2.4.Bij een gesprek op 2 maart 2023 hebben eisers hierover verklaard dat eiseres met de kinderen langer is gebleven omdat haar vader ernstig ziek was en zij hem wilde verzorgen. Bovendien had eiseres door de zorgen om haar vader ernstige psychische klachten, waarvoor zij kalmeringsmiddelen gebruikte en waardoor zij niet in staat was om naar Nederland terug te reizen. Eiser heeft zijn gezin tussentijds opgezocht. De vader van eiseres is op 3 november 2022 overleden.
Standpunt verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitkering van eisers over de periode van 24 augustus 2021 tot en met 2 september 2022 terecht is teruggebracht naar nihil en dat op goede gronden de te veel betaalde bijstand inclusief betaalde belasting en premies van hen is teruggevorderd.
Uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw volgt dwingend dat eiseres van het recht op bijstand was uitgesloten vanaf het moment dat zij vanaf 3 juli 2021 langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. Dat was vanaf 1 augustus 2021 tot en met 2 september 2022, de dag dat eiseres weer terugkeerde naar Nederland. Eiseres was daarom, in aansluiting op de uitsluitingsperiode van 1 tot en met 24 augustus 2021 zoals neergelegd in het intrekkingsbesluit van 2 september 2021, ook van het recht op bijstand uitgesloten wegens verblijf buiten Nederland van 24 augustus 2021 tot en met 2 september 2022.De redenen waarom eiseres zich genoodzaakt zag langer in het buitenland te verblijven,zijn naar vaste rechtspraak niet relevant en staan niet in de weg aan uitsluiting bij feitelijk verblijf buiten Nederland. Verweerder wijst in dit verband op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 maart 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:AJ9503, en 15 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3316. Door de uitsluiting van eiseres had eiser in de periode van 24 augustus 2021 tot en met 2 september 2022 op grond van artikel 24 van de Pw slechts recht op 50% van de gehuwdennorm; de hoogte daarvan behoefde niet te worden afgestemd naar de norm van een alleenstaande ouder, omdat de kinderen bij eiseres in het buitenland verbleven. Hiermee hadden eisers vanaf 1 juli 2021 aanspraak op € 770,50 per maand, vanaf 1 januari 2022 op € 779,79 per maand en vanaf 1 juli 2022 op € 787,06 per maand. Eiser ontving in deze periode echter ook een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw), waarmee eisers beschikten over een hoger inkomen dan deze voor hen geldende bijstandsnorm. Daarom hadden zij in het geheel geen recht op bijstand over deze periode.
Volgens verweerder hebben eisers echter niet hun inlichtingenplicht geschonden door op 31 augustus 2021 alleen te melden dat eiser op 23 augustus 2021 was teruggekeerd in Nederland. Verweerder vindt dat hij in deze melding aanleiding had moeten zien om te vragen naar de terugkeerdatum van eiseres en de kinderen. Eisers hadden echter, gelet op het besluit van 2 september 2021, redelijkerwijs kunnen begrijpen dat een verblijf van eiseres na 24 augustus 2021 tot gevolg zou hebben dat zij uitgesloten bleef van het recht op bijstand. Volgens verweerder wijst het feit dat eiser zijn verblijven in het buitenland na die datum niet meer heeft gemeld er eveneens op dat eisers wisten dat dit gevolgen zou hebben voor de bijstandsuitkering. Verweerder meent daarom in redelijkheid te hebben kunnen besluiten de bijstandsuitkering van eisers aan te passen en de te veel betaalde bijstand plus belasting en premies van eisers terug te vorderen (in totaal € 10.690,03). Er zijn geen dringende redenen gebleken om van terugvordering af te zien. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiseres niet in staat was eerder terug te keren, alleen al omdat haar vader pas twee maanden na haar terugkeer is overleden. Verder is niet gebleken van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering op medisch of financieel vlak voor eisers, aldus verweerder.
Wat eisers hiertegen aanvoeren in beroep
4. Eisers betogen dat de aanpassing van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht in strijd is met de rechtszekerheid. Zij betwisten verder dat zij wisten dat het verblijf van eiseres en de kinderen na 24 augustus 2021 in het buitenland tot gevolg zou hebben dat eiseres geen recht meer zou hebben op bijstand.
Eisers betogen verder dat, voor zover eiseres door haar verblijf in het buitenland al zou zijn uitgesloten van het recht op bijstand, verweerder haar bijstand had moeten toekennen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw. De zeer dringende redenen zoals bedoeld in dat artikel zijn volgens eisers gelegen in de ziekte van de vader van eiseres en haar psychische gesteldheid als gevolg daarvan. Verder was eiser niet in staat voor de kinderen te zorgen, zodat deze wel bij eiseres in het buitenland moesten blijven. Verweerder was gehouden de volledige bijstand voor de kinderen te continueren op grond van artikel 26 en artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
Daarnaast deugt verweerders berekening niet. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat eiser gedurende de gehele periode aanspraak had op een maandelijkse Zw-uitkering en heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiseres in 2022 recht had op vier weken vakantie (en toen dus recht had op bijstand).
Tot slot heeft verweerder bij de terugvordering onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden waarin eiseres en haar kinderen in het buitenland verkeerden en het feit dat als gevolg van de terugvordering schulden zijn ontstaan. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ter zitting hebben eisers aangegeven niet langer te willen aanvoeren dat zij ten onrechte niet over hun bezwaar zijn gehoord.