ECLI:NL:RBROT:2023:11671

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/996, ROT 23/997, ROT 23/998 en ROT 23/1000
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelastingen opgelegd aan BMW Financial Services B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2023 uitspraak gedaan in vier zaken (ROT 23/996, ROT 23/997, ROT 23/998 en ROT 23/1000) betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd aan BMW Financial Services B.V. De naheffingsaanslagen, die in totaal € 68,30 per zaak bedragen, zijn opgelegd op basis van constateringen van parkeercontroleurs dat de voertuigen zonder betaling geparkeerd stonden op de Schiedamseweg te Rotterdam. Eiser, BMW Financial Services B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om gezamenlijke behandeling van de zaken.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank overweegt dat er geen geschil bestaat over het feit dat de parkeerbelasting verschuldigd was op de desbetreffende locatie en dat de parkeervergunning van eiser niet geldig was op de tijden waarop de overtredingen zijn geconstateerd. Eiser heeft aangevoerd dat de naheffingen gematigd moeten worden op basis van het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, aangezien eiser niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen niet verdergaand getoetst kunnen worden aan de evenredigheid, omdat dit zou neerkomen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wetgeving. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/996, ROT 23/997, ROT 23/998 en ROT 23/1000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaken tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft BMW Financial Services B.V. bij beschikking van 25 oktober 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1], ROT 23/996)
Verweerder heeft BMW Financial Services B.V. bij beschikking van 25 oktober 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2], ROT 23/997)
Verweerder heeft BMW Financial Services B.V. bij beschikking van 25 oktober 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 3], ROT 23/998)
Verweerder heeft BMW Financial Services B.V. bij beschikking van 2 november 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 4], ROT 23/1000)
Bij uitspraken op bezwaar van 30 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld en gevraagd om een gezamenlijke behandeling.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. Daartoe overweegt zij als volgt.
2. Aan eiser zijn naheffingsaanslagen opgelegd waarop staat vermeld dat
  • op 1 oktober 2022 om 10:30 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Schiedamseweg te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/996)
  • op 7 oktober 2022 om 09:34 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Schiedamseweg te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/997)
  • op 11 oktober 2022 om 11:03 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Schiedamseweg te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/998)
  • op 22 oktober 2022 om 10:57 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Schiedamseweg te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/1000)
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de desbetreffende locatie parkeerbelasting verschuldigd was. Verder is niet in geschil dat eiser beschikt over een voor sector 51 afgegeven parkeervergunning. Verweerder heeft gesteld, en door eiser is niet betwist, dat de parkeervergunning niet geldt voor de locatie Schiedamseweg van maandag tot zaterdag van 9:00 uur tot 18:00 uur en op koopavonden tot 21:00 uur.
4. Eiser vraagt in beroep om matiging van het aantal naheffingen op grond van het evenredigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Awb omdat de naheffingen in een kort tijdsbestek zijn opgelegd terwijl eiser in het bezit is van een parkeervergunning. Hij voert onder meer aan, dat ook bij een gebonden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1441. Tevens verwijst eiser naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3414, r.o. 5.3.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat in deze om gebonden beschikkingen, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt. Vaststaat dat eiser heeft geparkeerd op tijden dat zijn parkeervergunning niet gold, daarom kan niet worden gesteld dat hij geparkeerd heeft met een geldige vergunning. Nu eiser ook niet op de reguliere wijze parkeerbelasting heeft afgedragen, was verweerder bevoegd de naheffingen op te leggen. Opzet of (ernstige) verwijtbaarheid van belanghebbende zijn niet vereist. Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de toezending van de naheffing is niet zodanig dat verweerder op dit punt onzorgvuldigheid kan worden verweten. De rechtbank acht voorstelbaar, dat het opleggen van een reeks van naheffingsaanslagen met één oorzaak leidt tot een zo groot totaalbedrag dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van de bevoegdheid om de naheffingsaanslag op te leggen (zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam 22 december 2022, ECLI:NLGHAMS:2022:3698). Met de naheffingen in deze vier zaken is naar het oordeel van de rechtbank die grens niet bereikt. In zijn beroepschrift maakt eiser melding van vijf overtredingen in een zeer kort tijdsbestek. Nu één van de bedoelde overtredingen (in de zaak met zaaknummer ROT 23/1001) ruim een maand eerder heeft plaatsgevonden dan de overige vier, beperkt de rechtbank zich in deze uitspraak tot de vier overtredingen tussen 1 en 22 oktober. Het beroep in de zaak met zaaknummer ROT 23/1001 – dat (mede) een niet-ontvankelijkheid betreft – blijft daarom in deze uitspraak buiten beschouwing.
De rechtbank kan de naheffingsaanslagen niet (verdergaand) toetsen aan de evenredigheid, nu zo’n toets neer zou komen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetgeving (zie de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1780).
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.