5.2.Vordering tegen [gedaagde01]
5.2.1.[eiser01] c.s. beroepen zich voor hun vordering op [gedaagde01] op artikel 7:17 lid 2 BW. Volgens [eiser01] c.s. bezit de woning niet de eigenschappen die zij op grond van de koopovereenkomst mochten verwachten, omdat de woning als gevolg van de slechte fundering niet geschikt is voor normaal gebruik als woonhuis. Dit volgt uit het rapport Nebest. De schade laat zich begroten op € 74.000,00, het bedrag dat woning ten tijde van de koop in juni 2020 minder waard was als gevolg van de slechte fundering, aldus [eiser01] c.s.
5.2.2.In het kader van haar verweer beroept [gedaagde01] zich op de inhoud van de koopovereenkomst, meer in het bijzonder op de artikelen 6.1 en 6.3 en 22. Hierin is een van artikel 7:17 BW afwijkende regeling opgenomen. De geldigheid van de koopovereenkomst is niet betwist en staat daarom in rechte vast, zodat de rechtbank hiervan bij de verdere beoordeling zal uitgaan.
5.2.3.De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of sprake is van een gebrek dat aan een normaal gebruik van de woning als woonhuis in de weg staat. In dit kader zijn tijdens de mondelinge behandeling de rapporten van Geobest en Nebest met partijen besproken. Naar aanleiding hiervan staat als voldoende gemotiveerd gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat het rapport Nebest, de “
beschouwing” is waarnaar in de samenvatting van het rapport Geobest wordt verwezen, te weten: “
Door Nebest wordt per woning een beschouwing gegeven van de huidige staat van de bebouwing (en fundering) en wordt (…) een verwachting uitgesproken over de kans op schade” (zie hiervoor onder 3.3). De inhoud van het rapport Nebest en de daarin opgenomen conclusie – “
Ongeacht de bouwwerkzaamheden moet op korte termijn maatregelen aan de fundering worden uitgevoerd om de veiligheid van de bewoners te waarborgen”(zie hiervoor onder 3.11) – is door [gedaagde01] noch Perfectkeur gemotiveerd betwist. Dit betekent dat in rechte vaststaat dat in 2017 op korte termijn maatregelen aan de fundering van de woning moesten plaatsvinden om de veiligheid van de bewoners te waarborgen. Niet gesteld of gebleken is dat nadien herstelwerkzaamheden aan de fundering hebben plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de slechte staat van de fundering van de woning, zoals volgt uit het rapport Nebest, een gebrek is dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. Een normaal gebruik van een woning betekent in ieder geval dat daarin veilig gewoond moet kunnen worden en daarvan is in dit geval geen sprake.
5.2.4.Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde01] tegen de vordering van [eiser01] c.s. bestaat uit haar (primaire) beroep op de ouderdomsclausule in artikel 22 van de koopovereenkomst. [gedaagde01] heeft aangevoerd dat zij in de koopovereenkomst (en in het daaraan voorafgaande concept) een ouderdomsclausule heeft opgenomen omdat de woning ten tijde van de verkoop meer dan 100 jaar oud was (bouwjaar 1915). Volgens [gedaagde01] zijn de gebreken aan de fundering bouwkundige kwaliteitsgebreken in de zin van de ouderdomsclausule en worden deze gebreken daarom niet geacht belemmerend te werken op het in artikel 6.3 van de koopovereenkomst omschreven gebruik van de woning als woonhuis (zie hiervoor onder 3.4). Dit leidt ertoe dat de gebrekkige fundering geen tekortkoming onder de koopovereenkomst is en [eiser01] c.s. hun vordering hierop niet kunnen baseren, aldus [gedaagde01] . Volgens [eiser01] c.s. heeft de ouderdomsclausule niet de strekking van een algemene exoneratie van het in artikel 6.3 gegarandeerde normale gebruik van de woning als woonhuis.
5.2.5.In dit kader stelt de rechtbank voorop dat niet is gesteld of gebleken dat partijen over de tekst van de ouderdomsclausule hebben onderhandeld en overweegt dat daarom veel belang toekomt aan de tekst van het artikel, bezien in verband met de overige inhoud van de overeenkomst en de aannemelijkheid van de uit het artikel voortvloeiende rechtsgevolgen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde01] de kwaliteit van de funderingen heeft gegarandeerd zoals bedoeld in de ouderdomsclausule. [eiser01] c.s. hebben bovendien niet betwist dat de slechte kwaliteit van de fundering een bouwkundig kwaliteitsgebrek is in de zin van de ouderdomsclausule. De rechtbank ziet ook geen aanleiding hierover anders te oordelen. Een geslaagd beroep op de ouderdomsclausule leidt er dan – op basis van de tekst van de ouderdomsclausule – toe dat de gebrekkige fundering niet geacht wordt belemmerend te werken op het gebruik van de woning als woonhuis en dat [eiser01] c.s. op grond hiervan geen vordering toekomt.
5.2.6.Ter zitting hebben [eiser01] c.s. in dit kader echter aangevoerd dat [gedaagde01] zich niet op de ouderdomsclausule kan beroepen omdat zij op de hoogte was van de slechte fundering en van de noodzaak van herstel op korte termijn. [gedaagde01] had hiervan mededeling moeten doen aan [eiser01] c.s. en omdat zij dit niet heeft gedaan, kan zij zich niet op de ouderdomsclausule beroepen. Dit verweer kwalificeert als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW).
5.2.7.[gedaagde01] heeft betwist dat zij op de hoogte was van de slechte fundering en dat zij een mededelingsplicht heeft geschonden. Los van haar (primaire) beroep op de ouderdomsclausule, heeft [gedaagde01] zich (subsidiair) tegen de vordering van [eiser01] c.s. verweerd met de stelling dat [eiser01] c.s. bij de koop van de woning de op hen rustende onderzoeksplicht hebben geschonden. Onder verwijzing naar artikel 6.3 van de koopovereenkomst leidt dit er volgens [gedaagde01] toe dat de slechte fundering, het gebrek dat aan het normale gebruik in de weg staat, voor rekening en risico van [eiser01] c.s. komt en dat hun vordering ook op grond hiervan moet worden afgewezen.
Mededelings- en onderzoeksplicht
5.2.8.Het voorgaande betekent dat bij de beoordeling van de stellingen van [eiser01] c.s. en het verweer daartegen van [gedaagde01] , beoordeeld moet worden of op partijen een onderzoeks- of mededelingsplicht rustte en zo ja, of sprake is van schending ervan. Hierbij geldt in zijn algemeenheid dat aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van de bij verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten. Indien de rechter van oordeel is dat in een specifieke casus dit uitgangspunt uitzondering lijdt, zal hij dit moeten motiveren (Hoge Raad 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1870). Op grond van dit beoordelingskader zal de rechtbank eerst onderzoeken of op [gedaagde01] een mededelingsplicht rustte. Mededelingsplicht [gedaagde01]
5.2.9.Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij bij de verkoop van de woning aan [eiser01] c.s. in juni 2020 geen mededelingsplicht heeft geschonden, heeft [gedaagde01] aangevoerd dat zij destijds geen kennis had van de slechte fundering en evenmin op de hoogte was van het rapport Nebest. Volgens [gedaagde01] is zij pas van de slechte staat van de fundering op de hoogte geraakt door de verwijzing van [eiser01] c.s. naar het rapport Nebest in hun aansprakelijkstelling van 15 februari 2022. Met het rapport zelf is zij pas met de dagvaarding bekend geworden.
5.2.10.[gedaagde01] heeft dit als volgt toegelicht. [gedaagde01] heeft de woning in maart 2018 van [naam01] gekocht. Volgens [gedaagde01] heeft [naam01] de woning niet zelf bewoond, maar hield hij de woning aan als beleggingsobject. Hij heeft de woning maar kort in eigendom gehad nadat hij de woning van de voormalige (inmiddels overleden) bewoonster had gekocht. [gedaagde01] heeft verder aangevoerd dat toen zij de woning in 2018 kocht, zij gezien het bouwjaar (1915) een bouwkundig onderzoek heeft laten uitvoeren door middel van een visuele keuring, op grond waarvan werd geconcludeerd dat ondanks de verzakkingen en scheefstand, het pand een goede indruk gaf en dat de kwaliteit van het pand goed was. Ernstige constructieve gebreken heeft de keurder destijds niet geconstateerd. Het voorgaande is door [eiser01] c.s. niet betwist en staat daarom vast. [gedaagde01] heeft verder aangevoerd dat zij [eiser01] c.s. voorafgaand aan de verkoop van de woning in juni 2020 dezelfde rapporten heeft verstrekt als zij in 2018 bij haar aankoop van de woning van [naam01] heeft ontvangen, te weten het rapport [naam02] en het rapport Geobest (zie hiervoor onder 3.2). [gedaagde01] heeft destijds in 2018 van [naam01] niet het rapport Nebest ontvangen, zodat zij dit ook niet aan [eiser01] c.s. heeft kunnen verstrekken, aldus [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft naar aanleiding van de dagvaarding van [eiser01] c.s. bij de Groene Boog nagevraagd aan wie het rapport Nebest destijds in 2017 is toegezonden. Volgens [gedaagde01] heeft de Groene Boog haar meegedeeld dat het rapport Nebest in 2017 per post naar de toenmalige bewoonster van de woning is gestuurd, de eigenaresse voor [naam01] . Ook dit is door [eiser01] c.s. niet betwist. Op grond hiervan staat als voldoende gemotiveerd gesteld en onvoldoende betwist vast dat [gedaagde01] bij de verkrijging van de woning in 2018 niet beschikte over het rapport Nebest en dat zij hierover evenmin de beschikking had ten tijde van de verkoop van de woning aan [eiser01] c.s. in juni 2020. Dit betekent dat op het niet verstrekken van het rapport Nebest door [gedaagde01] aan [eiser01] c.s. geen schending van een mededelingsplicht van [gedaagde01] kan worden gegrond.
5.2.11.[eiser01] c.s. hebben nog aangevoerd dat [gedaagde01] door de correspondentie van de Groene Boog op de hoogte was van het rapport Nebest en zij haar mededelingsplicht heeft geschonden, omdat zij de betreffende correspondentie niet met [eiser01] c.s. heeft gedeeld. In dit kader hebben [eiser01] c.s. verwezen naar de brief van de Groene Boog aan [gedaagde01] van 19 augustus 2020 (zie hiervoor onder 3.7 en 3.8). [gedaagde01] heeft betwist dat zij met die brief op de hoogte was van het rapport Nebest, omdat zij dacht dat de brief verwees naar het rapport Geobest. Zij heeft de brief destijds niet doorgestuurd omdat zij zelf druk was met haar verhuizing en ervan uitging dat [eiser01] c.s. inmiddels ook zelf contact hadden met de Groene Boog omdat zij ( [gedaagde01] ) hun e-mailadressen had doorgegeven, aldus [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft naar aanleiding van de dagvaarding bij de Groene Boog ook nagevraagd óf en wanneer de Groene Boog haar het rapport Nebest heeft toegezonden omdat zij hierover niet de beschikking had. In reactie hierop heeft de Groene Boog [gedaagde01] een e-mail gestuurd van 15 juli 2020 (van de Groene Boog aan haar), waarin onder meer wordt verwezen naar een download met gegevens over de woning, waaronder: “
Funderingsonderzoek voorafgaand aan het project” en “
Vooropname van uw woning door BBCI Frijwijk. Rapport + Foto’s”. [gedaagde01] heeft deze e-mail ook in het geding gebracht en aangevoerd dat zij niet wist dat hiermee naar een ander rapport werd verwezen dan de haar al bekende rapporten van [naam02] en Geobest.
5.2.12.Of [gedaagde01] met de correspondentie vanuit de Groene Boog van 15 juli 2020 en 19 augustus 2020 op de hoogte is geraakt van het rapport Nebest en daarmee van de slechte fundering van de woning, kan in het midden blijven omdat de betreffende correspondentie van de Groene Boog dateert van ná het sluiten van de koopovereenkomst in juni 2020 en ook van ná het verstrijken van de datum waarop [eiser01] c.s. een beroep hadden kunnen doen op de ontbindende voorwaarde vanwege kort gezegd bouwkundige gebreken (zie hiervoor onder 3.4). [eiser01] c.s. hebben in reactie op de overgelegde e-mail van de Groene Boog aan [gedaagde01] van 15 juli 2020, niet gesteld dat [gedaagde01] al eerder correspondentie van de Groene Boog zou hebben ontvangen waaruit het bestaan van het rapport Nebest zou blijken. Dat hiervan sprake zou zijn, is ook niet anderszins gebleken. Dit betekent dat de door [eiser01] c.s. in dit kader gestelde schending van de mededelingsplicht van [gedaagde01] ook niet kan worden gegrond op de correspondentie van de Groene Boog aan [gedaagde01] .
5.2.13.Een schending van een mededelingsplicht van [gedaagde01] kan tot slot ook niet worden gebaseerd uit de door [eiser01] c.s. overgelegde verklaring van de bewoonster van de [adres02] (de buurvrouw) van 16 november 2022 waarin zij verklaart dat zij in 2018 met [gedaagde01] heeft gesproken over de verbouwingswerkzaamheden van [gedaagde01] aan de woning. Hierbij zou de “
slechte kwaliteit” van de fundering “
ter sprake” zijn gekomen en zou zij [gedaagde01] hebben geadviseerd om de keukenvloer “
los” te leggen zodat nadien bij funderingswerkzaamheden minder breekwerk nodig zou zijn. Los van het feit dat [gedaagde01] de inhoud van de verklaring heeft betwist, volgt uit de verklaring niet dat [gedaagde01] hiermee destijds op de hoogte is geraakt van de slechte staat van de fundering zoals die in deze procedure centraal staat. Daarvoor is de verklaring te algemeen en bevat zij te weinig feitelijke aanknopingspunten, bijvoorbeeld waaruit die slechte staat dan zou hebben bestaan of wanneer, op welke termijn, (welke) herstelwerkzaamheden nodig zouden zijn. Dat geldt ook voor de opmerking van de buurvrouw dat de funderingen een keer opnieuw gestut zouden moeten worden. Dat [gedaagde01] de opmerkingen van de buurvrouw serieus had moeten nemen omdat zij ( [gedaagde01] ) een onderneming drijft gericht op renovatie en design, zoals [eiser01] c.s. nog hebben aangevoerd, doet hieraan niet af.
5.2.14.Voor zover [eiser01] c.s. zich met hun stellingen ook op het standpunt hebben willen stellen dat op [gedaagde01] op grond van de passage in de samenvatting van het rapport Geobest over het funderingsonderzoek van Nebest een mededelingsplicht jegens [eiser01] c.s. rustte, in die zin dat [gedaagde01] hen hierop specifiek had moeten wijzen, oordeelt de rechtbank dat dit niet het geval is. De betreffende passage staat op pagina 3 onder het kopje “Samenvatting” van het rapport Geobest en dit rapport is [eiser01] c.s. voorafgaand aan de verkoop door [gedaagde01] verstrekt. Hiermee heeft [gedaagde01] de betreffende informatie aan [eiser01] c.s. verstrekt. Bovendien hebben [eiser01] c.s. geen belang bij deze stelling. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [eiser01] c.s. immers verklaard dat zij de betreffende passage in het rapport Geobest over het onderzoek van Nebest voorafgaand aan de koop hebben gezien. [eiser01] c.s. hebben verklaard dat zij ervan uitgingen dat, als er in dit kader belangrijke informatie zou zijn geweest, [gedaagde01] hen hierop had gewezen en dat omdat [gedaagde01] hen in dit kader niet nader heeft geïnformeerd, zij ervan uitgingen dat er geen nadere informatie op dit punt was en dat [gedaagde01] niet beschikte over het rapport Nebest. Hieruit volgt dat [eiser01] c.s. ook zonder een mededeling van [gedaagde01] over de passage over het funderingsonderzoek van Nebest in het rapport Geobest, hiervan (van de passage) al op de hoogte waren.
Slotsom ouderdomsclausule
5.2.15.Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat op [gedaagde01] ten tijde van de verkoop van de woning in juni 2020 geen mededelingsplicht rustte ter zake de slechte kwaliteit van de fundering, omdat niet vaststaat dat zij hiervan destijds op de hoogte was. Een mededelingsplicht kan ook niet worden gebaseerd op de ten tijde van de verkoop van de woning bij [gedaagde01] bekende informatie. Dit leidt ertoe dat het beroep van [gedaagde01] op de ouderdomsclausule in artikel 22 van de koopovereenkomst slaagt en de vordering van [eiser01] c.s. jegens [gedaagde01] op grond daarvan zal worden afgewezen.
Onderzoeksplicht [eiser01] c.s.
5.2.16.Ook als [gedaagde01] geen beroep op de ouderdomsclausule kan doen, is de vordering van [eiser01] c.s. op [gedaagde01] niet toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiser01] c.s. namelijk tekortgeschoten in de op hen rustende onderzoeksplicht op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst en dat heeft tot gevolg dat het gebrek voor hun rekening en risico komt. [gedaagde01] heeft hierop ook subsidiair een beroep gedaan (zie hiervoor onder 5.2.7). Bij de beoordeling van het subsidiaire verweer geldt dat [gedaagde01] geen mededelingsplicht heeft geschonden, zoals hiervoor al is geoordeeld.
5.2.17.Volgens [eiser01] c.s. hebben zij aan hun onderzoeksplicht voldaan omdat zij Perfectkeur een bouwkundige keuring hebben laten uitvoeren en Perfectkeur aan hen heeft geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren in verband met de scheefstand of verzakking van de woning.
5.2.18.Volgens [gedaagde01] hebben [eiser01] c.s. niet aan hun onderzoeksplicht voldaan omdat volgens het rapport van Perfectkeur geen onderzoek is verricht naar de staat en toestand van de fundering van de woning. Indien [eiser01] c.s. zekerheid hadden willen krijgen over de kwaliteit van de fundering, hadden zij nader onderzoek moeten laten doen. Dit geldt te meer omdat de woning meer dan 100 jaar oud is en in de koopovereenkomst met het oog hierop door [gedaagde01] ook een ouderdomsclausule was opgenomen, aldus [gedaagde01] .
5.2.19.Bij de beoordeling van de vraag of [eiser01] c.s. met de inschakeling van Perfectkeur en het rapport van Perfectkeur aan hun onderzoeksplicht op basis van artikel 6.3 van de koopovereenkomst hebben voldaan, is van belang dat [eiser01] c.s. ter zitting hebben verklaard dat het rapport Geobest voor hen mede aanleiding vormde om Perfectkeur opdracht te geven een bouwkundige keuring te verrichten, maar dat zij Perfectkeur destijds niet hebben geïnformeerd over het rapport Geobest (of over het rapport [naam02] ). Volgens [eiser01] c.s. was het aan Perfectkeur om naar het bestaan van dergelijke rapporten te vragen als zij van mening was dat die van belang zouden kunnen zijn voor haar keuring van de woning. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser01] c.s. aan Perfectkeur géén rapporten hebben verstrekt voorafgaand aan of tijdens de inspectie door Perfectkeur op 4 juni 2020. Ter zitting heeft Perfectkeur onweersproken aangevoerd dat als zij het rapport Geobest destijds voor of tijdens de uitvoering van haar opdracht had gekregen, zij onderzoek had gedaan naar het rapport Nebest en dat dit rapport dan ook boven water was gekomen en was betrokken bij haar bouwkundig rapport. Haar rapport had dan een andere uitkomst gekend omdat er dan naar de door Nebest geconstateerde gebreken aan de fundering was gewezen.
5.2.20.Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [eiser01] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende onderzoeksplicht. [eiser01] c.s. waren immers voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst in juni 2020 op de hoogte van het rapport Geobest én de verwijzing daarin naar het funderingsonderzoek door Nebest, maar hebben hierover aan [gedaagde01] noch aan Perfectkeur nadere vragen gesteld, terwijl daartoe wel aanleiding bestond. In het rapport Geobest wordt immers verwezen naar grootschalige bouwwerkzaamheden in de nabijheid van de woning en naar een nader funderingsonderzoek naar de woning dat in dit kader wordt uitgevoerd. [eiser01] c.s. hebben het rapport Geobest niet aan Perfectkeur verstrekt, zodat Perfectkeur dit rapport niet bij haar onderzoek heeft kunnen betrekken. Hiermee hebben [eiser01] c.s. tegenover [gedaagde01] niet aan hun onderzoeksplicht voldaan. Hieraan doet niet af dat, zoals [eiser01] c.s. ter zitting hebben aangevoerd, dit hun eerste koophuis betrof en zij, mede uit kostenoverwegingen, geen bijstand hadden van een aankoopmakelaar. Deze omstandigheden komen in de relatie met [gedaagde01] voor hun rekening en risico.
Slotsom vordering tegen [gedaagde01]
5.2.21.Op grond van het hetgeen in deze paragraaf is overwogen zal de vordering van [eiser01] c.s. tegen [gedaagde01] worden afgewezen op grond van zowel artikel 22 als artikel 6.3 van de koopovereenkomst.