3.3.Inhoudelijke beoordeling
3.3.1.De minderjarige wordt (nagenoeg) sinds zijn geboorte verzorgd en opgevoed door verzoekers en verblijft inmiddels al tien maanden bij verzoekers in Nederland. Het is verzoekers niet gelukt om de buitenlandse geboorteakte van de minderjarige in te laten schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Evenmin is verzoeker erin geslaagd om de minderjarige ten overstaan van de ambtenaar te erkennen. Dit leidt tot (praktische) problemen. De minderjarige komt niet voor in de Basisregistratie Personen (BRP), hij heeft geen paspoort, geen BSN-nummer en geen ziektekostenverzekering. De procedure strekt ertoe om het juridische ouderschap van verzoekers, zoals vermeld in de buitenlandse geboorteakte, te erkennen dan wel het juridische ouderschap tussen verzoekers en de minderjarige te vestigen.
3.3.2.Bij de beoordeling heeft de rechtbank acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:685, de conclusie daarbij en het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming van 2 juni 2021. De rechtbank onderschrijft het belang van grote zorgvuldigheid als het gaat om een regeling voor draagmoederschap. De wetgever zal uiteindelijk een evenwicht moeten vinden tussen de belangen van (allereerst) de betrokken kinderen, de draagmoeders en de wensouders. Wat de uitkomst van dit proces wordt, zal in de toekomst blijken. Internationaal zijn er echter al ruimere mogelijkheden voor het realiseren van een kinderwens door middel van draagmoederschap, die ook worden benut door Nederlandse wensouders. Daardoor komen er kinderen zoals de minderjarige in Nederlandse gezinnen. Deze kinderen hebben in beginsel (onder meer) recht op enige vorm van juridische erkenning van de ouder-kindrelatie. Tegen deze achtergrond dient de rechtbank een beslissing te nemen, die is gebaseerd op de concrete feiten en omstandigheden in deze individuele situatie en ook alleen voor deze individuele situatie geldt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking wat de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4. van voormeld arrest heeft overwogen:
“
Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.”
3.3.3.Op grond van artikel 1:26 BW kan eenieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand.
3.3.4.Op grond van artikel 1:26b BW is, als een akte in de registers van de burgerlijke stand ontbreekt, de rechtbank Den Haag bevoegd om de inschrijving van een daarvoor in aanmerking komende in het buitenland opgemaakte akte in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag te gelasten.
3.3.5.Op grond van artikel 10:101 lid 1 in samenhang gelezen met artikel 10:100 lid 1, aanhef onder b en c, lid 2 en lid 3, BW wordt, voor zover hier van belang, een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte van rechtswege erkend, tenzij:
- aan de rechtsfeiten of rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtsfeiten of rechtshandeling kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging
3.3.6.Of tussen een vrouw en het buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kind door geboorte familierechtelijke betrekkingen ontstaan wordt op grond van artikel 10:94 BW bepaald door het recht van de nationaliteit van de vrouw. In lijn met de op dit moment geldende jurisprudentie gaat de rechtbank uit van de toepasselijkheid van artikel 10:94 BW op (ook) de afstammingsrelatie tussen een draagmoeder en het uit haar geboren kind.
3.3.7.De draagmoeder is ongehuwd en heeft de Oekraïense nationaliteit. Naar Oekraïens recht (artikel 123 lid 2 van de Family Code of Ukraine) zijn de wensouders direct bij geboorte de juridische ouders van het kind als zij de genetische ouders zijn en vóór de geboorte een draagmoederschapsovereenkomst met de draagmoeder hebben ondertekend. Dit blijkt ook uit de overgelegde buitenlandse geboorteakte van de minderjarige, waarin verzoekers als de juridische ouders zijn vermeld. Daarom heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat aan de buitenlandse geboorteakte geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de overgelegde geboorteakte, die voorzien is van een apostille, door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt.
3.3.8.De vraag die dus voorligt is of erkenning van de in Oekraïne tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals vermeld in de buitenlandse geboorteakte van de minderjarige kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.
3.3.9.Gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van alle betrokkenen, acht de rechtbank in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of met name de belangen van de minderjarige en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. De belangen van verzoekers lijken in die zin gewaarborgd dat zij als juridische ouders in de geboorteakte zijn vermeld en de minderjarige bij hen verblijft. Ter beoordeling van de belangen van de minderjarige en de draagmoeder zijn de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016, de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen en het op 19 mei 2022 gepubliceerde advies van de Raad van State over het op handen zijnde wetsvoorstel over draagmoederschap van belang. Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De verzoekers onderschrijven dit recht. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij verklaard voornemens te zijn om openheid te blijven geven aan hun beide kinderen over het ontstaan van de minderjarige.
Openbare orde: zorgvuldig draagmoederschapstraject
3.3.10.Verzoekers stellen dat aan de geboorte van de minderjarige een uitgebreid traject is voorafgegaan, waarbij de draagmoeder is gescreend en in orde is bevonden om draagmoeder te zijn. Daarnaast zijn de draagmoeder en de verzoekers een draagmoederschaps-overeenkomst overeengekomen. De draagmoeder heeft naar Oekraïens recht afstand gedaan van haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden en is verder niet betrokken in het leven van de minderjarige. De minderjarige wordt volgens de intenties van zowel verzoekers als de draagmoeder opgevoed door verzoekers in Nederland. Onweersproken is dat dit traject in Oekraïne met voldoende waarborgen voor de draagmoeder en de minderjarige is ingericht en doorlopen. In ieder geval kan op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling niet worden geoordeeld dat dit niet het geval is. Feit is dat de minderjarige geboren is en bij verzoekers in Nederland verblijft. De rechtbank acht het belang van de minderjarige in deze leidend.
Openbare orde: geboorteakte
3.3.11.Op grond van artikel 1:198 BW is, voor zover hier van belang, de moeder van een kind de vrouw uit wie het kind is geboren of die het heeft geadopteerd. Op grond van artikel 1:199 BW is, voor zover hier van belang, de vader van een kind de man die het kind heeft erkend, van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld of die het kind heeft geadopteerd.
3.3.12.De ambtenaar stelt dat de buitenlandse akte in strijd is met de openbare orde omdat in die akte onjuiste gegevens zijn vermeld over het ouderschap, en daarom is de akte volgens de ambtenaar naar zijn aard niet vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank volgt dit standpunt van de ambtenaar niet. Uitgangspunt is dat de familierechtelijke betrekkingen in de buitenlandse akte worden erkend, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. Het enkele feit dat de draagmoeder niet als juridische moeder in de buitenlandse akte is vermeld, is in deze situatie onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In soortgelijke gevallen is in de rechtspraak beslist dat geen sprake is van strijd met de openbare orde wanneer de ontstaansgeschiedenis van het kind kan worden achterhaald. In de bijlage bij de geboorteakte, waarboven staat
“Full extract from the State Civil Register on birth record”(productie 8), is de naam van de draagmoeder vermeld en is verkort het draagmoederschapstraject weergegeven. Volgens de ambtenaar is het administratief mogelijk bij de inschrijving van de Oekraïense akte ook de draagmoeder te vermelden. Indien de rechtbank gelast om de buitenlandse akte in te schrijven, dan kan op die manier in ieder geval een verband worden gelegd met de draagmoeder, zo ook met de ontstaansgeschiedenis van de minderjarige. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar van de ambtenaar dat de draagmoeder niet is vermeld in de buitenlandse geboorteakte.
3.3.13.Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat erkenning van het ouderschap dat is neergelegd in de overgelegde geboorteakte niet kennelijk in strijd is met de openbare orde en voldoet aan de vereisten van artikel 10:101 BW. De erkenning van rechtswege van de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en de minderjarige brengt mee dat verzoekers vanaf de geboorte van de minderjarige de juridische ouders zijn van de minderjarige en dat de minderjarige de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit betekent ook dat deze buitenlandse akte naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand. Bovendien acht de rechtbank het (langer) uitblijven van de inschrijving van de buitenlandse akte in de gegeven omstandigheden niet in het belang van de minderjarige. Het moge duidelijk zijn dat de minderjarige en zijn ouders er groot belang bij hebben dat de geboorteakte zo snel mogelijk wordt ingeschreven, zodat de overheidsadministratie de juridische werkelijkheid correct weergeeft.
3.3.14.De rechtbank zal op grond van artikel 1:26b BW de ambtenaar gelasten om de buitenlandse akte in te schrijven in de (daartoe bestemde) registers van de burgerlijke stand. De rechtbank gaat ervan uit dat de inschrijving niet tot problemen zal leiden en verwijst in dit verband naar wat is overwogen in 3.3. van de conclusie behorend bij het hierboven in rechtsoverweging 3.3.2 vermeld arrest:
“Overigens zie ik niet in dat wanneer de rechter oordeelt dat de buitenlandse geboorteakte (in elk geval van hoogtechnologisch draagmoederschap) op grond van artikel 10:101 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, de inschrijving van zo’n akte in de registers van de burgerlijke stand op problemen zal stuiten.”
3.3.15.Ten overvloede stelt de rechtbank vast dat verzoekers op grond van artikel 1:251 BW gedurende het huwelijk van rechtswege gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen .
3.3.16.De primaire verzoeken worden toegewezen. De aard van deze beslissingen verzet zich tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan. Daarom wordt het hiertoe strekkende verzoek afgewezen.
3.3.17.Omdat de primaire verzoeken worden toegewezen, behoeven de overige verzoeken van verzoekers geen bespreking meer. Deze verzoeken worden afgewezen.