ECLI:NL:RBROT:2023:1751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/2237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toestemming voor nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn toestemming om als nevenwerkzaamheden tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren, beoordeeld. De korpschef had eerder toestemming verleend, maar herzag deze toestemming zes maanden na 22 september 2020. De rechtbank oordeelt dat de korpschef bevoegd is om nadere regels te stellen over nevenwerkzaamheden en dat er geen strijd is met geschreven of ongeschreven recht. De rechtbank benadrukt dat het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie essentieel is, en dat dit onvoldoende gewaarborgd is wanneer politieambtenaren nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler verrichten.

De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eiser, waaronder de bevoegdheid van de korpschef om de toestemming te herzien, en de argumenten van eiser over strijd met de Grondwet en de Ambtenarenwet. De rechtbank concludeert dat de korpschef zijn beslissing niet met terugwerkende kracht heeft genomen en dat de belangenafweging die is gemaakt, voldoende is gemotiveerd. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in het kader van nevenwerkzaamheden binnen de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

de korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen besluit om de aan eiser verleende toestemming, om als nevenwerkzaamheden tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren, zes maanden na 22 september 2020 te herzien.
1.2
Met het bestreden besluit van 12 maart 2021 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.3
De korpschef heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft op 19 januari 2023 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de korpschef deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef de aan eiser verleende toestemming, om als nevenwerkzaamheden tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren, terecht heeft herzien. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is als Generalist Tactische Opsporing werkzaam. Op 15 januari 2015 heeft hij van de korpschef toestemming gekregen om als nevenwerkzaamheden
tolk-/vertaalwerkzaamheden te verrichten. Deze toestemming heeft korpschef met het besluit van 22 september 2020 herzien, omdat hij de Notitie nevenwerkzaamheden 2014 (de Notitie) gaat uitdragen waarin het volgende uitgangspunt is opgenomen:
“Het korps laat geen eigen medewerkers nevenwerkzaamheden (anders dan volontair en vrijwillige politieambtenaar) verrichten binnen de politieorganisatie. Dit geldt voor het gehele korps, niet alleen binnen de eenheid waar de medewerker tewerkgesteld is.".Bij deze herziening heeft de korpschef eiser een gewenningsperiode van zes maanden toegekend. In deze periode mag eiser zijn tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie blijven verrichten.
Is de korpschef bevoegd om over het verbod op nevenwerkzaamheden nadere regels te stellen?
5. Eisers betoog dat de korpschef niet bevoegd is om met de Notitie nadere regels over nevenwerkzaamheden te stellen, omdat dit in strijd met artikel 19 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 8 van de Ambtenarenwet 2017 (Aw) is, slaagt niet. Het recht op vrije arbeidskeuze en het recht op respect op het privéleven kunnen bij of krachtens wet worden beperkt. Artikel 8 van de Aw is deze wettelijke basis en deze bepaling is in artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 8, eerste lid, van de Aw bepaalt dat het een ambtenaar niet is toegestaan om nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede invulling van de functie of, voor zover dit in verband met zijn functievervulling staat, de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels over de toepassing van dit verbod kunnen worden gesteld. Het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is deze AMvB. In artikel 55a, derde lid, van het Barp is bepaald dat het bevoegde gezag over het verbod van nevenwerkzaamheden nadere regels kan stellen. Aan deze mogelijkheid heeft de korpschef met de Notitie uitvoering gegeven. Uit de Aw of Barp blijkt niet dat de nader gestelde regels in deze vorm niet is toegestaan. Daar komt bij dat ook de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in haar uitspraak van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2320, de Notitie heeft geaccepteerd en die Notitie niet in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Aw heeft bevonden. Verder geldt dat artikel 19, derde lid, van de Gw er niet aan in de weg staat dat uit de gemaakte keuze voor een beroep beperkingen kunnen voortvloeien voor het daarnaast verrichten van andere werkzaamheden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5749.
Is de korpschef bevoegd om zijn besluit te herzien dat eiser tolk-/vertaalwerkzaamheden als nevenwerkzaamheden mocht verrichten?
6.1
Anders dan eiser aanvoert betekent de omstandigheid dat de korpschef de Notitie een (langere) periode niet heeft toegepast en niet eerder heeft besloten om de verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden te herzien, op zich niet dat de korpschef daartoe niet alsnog later kan beslissen. Hij is daartoe namelijk bevoegd zolang hij bij de uitoefening van die bevoegdheid niet in strijd met geschreven of ongeschreven recht handelt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2022.
6.2
Eisers betoog van strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, slaagt niet. De korpschef heeft zijn beslissing niet met terugwerkende kracht maar alleen voor de toekomst herzien. Dat eiser bij het krijgen van de toestemming niet van de Notitie op de hoogte was, is dus niet van belang. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de korpschef heeft toegezegd of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de korpschef de eerder verleende toestemming nooit naar de toekomst toe zou herzien. Dat eiser nog na de inwerkingtreding van de Notitie voor het verrichten van zijn nevenwerkzaamheden toestemming heeft gekregen en toen in de tolkendatabase is ingeschreven, is daarvoor niet genoeg. Dit zegt niets over de duur van de verleende toestemming en beperkt de herzieningsbevoegdheid van de korpschef daarom niet. Daar komt bij dat in het toestemmingsbesluit niet opgenomen dat eiser zijn nevenwerkzaamheden tot het einde van zijn dienstverband mag blijven uitvoeren.
6.3
Eisers betoog van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, slaagt niet. Uit eisers verklaring blijkt dat zijn arbeidsomvang sinds 30 januari 2021 tijdelijk voor een jaar naar
32 uur per week is verhoogd. Het bestreden besluit valt in deze periode. De arbeidsomvang is dan ook niet verkeerd in het bestreden besluit opgenomen. Daarnaast is de precieze arbeidsomvang voor inhoudelijke besluitvorming niet van belang en zou ook een onjuiste vermelding niet tot een geslaagd beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel hebben geleid.
6.4
Eisers betoog van strijd met het evenredigheidsbeginsel en van onvoldoende belangenafweging, slaagt niet. Ook hiervoor is de uitspraak van de CRvB van 22 oktober 2022 van belang. De CRvB heeft in deze uitspraak al geoordeeld dat de herziening van de toestemming om de nevenwerkzaamheden in kwestie te verrichten een geschikt middel is en dat de financiële gevolgen voor die belanghebbende het herzieningsbesluit niet onredelijk bezwarend maakt. De argumenten van eiser dat de werkzaamheden de door de korpschef geschetste risico niet meebrengen en dat de geboden afbouwregeling van zes maanden te kort was, zijn door de CRvB in dat oordeel meegewogen. Anders dan eiser aanvoert heeft de korpschef eiser ook niet tegengeworpen dat de reorganisatie langer heeft geduurd en meer moeite heeft gekost, maar heeft dat alleen op neutrale manier geconstateerd. In wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om anders dan de CRvB te oordelen.
6.5
Eisers betoog van strijd met het motiveringsbeginsel, slaagt niet. Anders dan eiser aanvoert heeft de korpschef wel gemotiveerd waarom hij pas veel later de Notitie is gaan handhaven en heeft hij zijn belangenafweging wel inzichtelijk gemaakt. De korpschef heeft uitgelegd dat de Notitie tijdens de reorganisatie niet breeduit is toegepast en dat hij heeft besloten om de Notitie alsnog actief te gaan uitdragen, nadat hij daarom door de landelijk dossierhouder Tolken en Vertalen was verzocht. Hij heeft vervolgens zijn belang bij het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie tegenover het belang van eiser bij behoud van zijn inkomen uit
tolk-/vertaalwerkzaamheden gewogen. Dat eiser het niet met de motivering en de uitkomst van de belangenafweging eens is, betekent niet dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
6.6
Eisers betoog van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie, slaagt niet. De korpschef heeft ontkend en eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat de groep tolk/vertalers de enige groep medewerkers is waarop de korpschef de Notitie heeft toegepast of dat de keuze van de korpschef om de Notitie eerst op deze groep toe te passen een discriminerende grondslag had. De rechtbank vindt de uitleg van de korpschef dat de Notitie eerst bij tolk/vertaler is toegepast omdat van die groep al een overzicht bestond aannemelijk. Ook heeft de korpschef ontkend en heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat de korpschef bepaalde tolk/vertalers buiten de toepassing van de Notitie houdt. Verder vergelijkt eiser zich met een groep medewerkers die andere nevenwerkzaamheden dan tolk-/vertaalwerkzaamheden verrichten. Dit zijn dus geen gelijke gevallen die de korpschef op ongelijke wijze heeft behandeld.
Is er sprake van belangenverstrengeling?
7. Eiser betoog dat zijn nevenwerkzaamheden niet in strijd met de Notitie zijn, slaagt niet. Ook hiervoor verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2022. Ongeacht welke functie de ambtenaar binnen de politie vervult (de functievervulling), moet (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie worden voorkomen. Dit is onvoldoende gewaarborgd als politieambtenaren voor de politie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler verrichten. De korpschef brengt daarvoor terecht naar voren dat aan het verrichten van deze nevenwerkzaamheden binnen de politie risico’s voor de goede functionering van de politieorganisatie meebrengt. Als een verdachte in een vreemde taal wordt gehoord door een politieambtenaar, moet de verdachte ervan uit kunnen gaan dat de tolk onpartijdig en onbevooroordeeld het gesprek vertaalt. Een verdachte die achteraf hoort dat de tolk ook bij de politie werkzaam is, kan daaruit de (al dan niet terechte) conclusie trekken dat de tolk bij het verhoor niet onafhankelijk is geweest. Dat kan leiden tot onherstelbare imagoschade aan de politie. Dat eiser niet in zijn eigen zaken tolkt of vertaalt en of in de specifieke situatie van eiser de belangenverstrengeling theoretisch is of niet, is niet van belang. Het gaat ook om het voorkomen van ‘de schijn van’. Voor zover eiser in de hoedanigheid van rechercheur ook weleens vertaalt, is ook dat niet van belang. Nog daargelaten dat de korpschef tijdens de zitting heeft verklaard dat hij daar niet van op de hoogte is, verricht eiser deze werkzaamheden als politieambtenaar en dus niet als nevenwerkzaamheid waardoor de rol van eiser voor de verdachte tijdens een verhoor duidelijk is. Verder spelen ook de maatschappelijke ontwikkelingen een rol, zoals een toenemend kritische opstelling van burgers richting de overheid en de politie in het bijzonder. Daarnaast wordt het Inhuurbeleid, anders dan eiser aanvoert, in de Notitie niet als reden genoemd waarom politieambtenaren geen tolk- en vertaalwerkzaamheden als nevenwerkzaamheden mogen verrichten. Dit kan ook niet omdat de Notitie op 17 november 2014 is vastgesteld en het Inhuurbeleid op 1 september 2017.
Verzoek om schadevergoeding
8. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadeverzoeking van de geleden en te lijden schade af. Het beroep is ongegrond en dit betekent dat het bestreden besluit rechtmatig is. Voor zover eisers verzoek op mogelijke schade ziet als gevolg van het op onzichtbaar zetten van eiser in de tolkendatabase merkt de rechtbank op dat dit geen handeling is waarbij eiser als politieambtenaar is betrokken. Dit zou hem dan als ZZP-er raken die voor verschillende organisatie als tolk beschikbaar is. De bestuursrechter is dan niet bevoegd om op een verzoek om schadevergoeding te beslissen. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, en artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht samen met artikel 3, aanhef en onder f, van de Aw.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de korpschef eiser niet hoeft toe te staan dat hij bij de politie tolk-/vertaalnevenwerkzaamheden verricht. Eiser krijgt het griffierecht daarom niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.