In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 in Brazilië, die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot doodslag. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 8 maart 2021 samen met een ander heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door met een pistool op hem te schieten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte als bijrijder in de auto zat van waaruit geschoten werd, er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk de schutter was. De rechtbank concludeerde dat de hulzen van de afgevuurde kogels aan de bestuurderszijde van de auto waren aangetroffen, wat het onwaarschijnlijk maakte dat de bijrijder, de verdachte, had geschoten. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de verdachte enige intellectuele of materiële bijdrage had geleverd aan het feit.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. De voorlopige hechtenis van de verdachte was al opgeheven op 29 juli 2022, en de rechtbank verklaarde de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers en is niet ondertekend door de oudste en jongste rechter.