ECLI:NL:RBROT:2023:11418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/322, ROT 23/323, ROT 23/325, ROT 23/326 en ROT 23/327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach en mr. D. El Manouzi, had bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam waren opgelegd. De naheffingsaanslagen, die in totaal € 69,10 per beschikking bedroegen, waren opgelegd op basis van parkeercontroles die hadden plaatsgevonden in juli en augustus 2022. Eiser stelde dat zijn auto abusievelijk niet als actief was gekoppeld aan de parkeervergunning, wat leidde tot de overtredingen. Hij vroeg om matiging van de naheffingsaanslagen op grond van het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank overwoog dat de naheffingsaanslagen gebonden beschikkingen zijn, waarbij de belasting verschuldigd is zodra een belastbaar feit zich voordoet. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om de naheffingsaanslagen verder te toetsen aan de evenredigheid, omdat dit zou neerkomen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/322, ROT 23/323, ROT 23/325, ROT 23/326 en ROT 23/327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: [naam gemachtigde] en mr. D. El Manouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer 1] , ROT 23/322)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer 2] , ROT 23/323)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 3 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer 3] , ROT 23/325)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 5 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing vorderingsnummer [vorderingsnummer 4] , ROT 23/326)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 augustus 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [vorderingsnummer 5] , ROT 23/327)
Bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld en gevraagd om een gezamenlijke behandeling.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023.
De gemachtigde van eiser heeft voorafgaand aan de zitting de rechtbank bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan eiser zijn naheffingsaanslagen opgelegd waarop staat vermeld dat
  • op 27 juli 2022 om 15:08 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] stond geparkeerd op locatie Gerard Scholtenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/322)
  • op 30 juli 2022 om 15:05 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] stond geparkeerd op locatie Gerard Scholtenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/323)
  • op 21 juli 2022 om 14:12 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] stond geparkeerd op locatie Gerard Scholtenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/325)
  • op 24 juli 2022 om 17:24 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] stond geparkeerd op locatie Gerard Scholtenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/326)
  • op 26 juli 2022 om 16:25 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] stond geparkeerd op locatie Benthuizenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/327).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2022 conform zijn coulancebeleid twee naheffingsaanslagen (voortvloeiend uit parkeren op locaties Gerard Scholtenstraat en 1e Pijnackerstraat respectievelijk op 19 en 20 juli 2022) die behoren tot dezelfde serie vernietigd.
2. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
2.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de desbetreffende locaties parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiser geen parkeerbelasting heeft afgedragen, althans niet voor de auto met het kenteken [kentekennummer] .
3. Eiser stelt dat de oorzaak van de overtredingen is, dat zijn auto met kenteken [kentekennummer] destijds abusievelijk niet als actief stond gekoppeld aan de parkeervergunning, hetgeen eiser zich niet realiseerde. Eiser vraagt om matiging op grond van het evenredigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. Hij voert onder meer aan, dat ook bij een gebonden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1441. Tevens verwijst eiser naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3414, r.o. 5.3.
4. Het gaat in deze om gebonden beschikkingen, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt. Opzet of (ernstige) verwijtbaarheid van belanghebbende zijn niet vereist. Ter zitting is door verweerder toegelicht, dat de naheffingsaanslagen op een iets latere datum zijn gezet, dan ze worden verstuurd om belanghebbende de volle bezwaartermijn te geven. Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de toezending van de naheffing is niet zodanig dat verweerder op dit punt onzorgvuldigheid kan worden verweten. Er zijn conform het beleid van verweerder twee aanslagen vernietigd. De rechtbank acht voorstelbaar, dat het opleggen van een reeks van naheffingsaanslagen met één oorzaak (in dit geval: het abusievelijk niet activeren van het (juiste) kenteken) leidt tot een zo groot totaalbedrag dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van de bevoegdheid om de naheffingsaanslag op te leggen (zie gerechtshof Amsterdam 22 december 2022, ECLI:NLGHAMS:2022:3698). Met de naheffingen in deze zaken is naar het oordeel van de rechtbank die grens niet bereikt. De rechtbank kan de naheffingsaanslagen niet (verdergaand) toetsen aan de evenredigheid, nu zo’n toets neer zou komen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetgeving (zie de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 september 2022 ECLI:NL:GHDHA:2022:1780, waartegen beroep in cassatie is ingesteld van welk beroep de Hoge Raad bij arrest van 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:838 heeft geoordeeld dat het duidelijk niet kan slagen).
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).