ECLI:NL:RBROT:2022:8315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 21/5941
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van drugs en wapens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2022, wordt het beroep van eisers tegen de sluiting van hun woning voor de duur van zes maanden beoordeeld. De sluiting was opgelegd door de burgemeester van Rotterdam op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na een grootschalig witwasonderzoek waarbij drugs en wapens in de woning werden aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk drugs in of vanuit de woning werden verhandeld. De rechtbank stelt vast dat er geen meldingen van overlast of drugshandel zijn geweest en dat de aangetroffen drugs en wapens niet voldoende bewijs vormen voor de noodzaak tot sluiting. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht vergoed en krijgen eisers een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] (eiser) en [naam eiser 2] (eiseres), uit [woonplaats eisers], eisers,

(gemachtigde: mr. M. Rotgans),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Biemond
).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam ], te [plaatsnaam],
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het sluiten van de woning aan de [adres] (de woning) voor de duur van zes maanden.
Met het bestreden besluit van 5 november 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en
mr. S. Huitema en de gemachtigde van [naam ].

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt het opleggen van een last onder dwangsom aan eisers in de vorm van de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden, op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Eisers waren huurders en bewoners van de woning. [naam ] is de eigenaar en verhuurder van de woning. Op 9 maart 2021 heeft er een grootschalig witwasonderzoek door de regionale recherche plaatsgevonden. Bij dit onderzoek werd eiser aangehouden en werd de woning doorzocht. Uit de politierapportage van 15 april 2021 volgt dat tijdens de doorzoeking de volgende zaken zijn aangetroffen:
 op verschillende plaatsen in de woning in totaal € 44.580,- euro;
 vier pistolen in de keuken op de eerste etage;
 één pistool in de inloopkast op de begane grond;
 één minipistool in de woonkamer op de eerste etage;
 een vuurwapen in de vorm van een wandelstok;
 overige wapens: wapenstok, hakbijl, wurgstok, kruisboog, boksbeugel en elf verschillende messen;
 gripzakje met netto 8 gram MDMA;
 gripzakje met netto 9,8 gram cocaïne;
 zakje met netto 4,5 gram inositol;
 zakje met netto 35,7 gram lactose.

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij bevoegd is de woning te sluiten nu verkoop, aflevering en/of verstrekking van harddrugs en softdrugs heeft plaatsgevonden. Ook is het volgens verweerder noodzakelijk om de woning voor zes maanden te sluiten om de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat te herstellen en herhaling te voorkomen, omdat sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft het belang van herstel van openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van eisers.

Beoordelingskader

4. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is verweerder, voor zover van belang, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning drugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.1.
Verweerder heeft deze bevoegdheid nader ingevuld in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (de Beleidslijn). In de Beleidslijn staat in welke gevallen verweerder overgaat tot sluiting van een woning. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder overeenkomstig het beleid te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Bevoegdheid

5. Verweerder is bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in beginsel sprake van een handels-hoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Eisers zullen dat dan aannemelijk moeten maken.
5.1.
Eisers voeren aan dat verweerder niet bevoegd was de woning te sluiten, omdat het enkel tonen van een indicatieve test onvoldoende bewijs is dat hetgeen is aangetroffen in de zakjes drugs betreft. Des te meer nu het voor eisers onmogelijk is om tegenbewijs te leveren.
5.2.
Uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 11 maart 2021 blijkt dat onderzocht zijn één plastic zakje met daarin crèmekleurig poeder en brokken, twee gripzakjes met daarin crèmekleurig poeder en brokken en twee plastic zakje met daarin wit poeder. Volgens de waarnemingen en bevindingen zijn de zakjes positief getest voor onder andere cocaïne en MDMA. Dit zijn middelen zoals benoemd op lijst I van de Opiumwet. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:625, blijkt dat een indicatieve test in het bestuursrecht voldoende is om vast te stellen wat de aangetroffen stof is. De rechtbank vindt wat eisers hebben aangevoerd geen adequate betwisting van de test. Dat de aangetroffen drugs een handelshoeveelheid waren, betwisten eisers op zichzelf niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan.

Noodzaak

6. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde, zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913, geeft de Afdeling een aantal verduidelijkingen over het beoordelen van de noodzaak. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de “loop” naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidive-situatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
6.1.
Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van een noodzaak tot sluiting. De hoeveelheid aangetroffen drugs is zeer gering, er is geen sprake van een recidivesituatie en de woning ligt, volgens de veiligheidsindex, niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Ook hebben eisers verklaringen van buren overgelegd waaruit blijkt dat deze buren geen overlast hebben ervaren. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen bewijs is dat er feitelijk in of vanuit de woning werd verhandeld. Verweerder wijst ten onrechte op verschillende attributen om de noodzaak aan te tonen, omdat enkel de hoeveelheid drugs relevant is voor het beoordelen van de noodzaak. Daarnaast is het aantreffen van een weegschaal en gripzakjes, zonder nadere toelichting, onvoldoende om daarmee aan te geven dat sprake is van drugshandel. De aangetroffen wapens waren niet geladen en omwonenden hebben geen gevaar gelopen. Eiser is actief bij een schietsportvereniging en de wapens zijn dus ook niet gelinkt aan drugscriminaliteit. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat de weegschaal gebruikt werd om kogels af te wegen om ze zo verdeeld over de gripzakjes mee te nemen naar de schietvereniging. Eiser heeft verder toegelicht een wapenfan te zijn, en de wapens daarom als verzamelitems in huis te hebben. Verder ziet de betrokkenheid van eiser in het strafrechtelijke onderzoek ‘Bolero’ op verdenking van voorbereidingshandelingen ten aanzien van invoer van cocaïne, en dus niet op handel in drugs vanuit een woning. Tot slot dient de sluiting geen enkel doel.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat er feitelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. Er is geen feitelijke handel vanuit de woning of loop naar de woning waargenomen. Verder zijn er ook geen meldingen van overlast geweest of verklaringen van buurtbewoners, die zouden kunnen wijzen op handel vanuit de woning. Verweerder verwijst enkel naar een passage in de bestuurlijke rapportage van 7 april 2021 waar staat dat er “diverse malen een aandachtsvestiging met betrekking tot de loop op het pand (2016-2021)” is geweest, maar meer informatie over deze meldingen kon verweerder desgevraagd niet geven. Hier staat tegenover dat eisers verklaringen van buurtbewoners hebben overgelegd, volgens welke verklaringen er geen overlast is geweest. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om nader te onderbouwen waar deze aandachts-vestigingen precies op zagen. Dat er loop naar de woning is zegt namelijk nog niet dat dit ook loop is in verband met drugshandel ter plaatse, zeker niet omdat de feiten waarvan eiser wordt verdacht niet zien op drugshandel. Dit blijkt ook uit de aanvulling op de bestuurlijke rapportage van 24 juni 2021. Daarin staat dat er in de woning ontmoetingen met de chauffeur, de tussenpersoon en andere verdachten hebben plaatsgevonden in het kader van de invoer van cocaïne via de Rotterdamse haven. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ondanks dat er wel attributen zijn aangetroffen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel, dit onvoldoende is, gelet op de door eiser ter zitting gegeven verklaring. De rechtbank vindt eisers verklaring dat hij de weegschaal en gripzakjes gebruikte om kogels af te wegen voor de schietvereniging niet op voorhand onaannemelijk. Eiser heeft een verklaring van de voorzitter van de Ambachtse Vereniging van Sportschutters overgelegd, volgens welke verklaring hij inderdaad actief is in de schietsport en lid is van die vereniging. In dit kader is ook van belang dat eiser onweersproken heeft gesteld dat de aangetroffen weegschaal geen grammenweegschaal is, maar een weegschaal die per vijf gram weegt, waardoor deze ongeschikt is om drugs mee te wegen en dat de weegschaal en doos met gripzakjes in de schuur stonden en al geruime tijd niet waren gebruikt. Verweerder kon desgevraagd niet aangeven waar de weegschaal en gripzakjes tijdens de doorzoeking van de woning aangetroffen zijn en dit blijkt ook niet uit de rapportages. Ook is niet gebleken dat er residu van drugs is aangetroffen op de weegschaal. Ten aanzien van de aangetroffen drugs overweegt de rechtbank dat deze zeer goed verstopt waren in de woning en slechts op één plek in de woning zijn aangetroffen, namelijk in de keuken in een hoes in een plastic zak. Eiser heeft met betrekking tot de aangetroffen wapens verklaard dat hij deze als verzamelitems in huis had. Dit blijkt ook uit het feit dat een deel van de wapens in een vitrinekast aangetroffen zijn. Ook heeft eiser gesteld dat een deel van de wapens aan de muur hingen maar doordat zijn huis overhoop is gehaald, zijn deze gevallen. Verweerder kon desgevraagd niet aangeven of de wapens te zien op de foto’s in bijlage 2 bij de bestuurlijke rapportage van 7 april 2021 zo zijn aangetroffen of zo zijn neergelegd in verband met het maken van de foto’s.
6.3.
Onder deze omstandigheden zijn er naar het oordeel van de rechtbank te weinig aanwijzingen dat er in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om nader te onderbouwen waarom dat volgens hem wel het geval was. Dat heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft de noodzaak tot sluiting niet gemotiveerd met de daadwerkelijke schending van de openbare orde in een kwetsbare buurt en de noodzaak die te herstellen. Hiervoor is van belang dat geen sprake is van een recidivesituatie. Ook heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Verweerder heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat de veiligheidsscore in de wijk Lombardije onder het stedelijk gemiddelde zit, maar dit zegt nog niet dat dit ook een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk is. De conclusie is dat verweerder, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat ter plaatse noodzakelijk was.
7. Nu de beroepsgrond met betrekking tot de noodzaak slaagt ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op de evenredigheid van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt nog wel dat zij niet kan inzien op welke juridische basis zij in deze procedure (afzonderlijk) zou kunnen oordelen over de manier waarop verweerder de ontruiming feitelijk heeft geëffectueerd. Artikel 8:88 van de Awb biedt daarvoor in ieder geval geen grondslag en eisers hebben niet onderbouwd wat daarvoor dan een grondslag zou zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen binnen zes weken, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder opnieuw moet onderbouwen waarom er volgens hem wel een noodzaak was om tot sluiting van de woning over te gaan.
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek moeten herstellen. Eventueel kan verweerder er daarbij voor kiezen om in plaats van een last onder bestuursdwang een waarschuwing op te leggen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen efficiënte manier is om deze zaak af te doen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.