In deze zaak vorderden twee huurders van dezelfde verhuurder, Stichting Woonstad Rotterdam, een machtiging om elkaar in hun plaats als huurder te stellen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat een van de huurders, [eiser 2], geen zwaarwichtig belang had bij de woningruil. De procedure begon met een dagvaarding op 11 april 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 31 augustus 2022. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. Rhijnsburger, stelden dat de woningruil noodzakelijk was voor hun welzijn. [persoon A] had een zwaarwegend belang vanwege een nare periode in haar huidige woning, terwijl [eiser 2] dichter bij familie wilde wonen. Woonstad, vertegenwoordigd door mr. E. Boot, wees de verzoeken af, stellende dat beide huurders geen zwaarwegend belang hadden en dat de woningruil het verdeelsysteem voor sociale huurwoningen zou omzeilen. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van [eiser 2] niet voldoende waren om de vordering te rechtvaardigen, en dat de afwijzing van zijn vordering automatisch leidde tot de afwijzing van die van [persoon A]. De proceskosten werden toegewezen aan Woonstad, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.