jr. heeft een huurachterstand ten bedrage van € 2.478,87 berekend tot en met de maand juni 2019 laten ontstaan. Daarnaast is gebleken dat [gedaagde] jr. de woning na het eindigen van de huurovereenkomst niet in de oorspronkelijke staat heeft achtergelaten. Havensteder heeft kosten ten bedrage van € 6.921,49 moeten maken om de woning weer in verhuurbare staat te brengen. [gedaagde] jr. is derhalve nog een bedrag van in totaal € 9.400,36 aan hoofdsom aan Havensteder verschuldigd.
3.2.2.
[gedaagde] jr. is verder € 300,05 aan wettelijke rente berekend tot en met 16 november 2021 verschuldigd. Daarnaast is [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.022,47 inclusief btw verschuldigd.
3.2.3.
Havensteder beperkt haar eis in deze procedure tot een bedrag van € 500,00, met uitdrukkelijke reservering van het overige.
3.3.
[gedaagde] jr. is het niet eens met de eis en voert - bij antwoord - het volgende aan.
3.3.1.
[gedaagde] jr. is ten onrechte gedagvaard. Tussen [gedaagde] jr. en Havensteder heeft namelijk nooit enige rechtsverhouding bestaan. [naam gemachtigde] sr. huurde de woning immers van Havensteder. [gedaagde] jr. is nooit medehuurder geweest, hij heeft met zijn ouders nooit een gemeenschap gevoerd en er heeft ook geen indeplaatsstelling plaatsgevonden. [gedaagde] jr. heeft na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. enkel in de woning verbleven totdat er voor hem plaats was om opgenomen te worden in een verpleeghuis. [gedaagde] jr. heeft de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr. bovendien verworpen.
3.3.2.
In het geval dat het verweer dat [gedaagde] jr. ten onrechte is gedagvaard geen stand houdt, betwist [gedaagde] jr. de omvang van de door Havensteder geëiste mutatiekosten.

4..De beoordeling

4.1.
Havensteder heeft in de loop van de procedure verschillende grondslagen voor haar eis aangevoerd: (1) het bestaan van een huurrelatie tussen haar en [gedaagde] jr., (2) het (stilzwijgend) aanvaarden van de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr. door [gedaagde] jr. en (3) onrechtmatig handelen door [gedaagde] jr. De verschillende grondslagen worden hierna één voor één beoordeeld.
Ad 1
4.2.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat niet [gedaagde] jr., maar [naam gemachtigde] sr. een huurovereenkomst voor de woning met (de rechtsvoorganger van) Havensteder had gesloten. Het is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] jr. op enig moment vóór het overlijden van [naam gemachtigde] sr. medehuurder is geworden, dan wel dat hij op grond van indeplaatsstelling de positie van huurder van [naam gemachtigde] sr. heeft overgenomen. [gedaagde] jr. heeft Havensteder ook niet verzocht of hij de huur na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. mocht voortzetten. Nu Havensteder bovendien bij repliek heeft aangevoerd dat zij niet de wil heeft en ook nooit de wil heeft gehad om - na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. - met [gedaagde] jr. een huurovereen-komst voor de woning af te sluiten, is ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:230 BW. Havensteder kan haar eis dan ook in ieder geval niet gronden op het bestaan (hebben) van een huurovereenkomst met betrekking tot de woning tussen haar en [gedaagde] jr. Een dergelijke huurovereenkomst heeft gelet op het voorgaande immers nooit bestaan.
Ad 2
4.3.
Havensteder heeft niet weersproken dat [gedaagde] jr. de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr. feitelijk heeft verworpen (zie bijlage 3 bij antwoord). Anders dan Havensteder meent, maakt de omstandigheid dat [gedaagde] jr. na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. in de woning is blijven wonen niet dat [gedaagde] jr. de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr. toch (stilzwijgend of anderszins) heeft aanvaard. Een ander oordeel zou de wettelijke bepalingen inzake het erfrecht doorkruisen. Havensteder kan haar eis daarom ook niet gronden op het door [gedaagde] jr. aldus aanvaard hebben van de nalatenschap van [naam gemachtigde] sr.
Ad 3
4.4.
Het staat vast dat [gedaagde] jr. na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. in de woning is blijven wonen, terwijl [gedaagde] jr. de huurovereenkomst met betrekking tot de woning niet op grond van het bepaalde in artikel 7:268 lid 2 BW heeft voortgezet. [gedaagde] jr. heeft weliswaar sinds januari 2019 in een verpleeghuis verbleven, maar hij heeft de huurovereenkomst met betrekking tot de woning pas tegen 1 juli 2019 opgezegd en daarom moet hij worden geacht tot 1 juli 2019 aanspraak te hebben gemaakt op gebruik van de woning. [gedaagde] jr. heeft dan ook - in ieder geval in de periode waarover Havensteder in deze procedure achterstallige huur vordert, te weten de maanden maart 2019 tot en met juni 2019 - zonder recht of titel in de woning verbleven, althans aanspraak gemaakt op het gebruik van de woning. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] jr. daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover Havensteder, zodat [gedaagde] jr. de door Havensteder ten gevolge daarvan geleden schade moet vergoeden. Die schade bestaat uit een gebruiks-vergoeding gelijk aan de over die maanden te betalen huur ten bedrage van in totaal € 2.478,87.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter betreffen de mutatiekosten ten bedrage van € 6.921,49 geen schade die Havensteder heeft geleden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] jr. Havensteder had de mutatiekosten immers ook moeten betalen als [gedaagde] jr. de woning direct na het overlijden van [naam gemachtigde] sr. had verlaten en derhalve ontbreekt het vereiste causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] jr. en de mutatiekosten.
Wettelijke rente
4.6.
De door Havensteder geëiste verschenen wettelijke rente is niet toewijsbaar. Nu Havensteder geen berekening van die rente heeft overgelegd, kan de kantonrechter immers niet beoordelen welk gedeelte van de verschenen rente betrekking heeft op het toewijsbare gedeelte van de hoofdsom.
Buitengerechtelijke kosten
4.7.
De door Havensteder geëiste buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar. In de door Havensteder aan [gedaagde] jr. verstuurde zogenaamde veertiendagenbrief (zie bijlage 4 bij de dagvaarding) staat namelijk een betalingstermijn van veertien dagen na ontvangst van die brief vermeld, terwijl artikel 6:96 lid 6 BW vereist dat aan [gedaagde] jr. een betalingstermijn van veertien dagen wordt gegeven ingaande de dag na ontvangst van de veertiendagenbrief. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
Conclusie
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in beginsel een bedrag van € 2.478,87 aan hoofdsom toewijsbaar is. Nu Havensteder haar eis echter tot een bedrag van € 500,00 heeft beperkt, wordt slechts een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom toegewezen. De over dit bedrag geëiste rente vanaf de dag van de dagvaarding wordt ook toegewezen, omdat uit de stellingen van Havensteder volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] jr. deze stellingen niet heeft betwist.
Proceskosten
4.9.
De volledige eis van Havensteder wordt toegewezen, zodat [gedaagde] jr. als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd. Hij moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 119,21 aan dagvaardingskosten, € 126,00 aan griffierecht en € 225,00 aan salaris voor de gemachtigde (drie punten x € 75,00 tarief). Dit is totaal € 470,21. Voor kosten die Havensteder maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] jr. ook een bedrag betalen van € 37,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] jr. om aan Havensteder te betalen € 500,00 aan hoofdsom, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 16 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] jr. in de proceskosten, aan de kant van Havensteder tot vandaag vastgesteld op € 470,21;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671