ECLI:NL:RBROT:2023:11674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/425, ROT 23/426, ROT 23/429 en ROT 23/431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelastingen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2023 uitspraak gedaan in vier zaken (ROT 23/425, ROT 23/426, ROT 23/429 en ROT 23/431) betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd aan eiser door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd op basis van constateringen van parkeercontroleurs op verschillende data in april 2022, waarbij eiser in totaal € 69,10 per aanslag verschuldigd was, bestaande uit € 2,60 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een gezamenlijke behandeling van de zaken.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank overweegt dat eiser beschikte over een tijdelijke parkeervergunning, maar dat deze niet geldig was voor de zones waar de overtredingen zijn geconstateerd. Eiser heeft aangevoerd dat de naheffingen gematigd moeten worden op basis van het evenredigheidsbeginsel, omdat de naheffingen in een kort tijdsbestek zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt echter dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, aangezien eiser niet heeft voldaan aan de betaalplicht en de wetgeving geen ruimte biedt voor een toetsing aan de evenredigheid in dit geval. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/425, ROT 23/426, ROT 23/429 en ROT 23/431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaken tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 27 april 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1], ROT 23/425)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 13 april 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2], ROT 23/426)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 27 april 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 3], ROT 23/429)
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 20 april 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 69,10, bestaande uit € 2,60 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 4], ROT 23/431)
Bij uitspraken op bezwaar van 20 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld en gevraagd om een gezamenlijke behandeling.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. Daartoe overweegt zij als volgt.
2. Aan eiser zijn naheffingsaanslagen opgelegd waarop staat vermeld dat
  • op 10 april 2022 om 16:45 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Hugo Molenaarstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/425)
  • op 1 april 2022 om 18:15 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Virulyplein te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/426)
  • op 15 april 2022 om 20:29 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Van Weelstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/429)
  • op 5 april 2022 om 10:03 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op locatie Van Weelstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan (23/431)
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de desbetreffende locaties parkeerbelasting verschuldigd was. Verder is niet in geschil dat eiser beschikte over een voor sector 540 afgegeven tijdelijke parkeervergunning maar geparkeerd stond in sector 530.
4. Eiser vraagt in beroep om matiging van het aantal naheffingen op grond van het evenredigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:4, tweede lid van de Awb omdat de naheffingen in een kort tijdbestek zijn opgelegd terwijl eiser in het bezit was van een parkeervergunning. Hij voert onder meer aan, dat ook bij een gebonden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1441. Tevens verwijst eiser naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3414, r.o. 5.3.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat in deze om gebonden beschikkingen, waarbij uit de wetgeving voortvloeit dat, indien een belastbaar feit zich voordoet, de belasting verschuldigd wordt. Vaststaat dat eiser heeft geparkeerd in een andere zone dan waarvoor zijn parkeervergunning gold, daarom kan niet worden gesteld dat hij geparkeerd heeft met een geldige vergunning. Nu eiser ook niet op de reguliere wijze parkeerbelasting heeft afgedragen, was verweerder bevoegd de naheffingen op te leggen. Opzet of (ernstige) verwijtbaarheid van belanghebbende zijn niet vereist. Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de toezending van de naheffing is niet zodanig dat verweerder op dit punt onzorgvuldigheid kan worden verweten. De rechtbank acht voorstelbaar, dat het opleggen van een reeks van naheffingsaanslagen met één oorzaak leidt tot een zo groot totaalbedrag dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van de bevoegdheid om de naheffingsaanslag op te leggen (zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam 22 december 2022, ECLI:NLGHAMS:2022:3698). Met de naheffingen in deze zaken is naar het oordeel van de rechtbank die grens niet bereikt. De rechtbank kan de naheffingsaanslagen niet (verdergaand) toetsen aan de evenredigheid, nu zo’n toets neer zou komen op een beoordeling van de innerlijke redelijkheid en billijkheid van wetgeving (zie de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1780).
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.