ECLI:NL:RBROT:2023:10623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/4777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 539.000,-. Eiser betoogde dat deze waarde te hoog was en stelde dat de waarde € 472.000,- zou moeten zijn. Hij voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de ligging van de woning en dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar waren, omdat deze in andere kernen van de gemeente lagen en geen bedrijfswoningen waren.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de methodiek van systematische vergelijking die de heffingsambtenaar had toegepast, waarbij de waarde van de woning was bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten die op belangrijke waardebepalende kenmerken voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde en dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze had vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden

(gemachtigde: [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 6 september 2022.
1.1.
Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 25 februari 2022, heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 539.000,-.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Namens eiser is verschenen [naam 3], kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld?
4. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Volgens eiser moet de waarde € 472.000,- zijn. Het is niet inzichtelijk hoe het indexeringspercentage tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft een bolletjesgrafiek overgelegd voor de woning en voor ieder van de vergelijkingsobjecten. Deze grafieken zijn onderling verschillend, terwijl het dezelfde waardepeildatum en periode betreft. De toegepaste grondstaffel is onjuist. De waarde van de objectonderdelen is niet inzichtelijk. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende rekening gehouden met de ligging van de woning, omdat de vergelijkingsobjecten in andere kernen van de gemeente gelegen zijn. Tot slot zijn de vergelijkingsobjecten, in tegenstelling tot de woning, geen bedrijfswoningen. De correctie die hiervoor is toegepast is niet inzichtelijk.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Het gaat om de prijs die de meestbiedende koper zou betalen, bij een verkoop op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding (Kamerstukken
II, 1992/93, 22885, nr. 3, p. 44). De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300).
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Uit de matrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, waarbij de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende zijn toegelicht. De vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken zoals type, ligging en uitstraling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning.
4.3.
Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de waardebepaling heeft de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten geïndexeerd naar de waardepeildatum. Het gehanteerde indexeringspercentage blijkt uit de bijlage bij het taxatierapport, waarin een zogenoemde bolletjesgrafiek is opgenomen met de prijsontwikkeling van vrijstaande woningen in Molenlanden per kwartaal. Nu eiser de hoogte van het indexeringspercentage niet met concrete gegevens heeft betwist, heeft de heffingsambtenaar dat percentage met het overleggen van de bolletjesgrafiek voldoende toegelicht (zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2752). De heffingsambtenaar heeft kennelijk gemakshalve voor ieder vergelijkingsobject het volledige taxatieverslag overgelegd, waarin de WOZ-waarde van het vergelijkingsobject is toegelicht, inclusief het daarbij toegepaste indexeringspercentage. Dat de bolletjesgrafieken van de vergelijkingsobjecten ten opzichte van die van de woning enigszins afwijkende gegevens bevatten, doet niet ter zake, omdat de heffingsambtenaar bij de waardering van de woning niet het indexeringspercentage van de vergelijkingsobjecten gebruikt. Bovendien heeft de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat het taxatiesysteem de gegevens voortdurend aanpast op basis van nieuwe informatie, zoals de inlichtingenformulieren van kopers die de heffingsambtenaar soms pas ruim na de verkoopdatum ontvangt, waardoor kleine verschillen in de bolletjesgrafieken kunnen ontstaan.
Niet is gebleken dat de toegepaste grondstaffel onjuist is. Dat de vergelijkingsobjecten (deels) zijn gelegen in andere dorpskernen dan de woning, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar bovendien toegelicht dat de gemeente Molenlanden uit een twintigtal dorpskernen bestaat, die niet allemaal dezelfde grondwaardes hebben en daarom juist vergelijkingsobjecten zijn gekozen waarop wel dezelfde grondstaffel van toepassing is als op de woning.
De waardes van de objectonderdelen van de woning en de vergelijkingsobjecten blijken uit de beroepenmatrix. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar voldoende toegelicht dat de voorzieningen en ligging van de dorpskernen vergelijkbaar zijn. Verder heeft de heffingsambtenaar de correctie voor de bestemming als bedrijfswoning voldoende toegelicht: de woning heeft een bedrijfsbestemming, maar deze kan eenvoudig worden gewijzigd naar een woonbestemming, zoals bij verschillende buurpanden ook is gebeurd. Omdat een bestemmingswijziging wel een drempel kan zijn voor potentiële kopers, heeft de heffingsambtenaar hiervoor een correctie toegepast.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.