ECLI:NL:RBROT:2023:10497

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
ROT - 21/5373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging van WIA-uitkering en dagloonberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van haar WIA-uitkering. Eiseres, die sinds 4 april 2018 een WIA-uitkering ontvangt, heeft in beroep aangevoerd dat de wijziging van haar uitkering per 5 maart 2021 onterecht is, omdat haar dagloon te laag zou zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 8 maart 2019 ziek meldde en dat haar Ziektewet-uitkering op 5 maart 2021 eindigde. Het UWV heeft in een eerder besluit de hoogte van de uitkering aangepast, maar eiseres was van mening dat dit niet correct was en dat zij niet voldoende was gehoord in de bezwaarprocedure.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het Dagloonbesluit onevenredig is voor mensen die niet het hele jaar hebben gewerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV de regels correct heeft toegepast en dat de dagloonberekening in overeenstemming is met de wetgeving. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van het UWV geschikt en noodzakelijk was om het doel van de wet te bereiken en dat er geen aanleiding was om van de dwingendrechtelijke regels af te wijken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt.
Bij besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft bepaald dat eiseres met ingang van 5 maart 2021 een hogere uitkering krijgt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het beroep op verzoek van eiseres aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Nadat geen van partijen desgevraagd heeft verklaard te willen worden gehoord op een nadere zitting, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 6 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 4 april 2018 een WIA-uitkering. Naast haar WIAuitkering is eiseres gaan werken en zij meldde zich op 8 maart 2019 ziek. Vanaf 11 maart 2019 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Haar WIAuitkering kwam daardoor niet meer tot uitbetaling. Na 104 weken werd de ZW-uitkering per 5 maart 2021 beëindigd. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de hoogte van haar uitkering is gewijzigd, omdat haar inkomsten zijn gewijzigd. Over de maand maart 2019 kwam de uitkering van eiseres niet tot uitbetaling en vanaf 1 april 2021 bedroeg haar uitkering zonder vakantiegeld € 58,73 bruto per maand.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft een nieuwe dagloonberekening plaatsgevonden. Bij besluit van 27 juli 2021 is de uitkomst daarvan aan eiseres kenbaar gemaakt. Op 30 juli 2021 heeft verweerder, onder verwijzing naar het besluit van 27 juli 2021, een voornemen wijziging beslissing aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Daarin heeft verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn om de hoogte van de uitkering vast te stellen op € 162,47 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het WIA maandloon per 5 maart 2021 vastgesteld op € 243,03, waardoor de uitkering per maand € 162,52 exclusief vakantiegeld bedraagt.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij tot en met 10 september dan wel 13 september 2021 bezwaar had kunnen aantekenen tegen het besluit van 27 juli en dat het bestreden besluit dit heeft doorkruist. Eiseres stelt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat volledig tegemoet is gekomen aan haar bezwaren, waardoor zij ten onrechte niet is gehoord. Volgens eiseres is het dagloon te laag vastgesteld, omdat verweerder het in het refertejaar verdiende SV-loon door een te groot aantal dagen heeft gedeeld. De dagen waarop zij geen dienstverband had, zijn volgens eiseres ten onrechte meegenomen. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom haar situatie verschilt van de situatie van bijvoorbeeld een herintreder of flexwerker. Eiseres stelt door een dergelijke interpretatie dan wel toepassing van de wet ongelijk te worden behandeld. Volgens eiseres is verweerders interpretatie van de geldende wet- en regelgeving onevenredig. Eiseres stelt dat het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) per definitie onevenredig is voor wat betreft vaststelling van het dagloon voor mensen die niet het hele jaar hebben gewerkt.
4. In artikel 13a, eerste lid van de Wet WIA is bepaald dat het dagloon van de verzekerde,
a. die na het ontstaan van het recht op uitkering op grond van deze wet ziek is geworden, en
b. voor wie als gevolg van de toepassing van artikel 43, onderdeel a, onder 1°, geen tweede recht op een uitkering ontstaat, omdat de eerste dag van de wachttijd is gelegen op een dag dat al recht op een uitkering op grond van deze wet bestaat of indien op die eerste dag het recht op een uitkering herleeft;
met ingang van de dag waarop het tweede recht op een uitkering zou zijn ontstaan opnieuw wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 13, eerste lid, mits dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen uitkering in aanmerking werd genomen. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens artikel 13 wordt bij de dagloonvaststelling, bedoeld in de eerste zin, een uitkering op grond van hoofdstuk 6 of hoofdstuk 7 niet aangemerkt als loon.
In het tweede lid van het hiervoor genoemde artikel is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, in artikel 13, eerste lid, in plaats van «voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden» wordt gelezen: voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot het ontstaan van een tweede recht op uitkering zou hebben geleid, is ingetreden.
In artikel 13, eerste lid van de Wet WIA is bepaald dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In het derde lid van het hiervoor genoemde artikel is bepaald dat met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
In het Dagloonbesluit zijn nadere regels gesteld.
5. In geschil is of verweerder de hoogte van de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 5 maart 2021 juist heeft vastgesteld.
6. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de beroepsgrond ten aanzien van het volgens haar onzorgvuldige verloop van de bezwaarprocedure zag op het al dan niet ontvankelijk zijn van het beroep. Nu het beroep ontvankelijk is kan deze beroepsgrond verder onbesproken blijven.
7. De beroepsgrond dat verweerder het SV-loon in het refertejaar door een te hoog aantal dagen heeft gedeeld, slaagt niet. Op grond van de hoofdregel van artikel 13, eerste lid van de Wet WIA en artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het totale SV-loon in het refertejaar gedeeld door 261. In artikel 18 van het Dagloonbesluit is een uitzondering opgenomen voor werknemers die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 hebben genoten. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit, omdat zij in de eerste maand van het refertejaar inkomen had in de vorm van een ZW-uitkering. In die zin wordt eiseres niet anders behandeld dan starters, herintreders of flexwerkers die in dezelfde situatie zitten.
8. De Wet WIA is een wet in formele zin. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift (avv), niet zijnde een formele wet. In beginsel geldt dat de wetgever dan wel een besluitgever van een avv de betrokken belangen afweegt en dat de rechter het resultaat daarvan moet respecteren. [1] Bij de beoordeling van een beroep tegen een concreet besluit kan de rechtbank echter wel toetsen of het avv als grondslag kan dienen voor dat besluit. Het avv kan niet als grondslag voor het besluit dienen als er ernstige gebreken kleven aan de inhoud van het voorschrift of aan de manier waarop het tot stand is gekomen. Bij die toetsing vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, een belangrijk richtsnoer. [2] De rechtbank ziet zich in deze zaak daarom voor de vraag gesteld of de toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit, waarin de berekeningswijze van het dagloon is neergelegd, wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in het geval van eiseres buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De Wet WIA is onder meer bedoeld om inkomensbescherming bij langdurige arbeidsongeschiktheid te bieden. De IVA-uitkering is, blijkens de memorie van toelichting bij deze wet, bedoeld om degene die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, een toekomstbestendige en stabiele sociale verzekering te bieden die de inkomensgevolgen van volledig duurzame arbeidsongeschiktheid opvangt. [3] De hoogte van de uitkering is gerelateerd aan het loon dat de verzekerde verdiende voordat hij ziek werd. Aan de dagloonregelingen in de Wet WIA en het Dagloonbesluit ligt het beginsel ten grondslag dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis. [4] Uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit volgt dat met de berekeningsmethode bedoeld is een zodanige verdere vereenvoudiging van de dagloonregels, dat het dagloon in vrijwel alle gevallen volgens algemene regels direct na aanvraag van de uitkering geautomatiseerd kan worden vastgesteld op basis van gegevens die beschikbaar zijn in de polisadministratie. Om die reden zijn regels voor bijzondere situaties zoveel mogelijk vervallen. [5] Daarbij is gestreefd naar het zo klein mogelijk houden van de effecten op de uitkeringen, terwijl materiële wijzigingen niet helemaal zijn uitgesloten. Er is dus sprake van een uniform systeem. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geschikt is om het met dat Dagloonbesluit beoogde doel te bereiken. Daarnaast is het besluit daarvoor ook noodzakelijk en kan het beoogde doel niet bereikt worden met een minder ingrijpende maatregel. Omdat eiseres enkel in algemene zin heeft gesteld dat het Dagloonbesluit onevenredig is voor wat betreft de vaststelling van het dagloon van personen die niet het hele jaar hebben gewerkt, terwijl zij niet heeft aangevoerd dat sprake zou zijn van onevenredigheid in haar specifieke geval, is het bestreden besluit ook onder deze omstandigheden evenredig te noemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om van de toepasselijke dwingendrechtelijke dagloonregels, in het bijzonder artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit, af te wijken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2347 en ECLI:NL:CRVB:2018:2361.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016.
3.Kamerstukken II 2004/2005, 30034, nr. 3, p. 22.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 25 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2544.
5.Stb. 2013, 185, blz. 16.