ECLI:NL:RBROT:2023:10290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/2433
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

Op 11 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een inwoner van [plaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van 7 september 2022, maar het beroep was ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 27 juni 2023 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat er in deze zaak en de samenhangende zaak ROT 23/1896 slechts eenmaal een dwangsom verschuldigd is, ondanks dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is. Dit is gebaseerd op de inhoudelijke samenhang van de beschikkingen die zijn gegeven op grond van dezelfde bepalingen van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beschikkingen over dezelfde aanvrager, die zijn gegeven op basis van dezelfde wet, inhoudelijk samenhangen. Hierdoor verbeurt de verweerder slechts één dwangsom als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet bijdragen tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2433
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 7 september 2022.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Verweerder heeft op 27 juni 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft daarover een beschikking gegeven, waartegen eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend.
Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.

Samenhangende zaken

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in deze zaak en de zaak ROT 23/1896 slechts eenmaal een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaak ROT 23/1896.
5. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, maar dat die hoofdregel niet geldt als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746).
6. Naar het oordeel van de rechtbank hangen beschikkingen over dezelfde aanvrager die zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) zodanig inhoudelijk samen, dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. Bij die beschikkingen is immers sprake van dezelfde herstelregeling, hetzelfde toetsingskader en (grotendeels) hetzelfde feitencomplex.
7. De beschikkingen met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] in de zaak ROT 23/1896 betreffen de compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De beschikking met kenmerk [kenmerk 3] in deze zaak betreft de tegemoetkoming opzet/grove schuld als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wht.
8. Uit het voorgaande volgt dat in de zaak ROT 23/1896 en in deze zaak verweerder een afzonderlijke dwangsom verbeurt, omdat de beschikkingen zijn gegeven op grond van verschillende bepalingen in de Wht.

Beslistermijn

9. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.

Hoogte dwangsom

10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op van € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen. De dwangsom is bedoeld om verweerder voldoende te prikkelen om spoedig te beslissen en niet om verweerder te bestraffen.

Griffierecht en proceskosten

11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres tegen het besluit met kenmerk [kenmerk 3] ;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van R.F.J.B. ten Thije, ook genoemd Boonkkamp, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 oktober 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.