In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2023 uitspraak gedaan in vier zaken (ROT 23/425, ROT 23/426, ROT 23/429 en ROT 23/431) betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd aan eiser door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op basis van constateringen van parkeercontroleurs op verschillende data in april 2022, waarbij eiser in totaal € 69,10 per aanslag verschuldigd was, bestaande uit € 2,60 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een gezamenlijke behandeling van de zaken.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank overweegt dat eiser beschikte over een tijdelijke parkeervergunning, maar dat deze niet geldig was voor de zones waar de overtredingen zijn geconstateerd. Eiser heeft aangevoerd dat de naheffingen gematigd moeten worden op basis van het evenredigheidsbeginsel, omdat de naheffingen in een kort tijdsbestek zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt echter dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, aangezien eiser niet heeft voldaan aan de betaalplicht en de wetgeving geen ruimte biedt voor een toetsing aan de evenredigheid in dit geval. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.